H1 Bevruchting
Vruchtbare periode bij de vrouw:
Eisprong: 14e dag van menstruatie.
Overleving:
Zaadcellen overleven tot 5 dagen.
Eicel overleeft tot 24 uur.
Vruchtbare periode: ongeveer 1 week per cyclus..
Hindernissen voor zaadcellen:
Misvormde zaadcellen
Zuur milieu van de vagina
Slijmprop in de baarmoederhals (vloeibaarder rond ovulatie)
Immuunsysteem van de vrouw
50% kans op eileider met eicel
Zwemmen tegen de stroom van trilharen;
=> 100 bereiken de oöcyt!
Pellucidevies:
Versmelting van oocyt en spermatozoïde door de corona radiata.
Binnendringen van de zaadcel door de corona radiata en het pellucideviies.
Corticale reactie en vorming van het bevruchtingsmembraan.
Binnendringen zaadcel
/
Afwerking meiose II door secundaire oöcyt
Oötide (n+n)
Amfimixie en vorming zygote (2n), einde bevruchting en begin zwangerschap
Eerste mitose van zygote
Tweecellig stadium.
Embryonale ontwikkeling (week 1-8):
Mitosedelingen en celdifferentiatie voor aanleg weefsels en organen
Vorming van de foetus.
Foetale periode (week 9 tot geboorte):
Afwerking van weefsels en organen.
Snelle groei:
Lengtegroei: maand 3, 4 en 5.
Toename in massa: maand 8 en 9.
Duur zwangerschap: gerekend vanaf 1e dag laatste menstruatie, inclusief 40 weken zwangerschap (268 dagen).
Van eileider naar baarmoeder (dag 1-4):
Peristaltiek van eileider
= Trilhaarbeweging van epitheel
Slijmproductie door slijmbekercellen.
Eerste mitose binnen 24 uur na bevruchting
Mitotische delingen zonder cytoplasma toename; klievingsdelingen => blastomeren (2-4-8-16-32).
16- tot 32-cellig stadium = morula met totipotente cellen (= kan alles worden).
Celdifferentiatie:
Binnenste laag (embryoblast/kiemknop): ontwikkeling van de baby
Buitenste laag (trofoblast): voeding en innesteling (planceta ontwikkeling).
Vorming blastocystholte:
trofoblasten pompen Na+ in intercullaire ruimte
opname water door osmose
samensmelting van intercullaire ruimte
Vrijkomen van blastocyst uit bevruchtingsmembraan.
Contact tussen blastocyst en baarmoederslijmvlies
Blastocyst geeft stoffen aan endometrium => receptoren
Trofoblasten zijn verantwoordelijk voor het afsluiten van de blastocyst en het ontwikkeling van de placenta.
Cytotrofoblast (binnenkant)
vorming van de placenta
Syntiotrofoblast (buitenkant)
humaan chorion gonadotrofine (hCG) => instandhouding van geel lichaam
beschermende laag
Differentiate van embryoblastecellen => tweebladige kiemschijf
epiblast: hoge cilindriche cellen
hypoblast: lage kubische cellen
Amnionholte
tussen epiblast en cytotrofoblast
epiblastcellen = amnionvlies
Blastocystholte
hypoblastcellen = dooiervlies
Chrorion:
Extra-embryonaal mesoderm = tussen trofoblast en dooiervlies
Trofoblast
Groeien van chorionvlokken
bloedvaten in baarmoederslijmvlies
uitwisseling voedingstoffen / afvastoffen en O2 / CO2
ontwikkeling van embryonaal deel van placenta (bloedvaten)
Vorming van driebladige kiemschijf
Blastocyst wordt gastrula
Endoderm, mesoderm en ectoderm
Vouwing van driebladige kiemschijf
3-dimensionale langwerpige buisdie zich ontwikkelt tot het zenuwstelsel en de organen van het lichaam.
