§ 4 Feit, mening en argument
1. aanstootgevend – schokkend; ergernis veroorzakend
2. destijds – in die tijd
3. ongefundeerd – nergens op gebaseerd
4. ontmoedigen – tegengaan
5. relevant – belangrijk
6. representatief – een goed, compleet beeld gevend
7. signaleren – opmerken; de aandacht op vestigen
8. een druppel op een gloeiende plaat – zo weinig dat het niet echt helpt
9. (iemand iets) in de schoenen schuiven – (iemand ergens van) beschuldigen
§ 5 Hoofd- en bijzaken
10. de connectie – het verband
11. de frustratie – het gevoel van teleurstelling, woede en ergernis
12. het gehucht – het plaatsje dat bestaat uit slechts enkele huizen
13. indirect – niet rechtstreeks
14. respectievelijk – in de volgorde zoals genoemd
15. de uitspatting – de bijzonderheid; de afwijking van wat gewoon is
§ 6 Werken met het stappenplan lezen
16. het dilemma – het ingewikkelde, lastige vraagstuk
17. de indicatie – de aanwijzing
18. intens – zeer aandachtig
19. de overheid – de organisatie als het rijk of de gemeente
20. de suggestie – het voorstel
§ 7 Meer lezen
21. recent – nieuw
22. het decennium – de periode van tien jaar
23. ogenschijnlijk – schijnbaar; zoals het schijnt te zijn
24. constateren – vaststellen; waarnemen
25. ontzenuwen - ontkrachten; weerleggen; tegenspreken