A

AARD: H2 + H3

Het systeem aarde:

De aarde bestaat uit vier sferen: de hydrosfeer: bevat al het water, in vaste vorm ook wel de cryosfeer, de geosfeer, de atmosfeer en de biosfeer.

Deze staan allemaal in relatie met elkaar en de zon, die de nodige energie levert voor dit systeem.

Voorbeeld: via vulkanisme oefent de geosfeer invloed uit op de atmosfeer en door processen zoals verwering en erosie kan de hydrosfeer een invloed uitoefenen op de geosfeer.

De geosfeer:

De aarde ontstond 4,5 miljard jaar geleden door een samenpersing van een gas- en stofwolk. De zwaartekracht maakte van die wolken een planeet, heet en taai vloeibaar.

Er gebeurde ook een ordening van materie, lichtere materialen bleven drijven → aardkorst en zwaardere elementen zoals Fe, Ni → kern.

Na het afkoelen van de aarde krijgt de aarde een vaste korst, ze is opgebouwd uit verschillende schillen of lagen = de geosfeer.

Indeling van de aarde op basis van fysische eigenschappen:

Het bovenste gedeelte van de aarde is de lithosfeer en bestaat uit vaste gesteenten, hieronder bevindt zich een taai vloeibare gesteentelaag, de asthenosfeer. De derde laag is de ondermantel, die ook uit vaste materialen bestaat.

De kern van de aarde bestaat uit:

  • een vloeibare buitenkern,

  • een vaste binnenkern.

Indeling van de aarde op basis van chemische eigenschappen:

De aardkorst is de buitenste vaste schil van de aarde, hieronder bevindt zich de mantel en is chemisch homogenischer. Ze bestaat uit de volledige asthenosfeer en een deeltje van de lithosfeer.

  • De oceanische korst: dun, bestaat voornamelijk uit Mg.

  • De continentale korst: bestaat uit O, Si en Al.

  • De kern: bestaat voornamelijk uit Fe en Ni.

De atmosfeer en hydrosfeer:

De vulkanische activiteiten van de jonge aarde zorgden voor ontgassing: het vrijkomen van gassen uit het binnenste van de aarde, wat zorgde voor een sterk broeikaseffect (= CO²).

Later, door fotosynthese werd CO² opgenomen en vrije O² geproduceerd.

Het ontstaan van de hydrosfeer:

Na afkoeling condenseerde de waterdamp tot water. Er ontstonden wolken en er viel neerslag. Komische bombardementen → meteorieten en kometen met water, het verzamelde zich op de laagste plaatsen, die uiteindelijk oceanen werden.

Opbouw van de huidige atmosfeer:

  • Troposfeer: sfeer waarin het weer plaatsvindt, de zon warmt het oppervlak van de aarde op en de aarde warmt de lucht op.

  • Stratosfeer: door zonlicht verandert zuurstof in ozon, de ozonlaag zit tussen 15 en 50 km.

  • Mesosfeer: vanaf hier daalt de temperatuur, meteoren verbranden hier.

  • Thermosfeer: zonlicht komt hier direct binnen, veel warmte maar amper lucht, radiogolven worden hier weerkaatst.

    • Poollicht: zonne-energie ioniseert de luchtdeeltjes.    

  • Exosfeer: luchtdeeltjes ver uit elkaar → ontsnappen naar de ruimte.

Hoofdstuk 3: de aardrotatie

  • Sterren: verplaatsen zich rond de Poolster die vast blijft staan → illusie. De aarde draait rond haar eigen as, de aardrotatie.

  • Siderische dag: de sterren staan in exact dezelfde positie.

  • Synodische dag: de zon staat weer op exact dezelfde positie.

Gevolgen van de aardrotatie:

De zon verlicht maar één helft van de aarde tegelijk, lengtes verschillen doordat de aardas schuin staat. Het hoogste punt van de dagboog = culminatiehoogte.

Het corrioliseffect houdt in dat winden door het verschil in omtreksnelheid afbuigen.

De aardrevolutie: de beweging van de aarde rond de zon

  • Breedtecirkels en parallellen, waarvan de langste de evenaar is.

  • Halve cirkels die loodrecht op de evenaar staan zijn de meridianen, die van Greenwich is de nulmeridiaan.

Tijd meten op de aarde:

  • Zonnetijd, ook wel ware tijd genoemd is de plaatselijke tijd op een plek.

    • Hiervoor moeten ze op dezelfde meridiaan liggen, 4 minuten verschil.

  • In praktijk uurgordels van 15 graden breed: conventionele tijd.

  • Voorbij de 180 graden = de datumgrens, hier verspringt 24 uur.

Kenmerken van de beweging van de aarde rond de zon:

De aarde draait rond de zon in het eclipticavlak.

  • Aphelium: verste punt van de zon, perihelium: dichtst bij de zon, op 3 januari.

  • De revolutiedag is 365 dagen en net geen 6 uur, vandaar moet er een schrikkeldag bijgevoegd worden. Eeuwjaren zijn geen schrikkeljaren behalve veelvouden van 400.

De seizoenen:

  • 22 december: steenbokskeerkring → winter.

  • 21 juni: kreeftskeerkring → zomer.

  • 21 maart en 23 september: evenaar → herfst of lente.

Temperatuurgordels op basis van de zonnestand:

  • Intertropen: tussen de twee keerkringen, tweemaal per jaar zenitale stand. Seizoenen worden onderverdeeld in droog - nat.

  • Polaire gordels: tussen de polen en poolcirkels, hierin komt de middernachtzon bijvoorbeeld voor.

  • Intermediaire gordels: tussen de keerkringen en de poolcirkels, met 4 seizoenen en nooit een zenitale zonnestand.

De maan beweegt rond de aarde en de zon:

De achterzijde van de maan blijft voor ons verborgen en ze heeft geen atmosfeer: inslagen komen dus door de meteorieten, ook temperatuur kan niet even worden verdeeld.

Moment van opkomst en ondergang van de maan verandert dagelijks met 50 minuten. Eén omloop rond de aarde rond 27,3 dagen = siderische maand, ze schuift ook verder op in de zonnebaan.

Schijngestalten van de zon:

Een volledige cyclus duurt 29,5 dagen = synodische maand. Ze wordt telkens voor de helft verlicht.

  • Nieuwe maan: belichte oppervlak naar de zon gekeerd, kan je niet zien vanop aarde.

    • Eerste kwartier.

  • Volle maan: belichte oppervlak naar de aarde gekeerd, goed zichtbaar.

    • Laatste kwartier.

De maan veroorzaakt de getijden:

De maan trekt aan het water van de aarde → vloed.

Het water wordt weggetrokken → eb.

De zon kan de getijdenwerking versterken, als alle hemellichamen op 1 lijn staan:

  • hogere vloed: springtij, bij volle en nieuwe maan.

  • lagere eb: doodtij, bij eerste en laatste kwartier.

Zoneclips: de schaduw van de maan valt op de aarde, enkel bij nieuwe maan.

Maansverduistering: