AFPF casus 4
De chemische samenstelling en de functie van (bloed)plasma beschrijven.
De structuur, functie en vorming van erytrocyten beschrijven.
De structuur en functies van hemoglobine beschrijven.
De in de geneeskunde gebruikte classificatiesystemen van de verschillende bloedgroepen (abo- en resussysteem) benoemen.
De regels van overerving toepassen op het ABO-bloedgroepensysteem.
Aangeven welke types donorbloed geschikt zijn voor mensen van wie de bloedgroep bekend is (abo- en resussysteem).
De functies en vorming beschrijven van de verschillende soorten leukocyten.
De verschillende fasen van hemostase (bloedstolling) beschrijven en hierbij de rol van trombocyten en stollingsfactoren beschrijven.
De definitie, risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling, complicaties, prognose en preventie van anemie beschrijven.
Chemische samenstelling + functie plasma: 90% H2O + plasma-eiwitten + elektrolyten, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en gassen
Plasma eiwitten: osmotische RR + albumine + glubuline antilichamen, stollingsfactoren elektrolyten: pH, transport voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en gassen
Erytrocyten structuur: platte schijf met dun midden en geen celkern.
Functie: vervoeren van gassen
Vorming: gevormd in het rode beenmerg door erytropoëse uit stamcellen, onrijpe cel (reticulocyten) worden afgegeven aan bloedstroom en rijpen tot erytrocyt
Hemoglobuline: molecuul met globuline en ijzer complex. 4 globulineketens + 4 haemeenehden = samen ijzeratoom
IJzer atoom kan gecombineerd worden met zuurstofmolecuul, transport van O2 op erytorcyten
Hb + O2 --> HbO (oxyhemoglobine
ABO-systeem: A + B + AB + O
Resussysteem: + of -
Bloedgroep:
A = antigeen A + maakt antistof B
Donor voor A en AB
Ontvanger van A of O
B= antigeen B + maakt antistof A
Donor voor B en AB
Ontvanger van B of O
AB= antigeen A en B + maakt geen antistof
Donor voor AB
Ontvanger van A, B, AB en O (universele ontvanger)
O= geen antigeen + maakt antistof voor A, B
Donor voor A, B, AB en O (universele donor)
Ontvanger van O
Rhesus antigeen:
+ = geen antilichamen aanmaken
-= kunen anti resusantigenen aanmaken
Leukocyten
Granulocyten:
Neutrofielen: schoonvegers; bacteriën, dode cellen + afval verwijderen --> fagocytose
Eosinofielen: (fagocytose) parasieten, wormen, allergische ontstekingen
Basofielen: allergische reacties
Agranulocyten:
Monocyten
Lymfocyten: T- en B-lymfocyten
Hemostase: stelping van het bloed + genezing
Vasoconstrictie: trombo's blijven plakken + serotonine
Trombocytenaggregatie: positieve feedback --> meer trombo's plakken = bloedprop vorming door ADP
Coagulatie: bloedprop stabiliseert door fibrinedraad = stevig, vangt dingen = bloedstolling
Trombolyse: opruimen + genezing door afbreken van alles door plasmine
Anemie: te laag erytrocyten of hb-gehalte
Risicofactoren: bloedverlies, voedingsstoffen te kort, slechte opnaem, ziekten, zwanger en erfelijk
Etiologie: acuut bloedverlies, stoornis in aanmaak, verhoogde afbraak
Pathofysiologie: stoornis in aanmaak, minder aanmaak erytorcyten of hemoglobuline, hb functioneert niet optimaal
Versnelde afbraak: ziektes --> hemolyse
Symptomen: O2 te kort in weefsels: moe, duizelig, zwakte...
Bleek, tachycardie, pob, dyspnoe, hartfalen en icturus
Diagnose: anamnese, lichamelijk onderzoek, lab: hb en ferritine
Behandeling: oorzaak, voedingsstoffen of bloedtransfusie
Complicaties; longproblemen, hartfalen, inspanningsintoleratie
Preventie: licht aan de oorzaak
Prognose: leren leven en leefregels de definitie, etiologie, pathofysiologie en symptomen van leukopenie (neutropenie) beschrijven.
de term leukocytose definiëren.
de symptomen van leukemie verklaren aan de hand van de pathofysiologie.
het onderscheid tussen acute en chronische vormen van leukemie beschrijven.
de relatie verklaren tussen vitamine-K-deficiëntie en stollingsstoornissen.
de werking van groepen antistollingsmedicatie (trombocytenaggregatieremmers, LMW-heparine, orale anticoagulantia) relateren aan de rol van trombocyten en stollingsfactoren.
de locatie en functie van de amandelen, milt en thymus beschrijven.
de functies van lymfe, lymfevaten en lymfeklieren beschrijven.
de rol verklaren van lymfevaten bij de verspreiding van infectieziekten en kanker.
de voornaamste oorzaken en gevolgen benoemen van lymfatische obstructie.
beredeneren op welke locaties in het lichaam lymfogene metastasen ontstaan.
Leukopenie: neutropenie; minder leukocyten in bloed
Etiologie: verstoorde aanmaak, verhoogd gebruik, toegenomen afbraak: geneesmiddelen, kankerbestrijding, virale infecties, auto-immuun, voedingstekort
Pathofysiologie: afweer is verstoord, meer infecties
Symptomen: niet klachten, maar onderliggende aandoeningen, infecties, neutropene koorts
Leukocytose: te veel witte bloedcellen
Leukemie:
Symptomen: afweer --> pathofysiologie: afweerfunctie naar beneden door onrijpe leukocyten
Anemie --> pathofysiologie: minder ruimte voor erytrocyten door leukocytose
Trombocytopnie --> pathofysiologie: minder ruimte voor trombocyten
Acuut: delen leuko's heel snel en rijpen slecht, in korte tijd heel ziek
Chronisch: redelijke rijping, langer durend
Vitamine K-deficiëntie + stollingsstoornissen
Vitamine K in lever voor aanmaken stollingsfactoren. Te kort leidt tot stollingsfactoren
Antistollingsmedicatie:
In werken op bloedplaatjes; trombocytenaggregatieremmers = acetyl, clopi
Ingrijpen op kettingsreactie stolling: orale anticoagulantie en heparine
Amandelen: tonsilla, achter in de mond en keel, neus, keel, tong.
Lymfoïdenweefsel om ingeademende/ slikte antigenen te vernietigen
Milt: lien: L bovenbuik tussen middenrif en maag
Fagocytose, bloedopslag, immuunresposn en erytropoësie
Zwezerik: thymus: mediastinum achter sternum tot onder de hals
Ontwikkeling van stamcellen naar T-lymfocyten
Functie lymfe: vervoeren plasma-eiwitten --> terug naar capillair of afvoeren voor vernietiging in lymfeklieren + lymfocyten zweven
Functie lymfevaten: vervoeren van lymfe naar ...
Functie lymfeklieren: filteren lymfe voor afweer, fagocytose, antilichamen vernietigen of rijping T- of B-lymfocyten
Tumor: manigne cellen zaaien uit naar interstitiële vocht > naar lymfeklier afgevoerd > lymfevat binnendringen > naar andere klieren of organene
Infecties: als de infectie sterker is kan via klier naar klier verspreiden
Lymfatische obstructie: tumoren of operatie, gevolg: lymfeoedeem