Ontwikkeling van driebladige kiemschijf
Vorming specifieke weefsels / organen
Differentiele genexpressi in kiembladen => celdifferentiatie
Chorienvlokken => Placenta
Vorming van de placenta en navelstreng
Eerste weken krijgt embryo voeding van baarmoederslijmvlies
Foetaal deel:
Chorionvlokken met haarvaten
Aansluiting op 2 navelstrengslagaders (afvoer) en 1 navelstrengader (aanvoer)
Moederlijk deel:
baarmoederslijmvlies en bloedruimten
Aansluiting op baarmoederslagader (aanvoer) en baarmoederrader (afvoer)
Plancentabarrière:
Scheiding van foetaal en maternaal bloed
Uitwisseling door diffusie + actief transport
Uitwisseling van stoffen:
Van kind naar moeder: afvalstoffen, koolstofdioxide.
Van moeder naar kind: voedingsstoffen, zuurstof, antistoffen, schadelijke stoffen en ziekteverwekkers.
Hormoonproductie: oestrogeen en progesteron.
onderhoeden baarmoederslijmvlies
stimuleren melkproductie in borstklieren
Rh- en Rh+: gevolgen voor zwangerschap en anti-D toediening bij Rh- moeders bij geboorte van een Rh+ baby.
Universale donor (O) en ontvanger (AB).
Week 9-geboorte: meeste organen zijn aangelegd
Week 13: geslachtsbepaling
Week 22: levensvatbaar
Week 30-38: Indalen van de foetus
hoofdligging
baarmoederhals = breder en weker
Fases: ontsluiting, uitdrijving, nageboorte.
Ontsluiting:
Zenuwimpulsen/Prikkels:
Voorweeën = zwak en oregelmatig
Weeën = regelmatig en frequent (leiden tot uitrekking en slijmprop loskomen. Vruchtvliezen breken)
Hormoonregulatie van de oestrogeen en prostaglandines:
productie van progesteron daalt
productie van oestrogeen verhoogt (stress)
productie prostaglandines verhoogt
contractie van baarmoederspieren + soepelheid
hogere gevoeligheid van oxytocine (verbeterde samentrekking = betere bevaling)
Hormoonregulatie van oxytocine:
Uitrekking van de baarmoederhals (zenuwimpuls naar hypothalamus)
Productie van Oxytocine in hypothalamus (afgitte in bloed)
Samentrekking baarmoederspier + verhoogde afgifte van prostaglandines (pijnstillend)
Uitdrijvingsfase:
druk op endeldarm => zenuwimpuls => persdrang => contracties => baby wordt uit geperst
Vruchtwater uit de longen van baby geperst
Spildraai
Navelstreng doorgeknipt
Baby begint zelfstandig te ademen.
Aanpassing bij baby:
schedelbeenderen zijn nog niet volledig vergroeid, wat zorgt voor een grotere flexibiliteit tijdens de geboorte. Later zal de baby ontwikkelen tot een normaal schedel
smalle schouders
Aanpassing bij de moeder:
Breed bekken (elastisch kraakbeen)
Rekbare vagina
Keizersnede als alternatief bij complicaties.
