AFPF casus 5
het zenuwstelsel in twee anatomische onderdelen indelen.
een functionele indeling van het zenuwstelsel geven en deze nader toelichten.
structuur en functie van gemyeliniseerde en niet-gemyeliniseerde neuronen met elkaar vergelijken.
de functies van sensorische en motorische neuronen benoemen.
de gebeurtenissen verklaren die plaatsvinden na de vrijmaking van neurotransmitters in een synaps.
algemene neurotransmitters benoemen.
een korte beschrijving geven van de bouw en functie van astrocyten en oligodendrocyten.
de mogelijkheden van herstel van perifeer zenuwweefsel beschrijven na beschadiging.
de structuur en ligging van de hersenvliezen beschrijven.
de stroom en functie van het cerebrospinale vocht beschrijven.
de hersenkwabben benoemen.
de plaats en de functies van de thalamus, hypothalamus, middenhersenen, de pons, het verlengde merg en het reticulair activerend systeem beschrijven.
de plaats, structuur en de functies van de kleine hersenen beschrijven.
de globale structuur van het ruggenmerg beschrijven en de functies van de sensorische (afferente) en de motorische (efferente) zenuwbanen in het ruggenmerg opnoemen.
de functies en de locaties van de plexussen beschrijven.
de ruggenmergzenuwen benoemen in relatie tot hun ligging ten opzichte van de wervels.
een beschrijving geven van de drie onderdelen van het perifere zenuwstelsel.
de functie van grijze en witte stof in het ruggenmerg beschrijven.
de namen en belangrijkste functies van de hersenzenuwen I, II, V, VII en X benoemen.
de stappen van een reflexboog beschrijven.
de effecten van prikkeling van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel met elkaar vergelijken.
de (globale) werking, indicatie en bijwerkingen beschrijven van antipsychotica.
Input wat je ontvangt (leuk persoon zien) en output (er iets mee doen)
Wat gebeurt er
Morfine: werkt in op de hersenen (pijnreceptoren en niet op de oorzaak van pijn), je hebt nog even veel pijn maar het boeit je niks.
Twee catergorien:
Motorisch en sensorisch
Perifeer en centraal.
Zenuwstelsel in twee anatomische onderdelen indelen:
Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg en hersenstam
Perifere zenuwstelsel: zenuwen buiten hersenen en ruggenmerg de rest ook ruggenmergzenuwen
Functionele indeling zenuwstelsel: bestaat uit nervi craniales en nervi spinales. Sommige zijn afferent (sensorisch) en zenden impulsen naar CCZS en sommige zijn efferente (motorisch) en zenden impulsen uit het CZS sommige zijn gemengd.
Sensorische deel
Motorische deel: 1. Somatisch (willekeurig)
2. Autonome (onwillekeurig doet wat het zelf wil): 1. Parasympatisch (chillen)
2. Orthosympatisch sympathisch (beer)
Korte SV zenuwstelsel: CZS ontvangt van sensorisch en stuurt motorisch als reactie hierop aan.
Sensorische input: registreren met zintuigen; geur, kleur, zien, geluid
Motorische output: spraakmotoriek, skeletspieren is onder invloed
Hersenen: interpreteren vind ik iemand leuk, heb ik pijn
Neuron: zenuwcel met één axon en meerdere dendrieten.
Zenuw: bundel axonen
Gemyeliniseerde + niet gemlyeniseerde neuronen
Myelineschede - meerder in cytoplasma
Neurilemma - geleiding is lager
Snellere overdracht - postglanglionaire vezels
Grote axonen - kleine vezels CZS
Perifere axonen
Schwann-cellen
Axonen (uitloper) geleiden een impuls naar de volgende
Myeline zorgt voor geleiding en is en witte stof, is isolatie en zorgt ervoor dat er geen prikkels verloren kunnen gaan naar buiten.
Ding met celkern van neuron en is grijze stof
basale kernen: bemoeien zich ermee als er een signaal uit de hersenen gegeven worden.
