bindweefsel bestaat uit verschillende subtypen
eigenlijk; zit onder epitheelweefsel
bloed
kraakbeen
bot
mesenchymale (stam)cellen; verspreid in bindweefsel + multipotent + stervormig
fibroblasten; aanmaak matrix (actieve cel)
fibrocyten; onderhoud matrix (rustende cel)
vetcellen;
wit = uniloculair; meest voorkomend, isolatie
smalle boord cytoplasma + perifere afgeplatte kern
bruin = multiloculair; winterslapers (tempregulatie) “brandstof”
centrale ronde kern met daarrond vetdruppeltjes
verdedigingscellen; verdediging + immuniteit
plasmacellen = geactiveerde B-lymfocyten (maken antistoffen aan)
macrofagen = “grote eter”
mastcellen = “wandelende apotheken”; bevatten chemische stoffen (allergie)
witte bloedcellen; zie hoofdstuk bloed; basofiel ~ mastcellen (in bindweefsel)
pigmentcellen; zie volgend jaar
vezels (eiwitten); niet-wateroplosbaar → duidelijk zichtbaar LM
collageen type I; stevigheid (HE-kleuring)
elastine (orceïne-kleuring)
reticuline (= collageen III); niet altijd aanwezig (aanmaak zie type I) (kleuring; zilverzouten / PAS-kleuring)
grondstof (polysacchariden); waterbindend (sulfaat) → niet zichtbaar LM
glycosaminoglycanen (= GAGs, mucopolysacchariden)
proteoglycanen = GAGs gebonden aan centraal eiwit
proteoglycaan-aggregaat = proteoglycanen gebonden aan hyaluronzuur
glycoproteïnen; verankering
ruimte voor bloedvaten / zenuwvezels; komt niet voor in epitheel
ruimte voor kliertjes (klierepitheel)
vezelrijk
losmazig; veel cellen + vaak net onder epitheel
dens / straf; bijna geen cellen aanwezig + dense pakketten ECM
vb. dens bindweefsel rond kraakbeen = perichondrium
regelmatig
onregelmatig
elastisch; ligamentum flavum
embryonaal
mesenchymale stamcellen (mesoderm embryo)
mucoïd / gelatineus (navelstreng / tandpulpa)
reticulair (beenmerg / lymfoïde organen); komt amper voor
reticuline = collageen type III
vetweefsel
wit; isolatie + structuur
bruin; regeling lichaamstemperatuur