L2

Geschiedenis begrippen

Hoofdstuk 1

 

Verandering = Iets dat anders is geworden

Klimaatverslechtering = Het achteruitgaan van de toestand van de atmosfeer bv. Via temperatuurstijging -of daling

Migratie = Verhuizing  van de bevolking

Verdediging = Bescherming

Belastingen = Betalen van een financiële bijdrage (een som geld) aan de overheid

Landbouweconomie = Samenlevingsvorm waarin landbouw de voornaamste bron van bestaan vormt

Territoriale verdeeldheid = Het territorium dat ooit 1 rijk was, raakt verdeeld in verschillende kleinere deelgebieden

Koning = Een erfelijke titel waardoor je over een gebied/koninkrijk heerst

 

Hoofdstuk 2

Handel = het kopen en verkopen van goederen

Wereldlijke leider = macht over personen, instituties (organisaties) en objecten

Religieuze leider = macht met betrekking tot religie

Rechtspraak = een beslissing nemen in een rechtszaak of de rechtelijke organisatie waar rechters werken

Christendom = op de bijbel gebaseerde godsdienst van hen die geloven dat Jezus Christus Gods zoon is

 

 

Hoofdstuk 3

Akkerbouw = verbouwen en oogsten van gewassen bv: aardappelen, graan…

 

Veeteelt = het houden van dieren voor het verkrijgen van melk, vlees, eieren…

 

Landbouwopbrengsten =  de producten die de akkerbouw en veeteelt opleveren

 

Beperkt = begrensd, gelimiteerd

 

Gesloten landbouwsamenleving  = Landbouwsamenleving (landbouw is de belangrijkste economische activiteit) waar men niet meer produceert dan nodig en waar er slechts een beetje handel is voor een kleine groep namelijk de elite

 

Elite = het machtigste, rijkste en best opgeleide deel van de bevolking

 

Grootgrondbezitter = Persoon die in bezit is van een grote oppervlakte aan land

Vraag 2

Ongelijkheid = Niet iedereen wordt als even belangrijk gezien, heeft dezelfde rechten en plichten

 

Lokale handel = Handel in de eigen nederzetting

 

Ruilhandel = Vorm van handel waarbij goederen geruild worden voor andere goederen, zonder tussenkomst van geld

 

Regionale handel = Handel in de eigen regio, tussen nederzettingen in elkaars nabijheid

Langeafstandshandel = Handel over bijna heel de wereld, vaak met luxeproducten

 

Geldeconomie = Een vorm van economie waarin voornamelijk met geld/munten wordt betaald

 

Hoofdstuk 5 vraag 1

 Territoriale verdeeldheid = Het territorium dat ooit 1 rijk was, raakt verdeeld in verschillende kleinere deelgebieden.

 

Veroveringen = Iets door middel van strijd in bezit genomen hebben.

 

Koninkrijk = Staatsvorm met een koning aan de macht.

 

Frankenrijk = Een gebied dat door de Franken werd bestuurd tussen de 6de en de 10e eeuw en uitgroeide tot een grootmacht.

 

Christendom = zie hoofdstuk 1

 

Territoriale eenheid = een territorium dat 1 rijk vormt.

 

Staatsgreep = plotselinge, vaak gewelddadige en illegale, overname van de macht.

 

Sacraal koningschap = De koning is de vertegenwoordiger van de goden/ van God of de uitverkorene van de goden/ een God.

 

Heilige oorlog = Een oorlog veroorzaakt door godsdienstige verschillen of gelegimiteerd door godsdienstige argumenten

 

Keizer = De hoogste vorstelijke titel, afkomstig uit het Romeinse Rijk, waarmee je heerst over een keizerrijk.

 

Vraag 2

Koninkrijk = zie vraag 1

Koning = Een erfelijke titel waardoor je over een gebied/ koninkrijk heerst.

Opperbevelhebber = heeft de hoogste zeggenschap over de gezamenlijke strijdkrachten, zowel over de landmacht, de luchtmacht als over de marine

 

Opperrechter = de hoogste rechter die het meeste zeggenschap heeft

 

Wetgever = staatsorgaaan dat de inhoud van de wetten en het recht in een land bepaalt

 

Leenman = iemand die iets (vaak een stuk grond) in leen krijgt in ruil voor eed van trouw, raad en militaire hulp

 

Leenheer = iemand die iets (vaak een stuk grond) in leen geeft

 

Koninklijke wetten = wetten die uitgevaardigd of ondertekend zijn door de koning

Hoofdstuk 6 vraag 1

Arabieren = iemand die behoort tot het Arabische volk; iemand die afkomstig is uit een Arabisch land ; inwoner van Een Arabisch land

Nomadisch = zonder vaste woonplaats, rondtrekkend(<-> sedentair)

Herder = begeleider en bewaker, meestal van een kudde schapen of ander vee

Transithandel = buitenlandse goederen worden door een land vervoerd naar een ander gebied

Polytheïsme = Het geloof in meerdere Goden (<-> monotheïsme)

Stam = Gemeenschap van mensen die groot genoeg is, maar waarin de economische situatie nog niet toelaat dat er een elite kan ontstaan.

Stad = Een grotere plaats waar mensen wonen, gelegen aan grotere verkeerswegen en met een eigen bestuur- en verzorgingsstructuur

Sedentair = Een vaste verblijfplaats hebben (<-> nomadisch)

Monotheïsme = Geloof in één God ( <-> polytheïsme)

Islam = Een monotheïsme geloofsovertuiging gebaseerd op de Koran en waarin Mohammed erkend wordt als profeet van God (Allah)

Islamitische jaartelling = een tijdrekening met als beginpunt het jaar waarin de migratie van Mohammed van Mekka naar Medina plaatsvond.

Moskee = Een gebedshuis binnen de islam