Witte stof: axonen (iedere zenuwcel heeft een hele lange uitloper) = geleid
Grijze stof: celkern dingen = ontvangt
Grijze en witte stof gaan over één neuron
Sensorische neuronen/zenuwen: leiden info van het lichaam > ruggenmerg. Dingen van binnen en buiten het lichaam afferent in achterhoorn van ruggenmerg.
Motorische neuronen/zenuwen: komen uit hersenen, ruggenmerg + autonomia ganglia en transporteren prikkels naar de effectorganen. Motorische schors, efferent, voornhoorn van ruggenmerg
Somatische zenuwen: willekeurig en onwillekeurig samentrekken skeletspieren
Autonome zenuwen: samentrekking hartspieren, gladde spieren en kliersecratie
Neuronen zitten in CZS en perifeer.
Neuronen zijn sensorische en motorisch
Neurotransmitters en synaps: overbrengen van prikkel van ene naar andere neuron.
Synaps: ruimte tussen presynaptische neuron en postsynaptische neuron. Uiteinde synaptische knop ligt dicht bij de dendrieten van postsynaptische neuron.
In synaptische knop zit synaptische blaasjes met neurotransmitters. > worden geloosd in de synaptische spleet > werken op receptoren van postysynaptische membranen = stimuleren. > hierna neurotransmitters weer opgenomen
Impulsgeleiding van axonen naar volgende neuron bolgedeelte. Einde axon liggen blaasjes met een neurotransmitter. Signaal komt daar aan en die blaasjes worden uitgekotst met neurotransmitters en de ontvangers (receptoren) gaan deze opnemen en dan kan een neurotransmitter stimulerend zijn > wordt dan doorgegeven aan het volgende neuron door precies hetzelfde proces.
of er ze zijn afremmend.
Neurotransmitters: noradrenaline, adrenaline, dopamine, histamine, serotonine, gamma-aminoboterzuur, acetylcholine, enkefalinen, endorfine en substance P
Wat is het verschil dan tussen hormonen en neurotransmitters???
Noradrenaline/ norepinefrine
Sympathisch
Acetylcholine
Parasympatisch, neuromusculaire overgang
Glutamaat
Stemming, leren en geheugen
Dopamine
Aansturen bewegingen, stemming en psychotisch gedrag
Serotonine
Impulscontrole stemming slaap
GABA: gamma-aminoboterzuur
Inhiberen werking bij angstregulatie rol bij aansturen bewegingen
Depolarisatie
Actiepotentiaal: het doorgeven van
Neuroglia: doen aan celdeling, neuronen niet.
>> niet prikkelbare gliacellen ondersteunen de neuronen in CZS.
Astrocyten: stervormig met vertakte uitlopers rondom bloedvaten. Zorgt voor scheiding zenuwcellen en bloed = bloed-hersenenbarrière. Functie: bescherming hersenen tegen giftige stoffen en chemische schommeling.
Oligondendrocyten: kleiner dan astrocyten, in de grijze stof over hele lengte gemyeliniseerde zenuwvezels. Functie: vormen + onderhouden myeline in CZS.
Neuronen kunnen niet delen > schade door: verwonding, hypoxie, te kort aan voedingsstoffen, maar willen wel herstellen!
Schade aan axon is herstelbaar als cellichaam intact is gebleven. > distaal hiervan uiteenvallen van de axon en myelineschede >> macrofaag ruimt op + spieratrofie door geen zenuwstimulatie.
Maar neurolimma regenereert vanuit plaats beschadiging via de route naar de effector > nieuwe schwann cellen ontwikkelen + vorming pad voor axonen regeneren.
Hersenvliezen: meninges, omringen hersenen en ruggenmerg = 3 vliezen.
Dura mater (hard), arachnoïdea (spin) en pia mater.
Vliezen bestaan uit bindweefsel met daartussen ruimtes met vocht
Dura mater: twee bindweefsel: splitsen twee grote hersenhelften + twee kleine hersenhelften en gaat tot het stuitbeen
Arachnoidea: gescheiden door potentiele subdurale ruimte met sereus vocht omringt hersenen tot aan tweede heiligbeen
Pia mater: gescheiden door subarachnoideale ruimte met cerebrospinaal vocht, kleeft aan hersenen tot staartbeen (gaat door arachnoidea)
Cerebrospinaal vocht: circuleert vanuit de 4 ventrikels rond in de subarachnoide ruimte rond de hersenen en ruggenmerg.
