knowt logo

NE - Spelling [T]

Persoonsvorm

  • De persoonsvorm geeft aan het:

    • aantal personen (enkelvoud of meervoud);

    • de persoon/ personen (1e, 2e, of 3e persoon)

    • de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).

  • Je vindt de persoonsvormen door de tijd van de zin veranderen; die dat verandert zijn de persoonsvormen.

  • De vormen van tegenwoordige tijd werkwoorden zijn:

    • stam (‘ik’, en ‘… je/ jij’);

    • stam + t (‘je/ jij’, ‘hij/ zij/ het’)

    • hele ww (‘we/ wij’, ‘jullie, ze’)

  • We gebruiken het ‘t kofschip x’ voor verleden tijd werkwoorden.

  • De vormen van verleden tijd werkwoorden zijn:

    • stam + te/ ten (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt met: t, k, f, s, c, h, p, en x)

    • stam + de/ den (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt NIET met: t, k, f, s, c, h, p, en x)

    • werkwoord verandering (wanneer het is een onregelmatige/ sterke werkwoorden)

  • Een Engelse werkwoord heeft het zelfde regels als een Nederlandse werkwoord (stam, stam + t, infinitief, stam + te/ ten, stam + de/ den)

Overige werkwoordsvormen

  • Als het werkwoord is geen persoonsvorm, gebruiken we:

    • infinitief = hele werkwoord (wanneer de PV is de hulp werkwoorden ‘kunnen’, ‘willen’ of ‘zullen’, of als er staat de ‘te’ voor het);

    • gebiedende wijs = stam (wanneer het wordt gebruikt als een bestelling en als er zijn geen OW, en het kan ook de eerst WW van een zin zijn).

    • onvoltooid deelwoord = infinitief + d (wanneer de actie is NIET voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer er zijn twee WW die gebeurde op dezelfde moment);

    • voltooid deelwoord = ge (mis/ ve/ be/ ont) + stam + t/ d/ en (wanneer de actie is voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer een HWW in de zin staat).

      • Je gebruikt-t’ of ‘-d’ wanneer de VT eindigt op‘-te’ of ‘-de’; je gebruik ‘-en’ wanneer de WW is een sterke-WW.

  • Je kun ook van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken door ‘-e’ na te zetten (maar niet bij“een …”).

    • Als een ZN staat voor de VD/ WW, gebruik je BN.

      • Voorbeeld: gepoot → gepote; besteed → bestede

  • Wanneer een WW heeft een voorzetsel (bv: inzaaien), gaat de VZ achter het WW het bij PV (zaait in); en bij VD zet je de ‘-ge’ tussen de VZ en WW (ingezaaid)

  • Engelse werkwoorden gebruiken dezelfde regels (maar bij OD en BN moet laten je de ‘uitgans-e’)

Lastige gevallen in de werkwoordspelling

  • Is het werkwoord een persoonsvorm?

    • Ja: tegenwoordige tijd (PVTT) of verleden tijd (PVVT).

    • Nee: infinitief, gebiedende wijs, onvoltooid deelwoord (OD), voltooid deelwoord (VD) of bijvoeglijk naamwoord (BN).

Klinkerverandering in de verleden tijd bij sterke WW

  • Bij een sterke WW, veranderde de klinkers de WW bij de verleden tijd.

    • ‘ui‘ → ‘oo’.

      • Voorbeeld: ruiken → rook;

    • ‘i‘ → ‘o’.

      • Voorbeeld: zingen → zongen;

    • ‘e’ → ‘a’.

      • Voorbeeld: eten → at;

    • ‘ie‘ → ‘oo’.

      • Voorbeeld: kiezen → koos;

    • ‘ij‘ → ‘ee’.

      • Voorbeeld: rijden → rood;

AD

NE - Spelling [T]

Persoonsvorm

  • De persoonsvorm geeft aan het:

    • aantal personen (enkelvoud of meervoud);

    • de persoon/ personen (1e, 2e, of 3e persoon)

    • de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).

  • Je vindt de persoonsvormen door de tijd van de zin veranderen; die dat verandert zijn de persoonsvormen.

  • De vormen van tegenwoordige tijd werkwoorden zijn:

    • stam (‘ik’, en ‘… je/ jij’);

    • stam + t (‘je/ jij’, ‘hij/ zij/ het’)

    • hele ww (‘we/ wij’, ‘jullie, ze’)

  • We gebruiken het ‘t kofschip x’ voor verleden tijd werkwoorden.

  • De vormen van verleden tijd werkwoorden zijn:

    • stam + te/ ten (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt met: t, k, f, s, c, h, p, en x)

    • stam + de/ den (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt NIET met: t, k, f, s, c, h, p, en x)

    • werkwoord verandering (wanneer het is een onregelmatige/ sterke werkwoorden)

  • Een Engelse werkwoord heeft het zelfde regels als een Nederlandse werkwoord (stam, stam + t, infinitief, stam + te/ ten, stam + de/ den)

Overige werkwoordsvormen

  • Als het werkwoord is geen persoonsvorm, gebruiken we:

    • infinitief = hele werkwoord (wanneer de PV is de hulp werkwoorden ‘kunnen’, ‘willen’ of ‘zullen’, of als er staat de ‘te’ voor het);

    • gebiedende wijs = stam (wanneer het wordt gebruikt als een bestelling en als er zijn geen OW, en het kan ook de eerst WW van een zin zijn).

    • onvoltooid deelwoord = infinitief + d (wanneer de actie is NIET voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer er zijn twee WW die gebeurde op dezelfde moment);

    • voltooid deelwoord = ge (mis/ ve/ be/ ont) + stam + t/ d/ en (wanneer de actie is voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer een HWW in de zin staat).

      • Je gebruikt-t’ of ‘-d’ wanneer de VT eindigt op‘-te’ of ‘-de’; je gebruik ‘-en’ wanneer de WW is een sterke-WW.

  • Je kun ook van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken door ‘-e’ na te zetten (maar niet bij“een …”).

    • Als een ZN staat voor de VD/ WW, gebruik je BN.

      • Voorbeeld: gepoot → gepote; besteed → bestede

  • Wanneer een WW heeft een voorzetsel (bv: inzaaien), gaat de VZ achter het WW het bij PV (zaait in); en bij VD zet je de ‘-ge’ tussen de VZ en WW (ingezaaid)

  • Engelse werkwoorden gebruiken dezelfde regels (maar bij OD en BN moet laten je de ‘uitgans-e’)

Lastige gevallen in de werkwoordspelling

  • Is het werkwoord een persoonsvorm?

    • Ja: tegenwoordige tijd (PVTT) of verleden tijd (PVVT).

    • Nee: infinitief, gebiedende wijs, onvoltooid deelwoord (OD), voltooid deelwoord (VD) of bijvoeglijk naamwoord (BN).

Klinkerverandering in de verleden tijd bij sterke WW

  • Bij een sterke WW, veranderde de klinkers de WW bij de verleden tijd.

    • ‘ui‘ → ‘oo’.

      • Voorbeeld: ruiken → rook;

    • ‘i‘ → ‘o’.

      • Voorbeeld: zingen → zongen;

    • ‘e’ → ‘a’.

      • Voorbeeld: eten → at;

    • ‘ie‘ → ‘oo’.

      • Voorbeeld: kiezen → koos;

    • ‘ij‘ → ‘ee’.

      • Voorbeeld: rijden → rood;

robot