≠ serum
met anti-bloedstoller;
55% bloedplasma + 1% “buffy coat” (wbc, bloedplaatjes) + 44% rbc
zonder anti-bloedstoller;
serum + bloedklonter
erythrocyten = rode bloedlichaampjes (geen kern)
leukocyten = witte bloedcellen
granulocyten; granulen + gelobde kern
neutrofielen; geen sterke kleuring + gelobde kern (3)
eosinofielen; kleuren sterk roze + brilvormige kern (2)
basofielen; metachromasie + gemaskeerde kern
agranulocyten; geen granulen + c-vormig + gekoppeld aan verworven immuniteit (kunnen “leren”)
lymfocyten; specifiek
B; rijping in beenmerg; voorkomen in lymfoïde organen
T; rijping in beenmerg + thymus (aanwezig in kinderjaren; lymfoïd orgaan boven hart); voorkomen in bloedbaan
NK = natuurlijke killercellen
monocyten;
c-vormig
niet-specifiek + bestaan maar kort in bloed
veranderen in macrofagen wanneer ze overgaan van bloed naar bindweefsel
trombocyten = bloedplaatjes
Kenmerk | B-lymfocyten | T-lymfocyten |
---|---|---|
Percentage in bloed | 5–20% | 80–90% |
Levensduur | kortlevend | langlevend |
Locatie | vnl in lymfoïde organen | in bloed en lymfoïde organen |
Oppervlakte-eiwitten | CD20, B-celreceptoren (Ig) | CD3 (alle T), CD4 (helper/suppressor), CD8 (cytotoxisch) |
Receptor | B-celreceptor (BCR = immunoglobuline) | T-celreceptor (TCR) |
Immuniteitstype | humorale immuniteit | cellulaire immuniteit |
Werking | antigeenuitschakeling via antilichamen (Ig’s) | antigeenuitschakeling via directe celfuncties |
Activatie en differentiatie | wordt plasmacel → produceert Ig’s → Ag-Al-complex | wordt effectorcel: CD4 (helper/suppressor), CD8 (cytotoxisch) |
Geheugencellen | worden gevormd | worden gevormd |
= aanmaak bloedcellen; in rood beenmerg
myeloïde;
erythrocyten
megakaryocyten (groot + mandjesvormige kern)
splitsen af tot trombocyten
granulocyten (neutrofielen + eosinofielen + basofielen)
monocyten
lymfoïde;
T-lymfocyten
B-lymfocyten
natuurlijke killercellen
Monocyten komen niet enkel voor in bloedbaan; wanneer ze in andere weefsels terecht komen, krijgen ze ook een andere naam;
macrofagen — meeste weefsels
fagocyteren pathogenen en dode cellen
microglia — hersenen
immuuncellen van het centrale zenuwstelsel, betrokken bij het opruimen van afval en het bestrijden van infecties
Langerhanscellen — huid
presenteren antigenen aan T-cellen, spelen een rol in huid-immuniteit
osteoclasten — botweefsel
betrokken bij de afbraak van botweefsel, essentieel voor botremodelering
alveolaire macrofagen — longen
fagocyteren ingeademde deeltjes, zoals stof en ziekteverwekkers
Kupffer-cellen — lever
fagocyteren bacteriën en andere stoffen in het bloed die door de lever gaan
histiocyten — bindweefsel
immuuncellen die weefselherstel ondersteunen en infecties bestrijden
(vaccinaties)
maken gebruik v immuunsysteem
versterken verworven immuniteit
fysieke en chemische barrières;
vb. hoornlaag, mucuslaag luchtwegen …
vb. maagzuur …
aangeboren immuniteit;
leert niet bij, reageert altijd op zelfde manier → zelfde effect
geen activatie nodig
vb. granulocyten …
verworven immuniteit
bij faling aangeboren immuniteit
leren wel bij en “onthouden” → veranderend effect
wel activatie nodig
vb. B-lymfocyten …
(medicatie)
vb. antibiotica
