Handelen na een prikaccident:
Blijf kalm: Probeer rustig te blijven om het proces goed te kunnen volgen.
Verwijder de naald: Haal voorzichtig de naald of het scherp voorwerp uit de huid.
Laat het bloeden: Laat de wond een korte tijd doorbloeden om eventuele vervuiling te verwijderen.
Druk op de wond: Druk zachtjes op de wond met een schoon, droog gaasje of verband om het bloeden te stoppen.
Spoel de wond: Spoel de wond indien mogelijk met water en zeep of een desinfecterend middel.
Informeer je leidinggevende: Meld het ongeluk zo snel mogelijk aan je leidinggevende of de verantwoordelijke persoon in de organisatie.
Volg het protocol: Volg de specifieke procedures en protocollen die binnen jouw instelling zijn vastgesteld voor prikincidenten.
Zoek medische hulp: Neem contact op met de medische dienst of ga naar een arts voor verdere evaluatie en eventuele vaccinaties (bijvoorbeeld Hepatitis B, Tetanus).
Documentatie: Maak een rapport op over het incident, inclusief details zoals de omgeving waarin het gebeurde, tijdstip en eventueel betrokken personen.
Soorten naalden voor injecteren:
Intramusculaire naalden: Deze naalden zijn doorgaans langer en dikker, ontworpen om inspuitingen diep in de spier te plaatsen. Gebruikt voor vaccins en bepaalde medicaties.
Subcutane naalden: Deze zijn korter dan intramusculaire naalden en worden gebruikt voor injecties net onder de huid, zoals insuline.
Intraveneuze naalden: Deze naalden zijn speciaal ontworpen voor het inbrengen in een ader voor directe medicatietoediening of bloedafname.
Wondnaalden: Goede keuze voor het hechten van wonden. Ze zijn meestal dik en steriel, voorzien van een scherpe punt voor eenvoudig binnendringen door huidlagen.
Huidplooinaalden: Voor specifieke toepassingen in de plastische chirurgie of dermatologie, meestal kort en met een speciale punt om schade aan omliggende weefsels te minimaliseren.
Opzuignaald: Deze naalden worden gebruikt voor het opzuigen van vloeistoffen uit ampullen of andere containers. Ze hebben meestal een groter lumen om de inname van vloeistoffen te vergemakkelijken.
Hoe bereid je injecties voor:
Zorg voor een schone omgeving: Begin met het reinigen van de werkruimte om besmetting te voorkomen.
Controleer de medicatie: Bekijk het medicijnetiket om te controleren of het de juiste medicatie is en of de vervaldatum nog geldig is.
Hygiene: Was je handen grondig met zeep en water of gebruik desinfecterende handgel.
Verzamel benodigdheden: Zorg voor de juiste naald en spuit, evenals alcoholpads, gaasjes en eventueel een pleister.
Bereid de spuit voor: Trek de lucht in de spuit in (de hoeveelheid lucht moet gelijk zijn aan de dosis medicatie die je wilt trekken). Steek de naald in de medicijnfles en duw de lucht in de fles om een vacuüm te creëren. Trek vervolgens de benodigde medicatie op.
Verwijder luchtbellen: Tik voorzichtig op de spuit om luchtbellen naar boven te krijgen en duw dan voorzichtig de plunjere van de spuit naar beneden om de lucht eruit te laten komen.
Controleer de naald: Zorg ervoor dat de naald niet gebroken of beschadigd is voordat je deze gaat gebruiken.
Identificeer de injectieplaats: Bepaal de juiste injectieplaats afhankelijk van het type injectie (intramusculair, subcutaan, intra-veneus).
Bereid de huid voor: Maak de huid op de injectieplaats schoon met een alcoholpad en laat het drogen.
Voer de injectie uit: Volg de juiste techniek voor het toedienen van de injectie, waarbij je de naald in een hoek en met de juiste snelheid inbrengt.
Techniek voor intracutane injectie:
Identificeer de injectieplaats: Kies een geschikte locatie op de huid, vaak aan de binnenkant van de onderarm.
Bereid de huid voor: Maak de huid op de injectieplaats schoon met een alcoholpad en laat het drogen.
Houd de naald: Neem de naald in de juiste hoek (ongeveer 15-20 graden ten opzichte van de huid) en zorg ervoor dat de scherpe kant naar boven gericht is.
Voer de injectie uit: Steek de naald voorzichtig in de huid, net onder de opperhuid, totdat de punt van de naald zichtbaar is.
Injecteer de vloeistof: Duw de plunjer langzaam naar beneden om de medicatie in de huid te injecteren, tot een kleine bleb (bobbel) zichtbaar wordt.
Verwijder de naald: Haal de naald uit de huid en druk een gaasje op de injectieplaats indien nodig.
Identificeer de injectieplaats: Kies een geschikte locatie voor de injectie, zoals de bovenarm, dij of buik, waar voldoende vetweefsel aanwezig is.
