leidenlijst frans negatieve woorden (blz. 18-19)

aucun

geen enkele

baisser, la baisse

dalen, de daling

chuter, la chute

dalen, de daling

le combat

het gevecht

démode

ouderwets, uit de mode

diminuer, diminution

verminderen, vermindering

dur

moeilijk, hard

l’échec

een mislukking

l’effort

de inspanning

faible, la faiblesse, il faiblit

zwak, de zwakte, hij zwakt af

fâcheux

kwalijk, slecht

faux, fausse

fout

inquiétant

verontrustend

limiter

beperken

manque, il manque, un manque de

gebrek, er ontbreekt, een gebrek aan

mauvais, mal, pire, pis

slecht, erger, ergst

moins

minder

la mort

de dood

ne … jamais

nooit

nuire, il nuit, il a nui

schaden

pauvre, la pauvreté

arm, de armoede

la peur

de angst

se plaindre, plaint, plaignent

klagen, klaagt

le préjugé

het vooroordeel

réduire, réduit

verminderen, vermindert

regretter

betreuren, spijt hebben van

reprocher

verwijten

rien

niets

sous-estimer

onderschatten