Stroming: bovenkant 4de ventrikel > subarachnoideal ruimte > keuze uit boven of beneden.
Beneden: keer terug door drukverschil in bloed gaat richting ruggenmerg
Boven: keert terug door sinus sagittalis superior in bloed gaat omhoog
In beweging door: bloedvaten, ademhaling, houdingsverandering, continue productie van cerebrospinaal vocht.
Functie: steunt + beschermt > door druk de structuur te handhaven en als stootkussen. Vochtig houden + uitwisseling voeding en afvalstoffen + regeling ademhaling.
Motorisch zit vaak aan de voorkant, hersenen en merg
Sensorisch zit vaak aan de achterkant, hersenen en merg
Kwabben:
Frontale kwab, lobus frontalis (voorhoofdskwab) motorisch, plannen
Pariëtale kwab, lobus parietalis (wandbeenkwab)
Temporale kwab, lobus temporalis (slaapkwab)
Occipitale kwab, lobus occipitalis (achterhoofdskwab) sensorisch
Frontale hersenletsel: maar gedragsverandering en niet meer goed kunnen plannen
Thalamus: twee groepen van wit en grijs aan beide hersenhelften onder corpus callosum.
Functie: ontvangen van infor uit sensorische receptoren van huid + ingewanden over: aanraking, pijn, temperatuur.
In de thalamus worden ze elementair herkend + opwekking en verwerking sommige emoties en complexe reflexen
Hypothalamus: klein, onder en voor thalamus + vlak boven hypofyse verbonden met voor- en achterhypofyse.
Functie: secretie van hormoon uit hypofyse, effectoren van autonome zenuwstelsel, honger en verzadiging, dorst en waterhuishouding, lichaamstemperatuur, circadianen ritmes, gevoelens; genot, angst, woede, en seksuele opwinding
Thalamus + hypothalamus = diëncefalon onderdeel > verbind cerebrum en middenhersenen en ligt allebei rondom het derde ventrikel.
Hersenen 101
Grote hersenen (cerebrum) à 4 kwabben
Hersenschors (cortex) = grijze stof = zenuwlichamen
Diepe = witte stof = axonen
Kwabben zijn verbonden door zenuwvezels of – banen = wit
Associatiebanen: verbinden de ene gyrus in dezelfde hersenhelft
Commissuren: verbinden twee hersenhelften ( corpus callosum)
Projectiebanen = verbinden hersencortex met grijze stof in de lagere delen hersenen + ruggenmerg.
Functie hersencortex:
Motorische gebieden: opwekking + besturing spiersamentrekkingen
Sensorische gebieden: zintuigelijk, pijn, temperatuur, aanraking, gezichtsvermogen, gehoor smaak en reuk.
Associatie gebieden: hogere hersenfuncties; taal, geheugen, verantwoordelijkheidsgevoel, denken, redeneren, moreel besef, beslissingen nemen en leren.
Hersens stam bestaat uit:
Middenhersenen (messencephalon): bovenste gedeelte van de hersenstam; verbinden cerebrum en lagere delen hersenen en ruggenmerg. Verbind door kernen en zenuwvezels.
Functie: schakelstation voor opstijgende en afdalende zenuwvezels + auditieve en visuele reflexen
Pons (brug): midden gedeelte hersenstam + ligt voor cerebellum.
Zenuwvezels (witte stof) die als “brug” tussen de twee hersenhelften vormt + ruggenmerg en hogere hersenen niveaus
Functie: brug + verwerken infor van hersenzenuwen ( 5 en 8) + werkt samen met ademhalingscentrum
Verlengde merg ( medulla oblongate): onderste deel van hersenstam + in verbinding met het ruggenmerg.
Functie: info doorgeven van klassieke zintuigen + evenwicht en autonome reflexen; cardiovasculair centrum, AHC, reflexcentra; overgeven, niezen, hoesten, slikken.
Kruising piramide banen: motorische zenuwvezels: L bestuurt R en andersom.
