Hartspiercellen, of cardiomyocyten, hebben drie belangrijke eigenschappen:
Automatie: Hartspiercellen kunnen zonder externe zenuwprikkels samentrekken, wat betekent dat ze een zelfregulerend mechanisme hebben om het hartritme te genereren.
Voordurende contractie: Deze cellen hebben een lange samentrekkingscyclus en kunnen langdurig samengetrokken blijven zonder vermoeidheid, wat cruciaal is voor de continue pompfunctie van het hart.
Elektrische geleiding: Hartspiercellen zijn in staat elektrische impulsen snel en effectief te geleiden, wat essentieel is voor de synchronisatie van de hartcontracties.
Bradycardie: Dit is een aandoening waarbij de hartslag abnormaal traag is. Dit kan leiden tot symptomen zoals vermoeidheid, duizeligheid, of flauwvallen. Een pacemaker wordt gebruikt om de hartslag te verhogen en te stabiliseren.
Hartblok: Bij hartblok, specifiek het AV-blok (atrioventriculaire blokkade), wordt de elektrische geleiding tussen de boezems en kamers van het hart verstoord. Dit kan leiden tot een onregelmatige hartslag of zelfs een complete stilstand in de geleiding. Afhankelijk van de ernst (bijvoorbeeld eerste, tweede of derde graad), kan een pacemaker noodzakelijk zijn om de hartslag te reguleren en synchroniciteit te garanderen.
AV-blok (atrioventriculair blok): Dit is een verstoring in de elektrische signalen van het hart en kan variëren van milde tot ernstige vormen. In het geval van een derdegraads AV-blok is er een volledige blokkade die voorkamers en kamers scheidt, wat kan leiden tot ernstige symptomen zoals syncope (flauwvallen) en vereist vaak de plaatsing van een pacemaker.
Sick Sinus Syndroom: Dit is een aandoening waarbij de sinusknop, de natuurlijke pacemaker van het hart, niet goed functioneert. Hierdoor kunnen er episodes van bradycardie of zelfs korte periodes van een zeer snelle hartslag optreden. Een pacemaker kan helpen om een constante en normale hartslag te behouden.
Preventieve toepassing: Pacemakers worden ook soms preventief geplaatst bij patiënten met een verhoogd risico op hartritmestoornissen of bij het optreden van ernstige symptomen, om ervoor te zorgen dat het hart in het juiste ritme blijft functioneren, vooral bij oudere patiënten of die met hartziekten.
Deze behandelingen helpen om de kwaliteit van leven van patiënten te verbeteren door het risico op ernstige symptomen en complicaties te verminderen.
Een tijdelijke pacemaker is een hulpmiddel dat wordt gebruikt om de hartslag te reguleren wanneer er een tijdelijke behoefte aan elektrische stimulatie van het hart is. Hij kan worden geplaatst bij patiënten met aandoeningen zoals bradycardie of AV-blok, waar onmiddellijke therapie vereist is.
Voorbereiding: De patiënt wordt voorbereid, meestal onder lokale anesthesie, en een intraveneuze lijn kan worden aangelegd voor medicatie.
Toegang: Er wordt een draad (elektrode) via een grote ader, vaak via de venadus of de femorale ader, naar het hart geleid.
Positionering: De elektrode wordt op de juiste plek in het hart gepositioneerd, meestal in de rechter ventrikel.
Verbinding: De elektrode is verbonden met de externe pacemaker, die het hartritme kan regelen.
Monitoring: De patiënt wordt nauwlettend in de gaten gehouden om ervoor te zorgen dat de pacemaker effectief functioneert en dat er geen complicaties optreden.
Tijdelijke pacemakers worden vaak gebruikt tijdens operaties of acute situaties waar onmiddellijke hartstimulatie nodig is en worden later verwijderd zodra de situatie is gestabiliseerd.
Een pacemaker is een medisch apparaat dat het hartritme reguleert wanneer de natuurlijke hartactiviteit verstoord is. Er zijn verschillende soorten pacemakers, afhankelijk van de behoeften van de patiënt:
Enkele Kamer Pacemaker: Dit type stimuleert één hartkamer, meestal de rechterventrikel. Het wordt vaak gebruikt bij patiënten die lijden aan bradycardie.
