oefening 1 b2.2
Zij steunt erg ______ haar vriendinnen. 2. Stem jij ______ een kleine partij of een grote? 3. De jager schiet ______ het konijn. 4. Zij werd beroofd ______ haar tasje. 5. Wij stellen hem aansprakelijk ______ de schade. 6. Dat hebben we te danken ______ haar inzet. 7. Donkere wolken duiden ______ onweer. 8. Ik ben gewend geraakt ______ zijn manier van praten. 9. Ze trekken altijd partij ______ elkaar. 10. Zij staat altijd te schelden ______ haar kinderen. 11. Wil jij die pen ruilen ______ een andere? 12. Wat rijmt er ______ Sinterklaas? Pieterbaas? 13. Hij is voldaan ______ het resultaat van die actie. 14. Dat land is rijk/arm ______ delfstoffen.
Zij steunt erg ______ haar vriendinnen. 2. Stem jij ______ een kleine partij of een grote? 3. De jager schiet ______ het konijn. 4. Zij werd beroofd ______ haar tasje. 5. Wij stellen hem aansprakelijk ______ de schade. 6. Dat hebben we te danken ______ haar inzet. 7. Donkere wolken duiden ______ onweer. 8. Ik ben gewend geraakt ______ zijn manier van praten. 9. Ze trekken altijd partij ______ elkaar. 10. Zij staat altijd te schelden ______ haar kinderen. 11. Wil jij die pen ruilen ______ een andere? 12. Wat rijmt er ______ Sinterklaas? Pieterbaas? 13. Hij is voldaan ______ het resultaat van die actie. 14. Dat land is rijk/arm ______ delfstoffen.