Reticulair activeringssyteem (in hersenstam kern): gebieden in formotio reticulairs ( verzameling neuronen)
Functie: bij activering > verhoogde stimulering hersenschors = opwinding, verhoogde alertheid + selectieve bewustzijn = tegenhouden of doorlaten zintuigelijke functie.
Kleine hersenen (cerebellum): locatie = achter pons en onder occipitale kwab. Structuur: eivormig, twee helften, opp grijs en diep witte stof.
Functie: coördineren en controleren bewegingen van groepen skeletspieren. Niet onder je wil, maar ook kleine dingen die nodig zijn zoals coördinatie, evenwicht en houding
+ kennis en taalverwerking. Krijgt een kopie van prikkels van cerebrum
Links bestuurt links en rechts bestuurt rechts
Houding
Coördinatie
Evenwicht
Ruggenmerg (medulla spinalis): lang cilindrisch van CZS uit het verlengde merg vanaf de atlas tot aan 1e lendenwervel. = omgeven door ruggenmergvliezen en cerbrospinale vocht.
Verbinding tussen hersenen en rest van het lichaam.
Efferente (ex = afvoer) zenuwbanen: prikkels van hersenen naar lichaam motorisch
Afferente (aanvoer) zenuwbanen: prikkels van lichaam naar hersenen. Sensorisch
In het ruggenmerg zit aan L en R zijde twee bundels zenuwvezels.
Dorsale zenuwwortels: vervoeren sensorische zenuwimpulsen in ruggenmerg
Ventrale zenuwwortels: wegvoeren motorische zenuwimpulsen van ruggenmerg
Halszenuwen, nervi cervicales C1 t/m C8 – vertebrae cervicales C1 tm C7
Borstzenuwen, nervi thoracici T1 tm T12 – vertebrae thoracales T1 tm T12
Lendenzenuwen, nervi lumbales L1 tm L5 – vertebrae lumbales L1 tm L5
Heiligbeenzenuwen, nervi sacrales S1 tm S5 – sacrum S1 tm S5
Staarbeenzenuw, nervi coccygea – coccyx
Reflex: perceptie-actiekoppeling
Kortsluiting tussen sensorisch en motorisch zenuwstelsel
Sneller dan gecontroleerde beweging
Hersenzenuwen= voornamelijk gezicht gebeuren. 12 paren
N.VII = nervus facialis (gelaatsspieren), motorisch
N.V = nervus trigeminus (gelaat gevoel), sensorisch
N.I = nervus olfactorius (reuk), sensorisch
N.II = opticus (zien), sensorisch
N.X = nervus vagus (verlaging ademhalingsfrequentie) = hele parasympatische zenuwstelsel
Functies sympathisch en parasympatisch zenuwstelsel
Zenuwknopen, ruggenmergzenuwen en hersenzenuwen en perifere zenuwen s
Grijze stof: lijkt op een H, bestaat uit:
Achterhoorn; sensorische neuronen
Voorhoorn; motorische neuronen
Interneuronen: sensorische en neuronische voor spinale reflexboog
Witte stof: om de H: voor , achter en zijstrengen
Achter: sensorische zenuwbanen; huid: pijn, warmte, kou, druk, aanraking , pezen, spieren, gewrichten: uitrekking + zorgt voor evenwicht
Voorkant: motorische zenuwbanen: willekeurig: efferent en onwillekeurig
Zijkant: combi van beiden
Witte stof vernselt de doorgeven en zijn zenuwvezels (axonen) omringt door myeline
Reflexboog: onwillekeurige, onmiddelijke motorisch respons op een sensorische prikken --> hand wegtrekken bij verbranding. Het is ter bescherming
Perifere zenuwstelsel:
Ruggenmergzenuwen: zenuwwortels, rami, plexussen
Borstzenuwen: geen plexussen, tussenribsipieren, huid en buik
Hersenzenuwen: 12, sensorisch, motorisch, gemengd, gezicht
Plexussen: zenuwvlechten gemaakt uit rami (afsplitsingen van zenuwwortels uit tussenwervelgaten)
Gegroepeerd + gerangschikt gaan ze naar een onderdeel: huid, botten, spieren of gewrichten