Dubbele Kamer Pacemaker: Dit type ondersteunt zowel de boezems als de kamers van het hart. Dit bevordert een betere synchronisatie van de hartslag, wat belangrijk is voor een efficiënte pompfunctie.
Biventriculaire Pacemaker: Dit type pacemaker richt zich op beide hartkamers en wordt vaak toegepast bij patiënten met hartfalen. Het helpt de efficiëntie van de pompfunctie te verbeteren door de timing van de contracties te optimaliseren.
AAI: Een enkele kamer pacemaker die de atria stimuleert.
VVI: Een enkele kamer pacemaker die de ventrikels stimuleert.
DDD: Een dubbele kamer pacemaker die zowel de boezems als de kamers stimuleert voor betere synchronisatie.
BIV-XXX: Een biventriculaire pacemaker die beide ventrikels stimuleert.
Bloedingen: Wanneer er bloedingen optreden, verliest het lichaam bloed, wat leidt tot een afname van het bloedvolume. Dit kan resulteren in een verlaagde bloeddruk en een verminderde weefselperfusie, waardoor er een gevaarlijke hemodynamische instabiliteit kan ontstaan.
Shock: Shock is een levensbedreigende aandoening die optreedt wanneer er onvoldoende bloedstroom naar organen en weefsels is. Dit kan het gevolg zijn van verschillende factoren, waaronder bloedverlies,hartfalen of infecties, en kan leiden tot multi-orgaanfalen als het niet snel wordt behandeld.
Pompfalen: Dit treedt op wanneer het hart niet effectief kan pompen, wat leidt tot een verminderde hartoutput en slechte weefseldoorbloeding. Dit kan zowel acuut, zoals bij een hartaanval, als chronisch, zoals bij hartfalen, voorkomen.
Ischemie: Ischemie verwijst naar een verminderde bloedtoevoer naar een deel van het lichaam, meestal als gevolg van vernauwing of obstructie van bloedvaten. Dit kan resulteren in weefselschade of necrose door zuurstoftekort.
Trombose: Trombose is de vorming van een bloedstolsel in een bloedvat, wat de bloedstroom blokkeert. Dit kan leiden tot ernstige complicaties, afhankelijk van de locatie van de trombus (bijvoorbeeld diepe veneuze trombose of pulmonaire embolie).
Embolie: Een embolie is een blokkade van een bloedvat door een embolus, zoals een bloedstolsel of een luchtbel, wat ook kan leiden tot ischemie en weefselschade. Dit gebeurt vaak wanneer een trombus loskomt en naar andere delen van de circulatie reist, wat kan resulteren in levensbedreigende situaties, zoals een longembolie of een herseninfarct.
Veranderde Hartslag: Bij shock kan de hartslag toenemen als reactie op het verlaagde bloedvolume of bloeddruk, aangezien het lichaam probeert om de bloedcirculatie naar de vitale organen te behouden.
Verminderde Bloeddruk: Door het verlies van bloedvolume en vasodilatatie kan de bloeddruk dalen, wat wijst op een onvermogen van het hart om voldoende bloed te pompen.
Koude en Klamme Huid: De huid kan koud en klam aanvoelen door verminderde bloeddoorstroming naar de huid en extremiteiten, terwijl het lichaam zijn energie conserveert voor vitale organen.
Verhoogde Ademhalingsfrequentie: De ademhalingsfrequentie kan toenemen als het lichaam probeert te compenseren voor een verminderde zuurstoftoevoer naar weefsels.
Verlies van Bewustzijn: In ernstige gevallen kan iemand flauwvallen of het bewustzijn verliezen door onvoldoende bloedtoevoer naar de hersenen.
Veranderingen in Bewustzijnsniveau: Er kan verwarring, angst of lethargie optreden door de verminderde perfusie naar de hersenen.
Spierzwakte: Een algemene spierzwakte of vermoeidheid kan optreden doordat de spiergroepen niet voldoende zuurstof ontvangen.
Nierfunctie: De urineproductie kan afnemen als gevolg van verminderde bloeddoorstroming naar de nieren, wat kan leiden tot nierfalen als de shock niet tijdig wordt behandeld.