Nageboorte
naweeën
Loslating en uitdrijving van placenta
Inspectie van de placenta
Productie van moedermelk = melksecretie (door prolactine)
Geven van melk (zuigen) = melkejectie (door oxytocine)
Vetweefsel (grootte)
Bindweefsel (stevigheid)
Bloedvaten (grondstoffen)
Klierweefsel (melk)
Ontwikkeld uit embryologische zweetklieren
20-tal kliertrossen met elk eigen melkgang
Melkgangen monden afzonderlijk uit aan de tepel met een reservoir
Gladde spiercellen
Hypofysehormoon prolactine noodzakelijk = onderdrukt door PIF (hypothalamus)
Hoge concentraties van oestrogeen aan het einde van de zwangerschap remmen de PIF-productie => veel prolactine maar niet werkzaam
Na bevaling = daling van oestrogeen en progesteron
Prolactine wordt actief => melkproductie komt op gang
Mechanische prikkeling (zuigen)
Zuigen stimuleert zenuwimpuls via tepelreceptoren naar hypothalamus
onderdrukking PIF-productie => secretie (=productie) van prolactine door hypofyse => melkproductie voor volgende zoogbeurt
Secretie van oxytocine door hypofyse => contractie spiercellen rond melkgangen => melkejectie
Colostrum (eerste paar dagen na de bevalling)
Geelachtig vocht
Rijk aan proteïnen en antistoffen
Licht verteerbaar
Rijpe moedermelk
Lager eiwitgehalte
Hogere gehaltes aan lipiden en sachariden
Voor het Kind
Antistoffen
Ontwikkelen kaak- en tongspieren
Licht verteerbaar, lager risico op maag- en darmklachten
Hygiënische voeding
Contact
Voor de Moeder
Altijd beschikbaar en op de juiste temperatuur
Herstel van de baarmoeder door oxytocine (contracties geven sneller vorm terug en verlagen kans op bloedingen)
Twee-eiige: niet-identike eigen, ontstaan uit twee afzonderlijke eicellen die door twee verschillende zaadcellen worden bevrucht.
Eeneiige tweeling; genetisch identiek , ontstaan uit één eicel die zich splitst na bevruchting, en delen dezelfde placenta maar hebben vaak aparte vruchtvhuizen.
Opvolging van de ontwikkeling
Niet-Invasief:
Echografie
=> hartslag, groei, ontwikkeling, ligging
=> nekplooimeting (Downsyndroom)
Bloedonderzoek
=> risicofactoren
=> bloedgroep/ immuniteit
NIP-test
=> chromosoomafwijkingen
Invasief:
Vruchtwaterpunctie = staal van amnionvocht (lange wachttijd)
=> chromosoomafwijkingen, stofwisselingsziekten, DNA-afwijkingen
Vlokkentest = staal foetaal deel van placenta (sneller)
=>chromosoomafwijkingen, stofwisselingsziekten, DNA-afwijkingen
=> meer vals positief
Navelstrengpunctie = bloedstaal uit drie bloedvaten
=> hoger kans op miskraam
Vruchtbare periode bij de vrouw:
Eisprong: 14e dag van menstruatie.
Overleving:
Zaadcellen overleven tot 5 dagen.
Eicel overleeft tot 24 uur.
Vruchtbare periode: ongeveer 1 week per cyclus..
Hindernissen voor zaadcellen:
Misvormde zaadcellen
Zuur milieu van de vagina
Slijmprop in de baarmoederhals (vloeibaarder rond ovulatie)
Immuunsysteem van de vrouw
50% kans op eileider met eicel
Zwemmen tegen de stroom van trilharen;
=> 100 bereiken de oöcyt!
Pellucidevies:
Versmelting van oocyt en spermatozoïde door de corona radiata.
Binnendringen van de zaadcel door de corona radiata en het pellucideviies.
Corticale reactie en vorming van het bevruchtingsmembraan.
Binnendringen zaadcel
/
Afwerking meiose II door secundaire oöcyt
Oötide (n+n)
Amfimixie en vorming zygote (2n), einde bevruchting en begin zwangerschap
Eerste mitose van zygote
Tweecellig stadium.
Embryonale ontwikkeling (week 1-8):
Mitosedelingen en celdifferentiatie voor aanleg weefsels en organen
Vorming van de foetus.
Foetale periode (week 9 tot geboorte):
Afwerking van weefsels en organen.
Snelle groei:
Lengtegroei: maand 3, 4 en 5.
Toename in massa: maand 8 en 9.
Duur zwangerschap: gerekend vanaf 1e dag laatste menstruatie, inclusief 40 weken zwangerschap (268 dagen).
Van eileider naar baarmoeder (dag 1-4):
Peristaltiek van eileider
= Trilhaarbeweging van epitheel
Slijmproductie door slijmbekercellen.
Eerste mitose binnen 24 uur na bevruchting
Mitotische delingen zonder cytoplasma toename; klievingsdelingen => blastomeren (2-4-8-16-32).
16- tot 32-cellig stadium = morula met totipotente cellen (= kan alles worden).
