Examen Frans

Aborder: Benaderen/iets aanpakken

Appartenances: Lidmaatschappen

Appliquer: Toepassen

Citoyen: Burger

Cohabitation: Samenwonen

Commun: Gemeenschappelijk

Croisés: Kruis/gekruist

Délicat: Delicaat, gevoelig

Émissions: uitstoot, emissie

Encadrement: Toezicht/begeleiding

Enseigner: Onderwijzen, leren

Envisageable: Mogelijk, optie

Esprits: Gedachten

Exclure: Buitensluiten, uitsluiten

Foulard: Hoofddoek

Garantir: Ervoor zorgen, garanderen

Imposer: Toeleggen, opleggen

Inégale: Ongelijk

Interdire: Verbieden

Intermédiaire: Tussenliggend, gemiddeld

La laïcité: Het secularisme

La tension: De spanning

L’effacement: De verwijdering

L’encadrement: Het beheer, omkadering

L’espace commun: De gemeenschappelijke ruimte

L’interdiction: Het verbod

Lieu: Locatie, plaats

L’uniformité: De gelijkheid, eenheid

Pacifique: Vreedzaam

Permettre: Toestaan

Pleinement: Volledig, ten volle

Rejet: Afwijzing

Renforcer: Versterken

Riche: Rijk

Signes: Tekens

Suspendre: Opschorten

Tolérance: Tolerantie

Subventionné: Subsidized. (subsidies/ gesubsidieerd)

Enjeu: kwestie

Désormais: Nu verkrijgbaar bij vanaf nu

Lié à: gekoppeld aan

Législatures: wetgeving

Implantations: Locaties

Fournir: leveren

La cellule: de cel

Agir: handeling / handelen

Avantage: voordeel

Octroi: subsidie (toekenning)

L’indice: de index

Faible: zwak/laag

Le coût: de kosten

Le surplus: het overschot

Instauré: ingevoerd

Précédente: vorig

Pépinière: kwekerij

Apprentissage: leren / opleiding

Éprouvent: ervaren / voelen

Préjudiciable: Vooroordeel

Également: eveneens / ook

Sape: ondermijnen

Soutien: (onder)steun

Planches: planken / borden

Accentuations: accenten / beklemtoningen

Affamé: hongerig

Investissement: investering

Fournir: leveren / verstrekken / voorzien

Municipalités: gemeenten

Antécédents: achtergrond / geschiedenis

Défavorisées: kansarm / achtergesteld

Principales: belangrijkste

Prévu: voorzien / gepland

Approche: benadering

Axées (sur): gericht op

Lutte: de strijd/ vechten tegen

Repas: de maaltijd

D’entrain: enthousiasme/ levendig

Surpoids: overgewicht

Précoce: vroeg / vroegtijdig/ vroegrijp

Noter: noteren of opmerken

Grandissant: groeiend

Réhabiliter: herstellen / rehabiliteren (een docent rehabiliteren)

Les couleurs: de kleuren

Amorcer: op gang brengen / starten

Mensongère: leugenachtig / misleindende

Impayable: onbetaalbaar

Préélectorale: voor verkiezingen

Séduire: verleiden

Inscrit: geregistreerd

Fréquentation: opkomst / aanwezigheid => Bezoekersaantallen

Craindre: vrezen

L’enseignement: onderwijs

Mesure: maatregel / meeteenheid

D’apprentissage: leerproces/ leren

Éprouver: voelen / ervaren

Électorale: electoraal / verkiezings-

Ajouter: toevoegen

Accentuation: accentuering, beklemtoning

Gain: voordeel

Dispositif: maatregel / regeling / systeem/ apparaat

Déstabilisation: ontwrichting / destabilisering

Gouvernement: regering

Soutien: ondersteuning

École primaires: basisschool

La communauté: De gemeenschap

Formatrice/ formateur: Trainer, (opvoeder)

Apaisement: Verzoening

Témoignages: Getuigenissen

Prétexte: Voorwendsel/ smoes

Heurter: Raken/ kwetsen

Discernement: Inzicht

Citoyen: Burger/ inwoner

Insulte: Belediging

Discours: Toespraak/ speech

Civique: Burgerlijk

Contenus: Inhoud

Pression communautaire: Communautaire druk/ sociale druk/ groepsdruk

L'antisémitisme: Anti-Semitism

Rigide: Stijf/ strikt/ hard

Négocier: Onderhandelen

Renoncement: Afstand/ overgave/ zelfverloochening

L’assassinat: De moord

Bouleversé: Overstuur/ boos/ diep ontroerd

Provoquer: Uitlokken

Renonce: Opgeven/ afzien

Enseigner: Leren/ onderwijzen

Réfléchir: Nadenken/ reflecteren

Accueillir: Verwelkomen/ ontvangen

Transmission: Overdracht/ transmissie

Valeurs: Waarde(n)/ normen

Suffit: Volstaat/ voldoende