Beschadiging van plexussen zorgt niet voor volledig functieverlies omdat het meerdere zijn:
Plexus cervicales: C1 t/m C4, oppervlakkig: rug, zijkant hoofd, huid hals. Diep: spieren hals en uit C3: n. phrenicus (ademhaling)
Plexus brachiales: C5 t/m C8 + T1; huid en spieren bovenste ledematen --> 5 grote zenuwen
Plexus lumbalis: L1 t/m L4: buik, dijen, lies, been, enkel en voet
Plexus sacralis: L4 + S1 t/m S4; bekkenbodem, heup en bekkenorganen, knie, achterzijde, been, hiel, enkel, voetzool rug en voorkant been
Plexus coccygeus: S4 + S5 + CO: stuitbeen + anaal
Hersenzenuwen:
I: nervi olfactorri (sensorisch): reukvermogen
II: nervi optici (sensorisch): gezichtsvermogen
V: nervi trigemini (gemengd): sensorisch: gezicht, mond; pijn warmte motorisch: kauwspieren
VII: nervi faciales (gemengd) motorisch: gelaatsuitdrukkingsspieren. Sensorisch: smaak
X: nervi vagi (gemengd): mototrisch: gladde spieren + klieren keelholte, glomus caroticum en strottenhoofd, trachea, bronchi, hart, slokdarm, darmen, exocriene alvleesklier, galblaas, galbuis, milt, nieren, urineleiders, bloedvaten in borst- en buikholte.
Sensorisch: prikkels van bovengenoemde orgaanvliezen
Parasympatisch en sympathisch: autonoom zenuwstelsel, onwillekeurig
Sympathisch: lichaam in paraatheid (noradrenaline en adrenaline
Parasympatisch: rust en ontspanning, maar de verterende en herstellende processen worden gestimuleerd
Effecten | Sympathisch | Parasympatisch |
Hart | Hartslag omhoog | Hartslag omlaag |
Bloedvaten | Coronaire vasodilatatie | Coronaire vasoconstrictie |
| Toevoer/afvoer stoffen omhoog |
|
| Vasodilatatie skeletspieren |
|
| Vasoconstrictie verteringsstelsel |
|
Ademhaling | Bronchodilatatie = meer ruimte O2 | Bronchoconstrictie |
Spijsvertering | Omhoog glycogeen --> glucose omhoog = stofwisseling | Verhoogde sappen secretie |
| Peristaltiek omlaag | Verhoogde peristaltiek
|
Urine | Verhoogde (nor)adrenaline |
|
| Remt mictie/defecatie --> aanspanning | Ontspanning dus mictie en defecatie |
Ogen | Pupillen verwijden | Pupillen vernauwen |
| Beter ver weg | Beter dichtbij |
Huid | Verhoogde zweetproductie |
|
| Kippenvel |
|
| Perifere vasoconstrictie |
|
Globale werking antipsychotica: veranderen de chemische balans in de hersenen. Stimuleren, remmen of blokkeren van neurale impulsoverdrachtsystemen. Dit doen ze door in de synapsen de balans te veranderen van stimulerende en remmende neurotransmitters
Antipsychotica heeft een kalmerend effect op de geest en wordt gebruikt voor schizofrenie, ernstige angst en gewelddadig of onvoorspelbaar impulsief gedrag.
Twee soorten: klassieke en atypische antipsychotica.
Klassiek: dopamine-antagonisten die D2-dopaminereceptoren in het CZS blokkeren
Atypisch: binden aan synaptische dopaminereceptoren, maar verstoren minder de verbinding tussen motorische neuronen in de substantia nigra > minder parkinsonachtige bijwerkingen veroorzaken
Bijwerkingen: onwillekeurige bewegingen, parkinsonachtige klachten: motorische coördinatie, problemen met lopen, tremor en starre gezichtsuitdrukking,
Hypotensie, duizeligheid, sufheid, hoofdpijn, verwardheid en overgewicht
Stijging in prolactinespiegels en amenorrroe en seksuele dysfuncties
Indicatie antipsychotica