Celdifferentiatie:
Binnenste laag (embryoblast/kiemknop): ontwikkeling van de baby
Buitenste laag (trofoblast): voeding en innesteling (planceta ontwikkeling).
Vorming blastocystholte:
trofoblasten pompen Na+ in intercullaire ruimte
opname water door osmose
samensmelting van intercullaire ruimte
Vrijkomen van blastocyst uit bevruchtingsmembraan.
Contact tussen blastocyst en baarmoederslijmvlies
Blastocyst geeft stoffen aan endometrium => receptoren
Trofoblasten zijn verantwoordelijk voor het afsluiten van de blastocyst en het ontwikkeling van de placenta.
Cytotrofoblast (binnenkant)
vorming van de placenta
Syntiotrofoblast (buitenkant)
humaan chorion gonadotrofine (hCG) => instandhouding van geel lichaam
beschermende laag
Differentiate van embryoblastecellen => tweebladige kiemschijf
epiblast: hoge cilindriche cellen
hypoblast: lage kubische cellen
Amnionholte
tussen epiblast en cytotrofoblast
epiblastcellen = amnionvlies
Blastocystholte
hypoblastcellen = dooiervlies
Chrorion:
Extra-embryonaal mesoderm = tussen trofoblast en dooiervlies
Trofoblast
Groeien van chorionvlokken
bloedvaten in baarmoederslijmvlies
uitwisseling voedingstoffen / afvastoffen en O2 / CO2
ontwikkeling van embryonaal deel van placenta (bloedvaten)
Vorming van driebladige kiemschijf
Blastocyst wordt gastrula
Endoderm, mesoderm en ectoderm
Vouwing van driebladige kiemschijf
3-dimensionale langwerpige buisdie zich ontwikkelt tot het zenuwstelsel en de organen van het lichaam.
Ontwikkeling van driebladige kiemschijf
Vorming specifieke weefsels / organen
Differentiele genexpressi in kiembladen => celdifferentiatie
Chorienvlokken => Placenta
Vorming van de placenta en navelstreng
Eerste weken krijgt embryo voeding van baarmoederslijmvlies
Foetaal deel:
Chorionvlokken met haarvaten
Aansluiting op 2 navelstrengslagaders (afvoer) en 1 navelstrengader (aanvoer)
Moederlijk deel:
baarmoederslijmvlies en bloedruimten
Aansluiting op baarmoederslagader (aanvoer) en baarmoederrader (afvoer)
Plancentabarrière:
Scheiding van foetaal en maternaal bloed
Uitwisseling door diffusie + actief transport
Uitwisseling van stoffen:
Van kind naar moeder: afvalstoffen, koolstofdioxide.
Van moeder naar kind: voedingsstoffen, zuurstof, antistoffen, schadelijke stoffen en ziekteverwekkers.
Hormoonproductie: oestrogeen en progesteron.
onderhoeden baarmoederslijmvlies
stimuleren melkproductie in borstklieren
Rh- en Rh+: gevolgen voor zwangerschap en anti-D toediening bij Rh- moeders bij geboorte van een Rh+ baby.
Universale donor (O) en ontvanger (AB).
Week 9-geboorte: meeste organen zijn aangelegd
Week 13: geslachtsbepaling
Week 22: levensvatbaar
Week 30-38: Indalen van de foetus
hoofdligging
baarmoederhals = breder en weker
Fases: ontsluiting, uitdrijving, nageboorte.