Systolisch Hartfalen: Dit type treedt op wanneer het hart niet efficiënt kan samentrekken, wat resulteert in een verminderde hartoutput. Dit kan leiden tot symptomen zoals kortademigheid en vermoeidheid.
Diastolisch Hartfalen: Hierbij kan het hart zich niet goed ontspannen, waardoor de kamers niet voldoende bloed kunnen opnemen. Dit kan ook leiden tot ademhalingsproblemen en zwelling door vochtretentie.
Acuut Hartfalen: Dit is een plotselinge verslechtering van de hartfunctie, vaak als gevolg van een hartaanval of een andere ernstige aandoening. Patiënten kunnen snel ernstige symptomen ervaren die onmiddellijke medische aandacht vereisen.
Chronisch Hartfalen: Dit type ontwikkelt zich geleidelijk na verloop van tijd, vaak als gevolg van langdurige schade aan het hart door hoge bloeddruk of andere pathogenetische factoren. Symptomen kunnen zoals vermoeidheid, kortademigheid en zwelling van de benen fluctueren, afhankelijk van verstrekkende hartgezondheid.
Hartfalen met Behoud van de Uitvoercapaciteit (HFpEF): Dit type wordt gekarakteriseerd door een normale ejectiefractie, maar het hart heeft moeite om zich goed te ontspannen. Dit kan leiden tot diastolische disfunctie en symptomen van hartfalen.
Hartfalen met Verminderde Uitvoercapaciteit (HFrEF): Hierbij is de ejectiefractie verlaagd, wat indicatief is voor onvoldoende samentrekkingen van het hart. Dit wordt vaak veroorzaakt door ischemische hartziekte of andere hartaandoeningen.
Klachten bij hartfalen kunnen variëren, maar omvatten vaak:
Kortademigheid: Dit kan optreden bij inspanning of in rust, vooral in liggende positie.
Vermoeidheid: Patiënten voelen zich vaak vermoeid, zelfs bij dagelijkse activiteiten.
Zwelling: Dit kan leiden tot oedeem, vooral in de benen, enkels en rondom de buik.
Snel gewichtstoename: Dit kan voortkomen uit vochtretentie.
Onregelmatige hartslag: Patiënten kunnen een gevoel van hartkloppingen ervaren.
Verminderde inspanning tolerantie: Patiënten kunnen merken dat ze minder fysiek kunnen doen dan voorheen.
Hoesten of piepende ademhaling: Dit kan optreden door vocht in de longen.
Verlies van eetlust of misselijkheid: Dit kan het gevolg zijn van slechte doorbloeding van de spijsverteringsorganen.
Behandeling van hartfalen kan verschillende strategieën omvatten, afhankelijk van de ernst van de aandoening. Enkele belangrijke behandelingen zijn:
Medicatie: Patiënten kunnen diuretica krijgen om overtollig vocht te verwijderen, angiotensine-converting enzyme (ACE) remmers voor het verlagen van de bloeddruk en het verminderen van de belasting van het hart, en beta-blokkers om de hartfunctie te verbeteren.
Dieetveranderingen: Beperking van zoutinname kan helpen om vochtretentie te minimaliseren.
Lichaamsbeweging: Aangepaste oefenprogramma's kunnen patiënten helpen om hun conditie te verbeteren en symptomen te verlichten.
Verdere procedures: In ernstige gevallen kunnen medische procedures zoals pacemakers of harttransplantaties overwogen worden om de hartfunctie te verbeteren.
Klachten bij diepe veneuze trombose (DVT) kunnen onder meer zijn:
Zwemmen of pijn in het aangedane been: Vaak wordt het gevoel van zwaarheid of een kloppende pijn ervaren in het been.
Zwam naar de huid: De huid kan bleek of blauwachtig van kleur worden.
Zwelling: Er kan een zichtbare zwelling in het aangedane lidmaat zijn, meestal het gevolg van de ophoping van bloed.
Warmte: De huid kan warmer aanvoelen bij aanraking in vergelijking met het andere been.
Verminderde functie: Beweging van het aangedane been kan pijnlijk zijn, waardoor de functie beperkt kan zijn.
