Bouw van de Celmembraan
Bestaat uit een dubbele fosfolipidenlaag (vetrijk).
Fosfolipiden:
Vetachtige stoffen
Hydrofiele (wateraantrekkende) kop
Hydrofobe (waterafstotende) staart
Hydrofobe staarten vormen een vetlaag die water tegenhoudt
Flexibiliteit van de celmembraan
Cholesterol stabiliseert het membraan
Suikers en vetten functioneren als signaalmoleculen (glycoproteïnen en glycolipiden).
Eiwitten in de Celmembraan
Receptoreiwitten (glycoproteïnen): vangen signalen uit de omgeving.
Kanaaleiwitten: belangrijk voor transport van stoffen.
Suikers (polysachariden) essentieel voor celherkenning.
Diffusie
Definitie: Verspreiding van een stof in lucht of vloeistof.
Voorbeelden:
Thee in heet water, geurverspreiding
Concentratieverschillen zorgen voor beweging van stoffen.
Osmose
Definitie: Diffusie van water naar lagere concentratie waterdeeltjes.
Voorbeelden: Vochtopname bloed, vochtafvoer via urine.
Osmose noodzakelijk voor planten, vacuolen nemen water op.
Begrippen bij Osmose
Osmostische waarde: hogere waarde = meer opgeloste stoffen.
Isotoon: geen nettoverplaatsing water.
Hypertone: cel verliest water.
Hypotone: cel neemt water op, mogelijk "ontploffen".
Actief Transport
Energie nodig om stoffen tegen concentratiegradient in te verplaatsen.
Eiwitpoorten gebruiken ATP voor transport.
Endocytose en Exocytose
Niet door eiwitpoorten of diffusie.
Endocytose: stoffen de cel binnen
Exocytose:
Bestaat uit een dubbele fosfolipidenlaag (vetrijk) die de cel beschermt en een scheiding creëert tussen de interne en externe omgeving van de cel.
Vetachtige stoffen
Hydrofiele (wateraantrekkende) kop
Hydrofobe (waterafstotende) staarten
Hydrofobe staarten vormen een vetlaag die water tegenhoudt, wat de cel beschermt tegen ongewenste stoffen.
Flexibiliteit van de celmembraan wordt beïnvloed door cholesterol, dat stabiliteit biedt.
Suikers (glycoproteïnen en glycolipiden) functioneren als signaalmoleculen.
Receptoreiwitten (glycoproteïnen): vangen signalen uit de omgeving.
Kanaaleiwitten: essentieel voor transport van stoffen in en uit de cel.
Suikers (polysachariden) zijn belangrijk voor celherkenning.
Definitie: Verspreiding van een stof in lucht of vloeistof, aangedreven door concentratieverschillen.
Voorbeelden: Thee in heet water, geurverspreiding.
Definitie: Diffusie van water naar lagere concentratie waterdeeltjes.
Voorbeelden: Vochtopname door bloed, vochtafvoer via urine.
Belangrijk voor planten; vacuolen nemen water op.
Osmostische waarde: hogere waarde = meer opgeloste stoffen.
Isotoon: geen nettoverplaatsing van water.
Hypertone: cel verliest water.
Hypotone: cel neemt water op, mogelijke zwelling.
Vereist energie om stoffen tegen concentratiegradient in te verplaatsen.
Eiwitpoorten gebruiken ATP voor transport.
Niet door eiwitpoorten of diffusie.
Endocytose: stoffen de cel binnen.
Exocytose: stoffen verlaten