Ontsluiting:
Zenuwimpulsen/Prikkels:
Voorweeën = zwak en oregelmatig
Weeën = regelmatig en frequent (leiden tot uitrekking en slijmprop loskomen. Vruchtvliezen breken)
Hormoonregulatie van de oestrogeen en prostaglandines:
productie van progesteron daalt
productie van oestrogeen verhoogt (stress)
productie prostaglandines verhoogt
contractie van baarmoederspieren + soepelheid
hogere gevoeligheid van oxytocine (verbeterde samentrekking = betere bevaling)
Hormoonregulatie van oxytocine:
Uitrekking van de baarmoederhals (zenuwimpuls naar hypothalamus)
Productie van Oxytocine in hypothalamus (afgitte in bloed)
Samentrekking baarmoederspier + verhoogde afgifte van prostaglandines (pijnstillend)
Uitdrijvingsfase:
druk op endeldarm => zenuwimpuls => persdrang => contracties => baby wordt uit geperst
Vruchtwater uit de longen van baby geperst
Spildraai
Navelstreng doorgeknipt
Baby begint zelfstandig te ademen.
Aanpassing bij baby:
schedelbeenderen zijn nog niet volledig vergroeid, wat zorgt voor een grotere flexibiliteit tijdens de geboorte. Later zal de baby ontwikkelen tot een normaal schedel
smalle schouders
Aanpassing bij de moeder:
Breed bekken (elastisch kraakbeen)
Rekbare vagina
Keizersnede als alternatief bij complicaties.
Nageboorte
naweeën
Loslating en uitdrijving van placenta
Inspectie van de placenta
Productie van moedermelk = melksecretie (door prolactine)
Geven van melk (zuigen) = melkejectie (door oxytocine)
Vetweefsel (grootte)
Bindweefsel (stevigheid)
Bloedvaten (grondstoffen)
Klierweefsel (melk)
Ontwikkeld uit embryologische zweetklieren
20-tal kliertrossen met elk eigen melkgang
Melkgangen monden afzonderlijk uit aan de tepel met een reservoir
Gladde spiercellen
Hypofysehormoon prolactine noodzakelijk = onderdrukt door PIF (hypothalamus)
Hoge concentraties van oestrogeen aan het einde van de zwangerschap remmen de PIF-productie => veel prolactine maar niet werkzaam
Na bevaling = daling van oestrogeen en progesteron
Prolactine wordt actief => melkproductie komt op gang
Mechanische prikkeling (zuigen)
Zuigen stimuleert zenuwimpuls via tepelreceptoren naar hypothalamus
onderdrukking PIF-productie => secretie (=productie) van prolactine door hypofyse => melkproductie voor volgende zoogbeurt
Secretie van oxytocine door hypofyse => contractie spiercellen rond melkgangen => melkejectie
Colostrum (eerste paar dagen na de bevalling)
Geelachtig vocht
Rijk aan proteïnen en antistoffen
Licht verteerbaar
Rijpe moedermelk
Lager eiwitgehalte
Hogere gehaltes aan lipiden en sachariden
Voor het Kind
Antistoffen
Ontwikkelen kaak- en tongspieren
Licht verteerbaar, lager risico op maag- en darmklachten
Hygiënische voeding
Contact
Voor de Moeder
Altijd beschikbaar en op de juiste temperatuur
Herstel van de baarmoeder door oxytocine (contracties geven sneller vorm terug en verlagen kans op bloedingen)
Twee-eiige: niet-identike eigen, ontstaan uit twee afzonderlijke eicellen die door twee verschillende zaadcellen worden bevrucht.
Eeneiige tweeling; genetisch identiek , ontstaan uit één eicel die zich splitst na bevruchting, en delen dezelfde placenta maar hebben vaak aparte vruchtvhuizen.
Opvolging van de ontwikkeling
Niet-Invasief:
Echografie
=> hartslag, groei, ontwikkeling, ligging
=> nekplooimeting (Downsyndroom)
Bloedonderzoek
=> risicofactoren
=> bloedgroep/ immuniteit
NIP-test
=> chromosoomafwijkingen
Invasief:
Vruchtwaterpunctie = staal van amnionvocht (lange wachttijd)
=> chromosoomafwijkingen, stofwisselingsziekten, DNA-afwijkingen
Vlokkentest = staal foetaal deel van placenta (sneller)
=>chromosoomafwijkingen, stofwisselingsziekten, DNA-afwijkingen
=> meer vals positief
Navelstrengpunctie = bloedstaal uit drie bloedvaten
=> hoger kans op miskraam