DNA is opgebouwd uit eiwitten (basen). Er zijn 4 soorten; A, T, C, en G, die in basenparen liggen (A-T en C-G). De volgorde hiervan vormt een code met informatie voor het maken van stoffen en voor celprocessen. Genen bevatten informatie voor het maken van eiwitten. Daardoor wordt de kleur, vorm en werking van je lichaam geregeld.
De basenparen van een gen hoeven niet naast elkaar te liggen. Voor alle eigenschappen zijn meerdere genen nodig, en basenparen kunnen deel uitmaken van meerdere genen.
Op beide chromosomen van een paar ligt een allel van hetzelfde gen. Als deze hetzelfde zijn, heet dat een homozygoot. Als het 2 verschillende zijn, heet het heterozygoot.
Een mutatie is een plotselinge verandering van een genotype. Meestal heeft dit geen gevolgen, omdat het maar in 1 cel van het hele lichaam zit. Als het echter in een geslachtscel zit, kan het wel grote gevolgen hebben; als deze geslachtscel bij een bevruchting samensmelt met een andere geslachtscel, komt de mutatie in elke lichaamscel van het kind terecht. Een organisme waarbij dit zichtbaar is aan de buitenkant, heet een mutant. Een voorbeeld is een albino, waarbij het lichaam niet in staat is pigment te vormen. Mutaties komen sneller voor na blootstelling aan mutagene invloeden zoals bijv. radioactieve- of uv-straling, of chemische stoffen in bijv. sigarettenrook.
eiwitten
stoffen die voor een groot deel de vorm, kleur en werking van je lichaam regelen
basen
eiwitten A, T, C en G, de bouwstenen van DNA
basenpaar
paar van basen A-T of C-G
homozygoot
2 dezelfde allelen van een gen
heterozygoot
2 verschillende allelen van een gen
mutatie
plotselinge verandering in het genotype, door beschadiging van een chromosoom
mutant
organisme waarbij een mutatie aan de buitenkant te zien is
albino
voorbeeld van een mutant, waarbij het lichaam geen pigment kan aanmaken
mutagene invloeden
invloeden zoals chemische stralingen en stoffen die mutaties kunnen veroorzaken