H4 - BLOED
≠ serum
met anti-bloedstoller;
55% bloedplasma + 1% “buffy coat” (wbc, bloedplaatjes) + 44% rbc
zonder anti-bloedstoller;
serum + bloedklonter
erythrocyten = rode bloedlichaampjes (geen kern)
leukocyten = witte bloedcellen
granulocyten; granulen + gelobde kern
neutrofielen; geen sterke kleuring + gelobde kern (3)
eosinofielen; kleuren sterk roze + brilvormige kern (2)
basofielen; metachromasie + gemaskeerde kern
agranulocyten; geen granulen + c-vormig + gekoppeld aan verworven immuniteit (kunnen “leren”)
lymfocyten; specifiek
B; rijping in beenmerg; voorkomen in lymfoïde organen
T; rijping in beenmerg + thymus (aanwezig in kinderjaren; lymfoïd orgaan boven hart); voorkomen in bloedbaan
NK = natuurlijke killercellen
monocyten;
c-vormig
niet-specifiek + bestaan maar kort in bloed
veranderen in macrofagen wanneer ze overgaan van bloed naar bindweefsel
trombocyten = bloedplaatjes
Kenmerk | B-lymfocyten | T-lymfocyten |
---|---|---|
Percentage in bloed | 5–20% | 80–90% |
Levensduur | kortlevend | langlevend |
Locatie | vnl in lymfoïde organen | in bloed en lymfoïde organen |
Oppervlakte-eiwitten | CD20, B-celreceptoren (Ig) | CD3 (alle T), CD4 (helper/suppressor), CD8 (cytotoxisch) |
Receptor | B-celreceptor (BCR = immunoglobuline) | T-celreceptor (TCR) |
Immuniteitstype | humorale immuniteit | cellulaire immuniteit |
Werking | antigeenuitschakeling via antilichamen (Ig’s) | antigeenuitschakeling via directe celfuncties |
Activatie en differentiatie | wordt plasmacel → produceert Ig’s → Ag-Al-complex | wordt effectorcel: CD4 (helper/suppressor), CD8 (cytotoxisch) |
Geheugencellen | worden gevormd | worden gevormd |
= aanmaak bloedcellen; in rood beenmerg
myeloïde;
erythrocyten
megakaryocyten (groot + mandjesvormige kern)
splitsen af tot trombocyten
granulocyten (neutrofielen + eosinofielen + basofielen)
monocyten
lymfoïde;
T-lymfocyten
B-lymfocyten
natuurlijke killercellen
Monocyten komen niet enkel voor in bloedbaan; wanneer ze in andere weefsels terecht komen, krijgen ze ook een andere naam;
macrofagen — meeste weefsels
fagocyteren pathogenen en dode cellen
microglia — hersenen
immuuncellen van het centrale zenuwstelsel, betrokken bij het opruimen van afval en het bestrijden van infecties
Langerhanscellen — huid
presenteren antigenen aan T-cellen, spelen een rol in huid-immuniteit
osteoclasten — botweefsel
betrokken bij de afbraak van botweefsel, essentieel voor botremodelering
alveolaire macrofagen — longen
fagocyteren ingeademde deeltjes, zoals stof en ziekteverwekkers
Kupffer-cellen — lever
fagocyteren bacteriën en andere stoffen in het bloed die door de lever gaan
histiocyten — bindweefsel
immuuncellen die weefselherstel ondersteunen en infecties bestrijden
(vaccinaties)
maken gebruik v immuunsysteem
versterken verworven immuniteit
fysieke en chemische barrières;
vb. hoornlaag, mucuslaag luchtwegen …
vb. maagzuur …
aangeboren immuniteit;
leert niet bij, reageert altijd op zelfde manier → zelfde effect
geen activatie nodig
vb. granulocyten …
verworven immuniteit
bij faling aangeboren immuniteit
leren wel bij en “onthouden” → veranderend effect
wel activatie nodig
vb. B-lymfocyten …
(medicatie)
vb. antibiotica