Risicofactoren voor diepe veneuze trombose omvatten:
Langdurige immobilisatie: Zoals bij lange vliegreizen of bedlegerigheid.
Overgewicht: Obesitas verhoogt de druk in de benen.
Roken: Dit kan de bloedvaten aantasten en de stolling verhogen.
Hormonale therapieën: Gebruik van anticonceptiepillen of hormoonvervangende therapie.
Bepaalde genetische aanleg: Er zijn erfelijke aandoeningen die het risico op trombose verhogen.
Geschiedenis van DVT of trombose: Eerdere episodes verhogen de kans op herhaling.
Chirurgische ingrepen: Vooral bij grote operaties aan de benen of het bekken.
interventies DVT:
beoordeling risicofactoren
beperkte bedrust en stimuleren beweging
adequate vochtinname
voet en beenoefeningen in bed
heparine
INR prikken
Basislevensondersteuning (BLS): Basislevensondersteuning is een cruciale set van medische technieken die zijn ontworpen om levens te redden in noodgevallen. De belangrijkste componenten zijn:
Herkennen van een noodsituatie: Het herkennen van symptomen zoals bewusteloosheid, geen ademhaling of symptomen van hartstilstand.
Bel 112: Zorg ervoor dat professionele hulp wordt ingeschakeld bij een noodsituatie.
Basis reanimatie:
Hartcompressies: Zorg voor 30 krachtige en snelle compressies (ongeveer 100-120 per minuut) op het borstbeen, met een diepte van ongeveer 5-6 cm.
Artificiale ademhaling: Indien mogelijk, volg de compressies met 2 beademingen, waarbij de lucht volledig in de longen wordt geblazen.
Gebruik van een AED: Als er een automatische externe defibrillator beschikbaar is, volg de instructies van het apparaat om het hartritme te beoordelen en indien nodig een schok toe te passen.
Voortzetting van de BLS: Blijf reageren met compressies en beademingen (indien mogelijk) totdat professionele hulp arriveert of de persoon weer reageert.
Het is essentieel dat iedereen deze basislevensondersteuningstechnieken leert om de kans op overleven te vergroten in kritieke situaties.
Hartcompressies:
Volwassenen: Uitvoeren van compressies met een diepte van ongeveer 5-6 cm, met een snelheid van 100-120 compressies per minuut.
Kinderen: Compressies worden met minder druk uitgevoerd, ongeveer 4-5 cm diep, maar de snelheid blijft hetzelfde.
Beademingen:
Volwassenen: Na 30 compressies, 2 beademingen geven, waarbij de mond van de hulpverlener volledig wordt afgesloten om de lucht in de longen van het slachtoffer te blazen.
Kinderen: Begin met 5 beademingen, gevolgd door 30 compressies. Zorg ervoor dat het hoofd iets naar achteren is gekanteld en sluit de neus af tijdens het beademen.
Verhouding compressies tot beademingen:
Volwassenen: 30 compressies gevolgd door 2 beademingen (30:2).
Kinderen: Start met 5 beademingen, vervolgens 30 compressies, vergelijkbaar met een 30:2 verhouding.
Aantal hulpverleners:
Volwassenen: Ideaal om te werken met twee hulpverleners, waarbij één zich richt op compressies en de ander op beademingen.
Kinderen: Bij kinderen zou het nog steeds nuttig zijn om met twee hulpverleners te werken, maar dit is soms moeilijker te realiseren in noodgevallen.
Gebruik van AED:
Volwassenen: Een AED kan direct gebruikt worden, zonder aanpassingen.
Kinderen: Bij gebruik van een AED op kinderen is het belangrijk om een geschikte kinderplatte (pediatrische) elektroden te gebruiken als deze beschikbaar zijn.
binnen 6 minuten CPR geven om hersenbeschadiging te voorkomen.
Beademingen met zuurstofballon bij reanimatie van kinderen en baby's:
Gebruik een zuurstofballon om beademingen te geven.
Na 30 hartcompressies geef je 2 beademingen via de zuurstofballon. Zorg ervoor dat je de mond en neus goed afsluit, zodat de lucht in de longen van het kind of de baby komt. Bij baby's begin je met 5 beademingen via de zuurstofballon