Bereid de huid voor: Reinig de huid op de injectieplaats met een alcoholpad en laat deze drogen.
Houd de naald: Plaats de naald onder een hoek van ongeveer 45 graden ten opzichte van de huid.
Voer de injectie uit: Maak voorzichtig een punctie in de huid, zodat de naald in het vetweefsel komt.
Injecteer de vloeistof: Duw langzaam de plunjer naar beneden om de medicatie in de subcutane ruimte te injecteren.
Verwijder de naald: Haal de naald uit de huid en plaats indien nodig een gaasje op de injectieplaats.
Identificeer de injectieplaats: Selecteer een geschikte plaats met voldoende vetweefsel, zoals de buik.
Bereid de huid voor: Maak de huid op de injectieplaats schoon met een alcoholpad en laat het drogen.
Houd de naald: Houd de naald loodrecht op de huid (90 graden).
Voer de injectie uit: Steek de naald stijl omhoog in de huid tot deze in het vetweefsel komt.
Injecteer de vloeistof: Duw de plunjer langzaam naar beneden om de medicatie in de subcutane ruimte te injecteren.
Verwijder de naald: Trek de naald uit de huid en druk een gaasje op de injectieplaats als dat nodig is.
Identificeer de injectieplaats: Kies een geschikte locatie, zoals de bovenarm, dij of buik, waar voldoende vetweefsel aanwezig is. Vermijd gebieden met littekenweefsel, vergrotingen of ontstekingen.
Aandachtspunt: Rotatie van injectieplaatsen is belangrijk om lipodystrofie te voorkomen.
Bereid de huid voor: Reinig de huid op de injectieplaats met een alcoholpad en laat deze drogen om infectie te voorkomen.
Aandachtspunt: Laat de alcohol volledig drogen om een branderigheid te vermijden.
Houd de naald: Plaats de naald onder een hoek van ongeveer 45 graden ten opzichte van de huid voor een reguliere subcutane injectie. Voor een loodrechte injectie (90 graden) gebruik je deze techniek als er voldoende vetweefsel is.
Aandachtspunt: Zorg ervoor dat je de naald stevig vasthoudt om schommelen te voorkomen tijdens het injecteren.
Voer de injectie uit: Maak voorzichtig een punctie in de huid zodat de naald in het vetweefsel komt. Bij de loodrechte techniek, steek de naald meteen van bovenaf in de huid.
Aandachtspunt: Maak gebruik van een snelle, besliste beweging om angst en pijn te minimaliseren.
Injecteer de vloeistof: Duw langzaam de plunjer naar beneden om de insuline in de subcutane ruimte te injecteren.
Aandachtspunt: Injecteer niet te snel om de kans op het vormen van een bult of pijn te verkleinen.
Verwijder de naald: Haal de naald uit de huid en druk een gaasje op de injectieplaats indien nodig. Overweeg om een pleister aan te brengen indien er veel bloed uit de wond komt.
Aandachtspunt: Observeer de injectieplaats na de injectie voor eventuele reacties of complicaties.
Kortwerkende insuline: Deze insuline begint snel te werken (binnen 30 minuten) en heeft een korte werking van ongeveer 3 tot 6 uur. Het wordt vaak gebruikt om een maaltijd te dekken.
Langwerkende insuline: Deze insuline heeft een vertraagde werking die tot 24 uur of langer aanhoudt. Het biedt een basale insulinevoorziening en kan 's avonds of 's ochtends worden toegediend.
Mix van snel- en langwerkende insuline: Dit is een combinatie van kortwerkende en langwerkende insuline in één injectie. Het zorgt voor zowel snelle als langdurige controle van de bloedsuikerspiegel.
Ultra-kortwerkende insuline: Deze insuline heeft een zeer snelle werking die al binnen 10 tot 15 minuten begint en ongeveer 4 tot 5 uur aanhoudt. Dit type wordt voor maaltijdinjecties gebruikt.
Gemengde insuline: Dit bestaat uit een vooraf gemengde hoeveelheid snelwerkende en langwerkende insuline. Het biedt zowel directe als langzame insulinevoorziening en wordt vaak gebruikt voor patiënten die eenvoudiger insuline therapie wensen.
Bovenste buitenzijde van de dij: Deze plaats is ideaal voor volwassenen en kinderen en biedt een goede hoeveelheid spierweefsel.
Bovenarm: De deltoideusspier in de bovenarm kan worden gebruikt, vooral voor kleinere volumes van medicatie.
Bilspier: De ventrogluteale en dorsogluteale regio's zijn beide geschikte injectieplaatsen in de bil, met een goed bereik van spierweefsel.
Knieholte: Bij sommige gevallen kan de vastus lateralis-spier in de knieholte worden gebruikt, vooral bij kinderen.
Andere spiergroepen: In specifieke gevallen kunnen ook andere spieren, zoals de bovenste hamstring, worden overwogen, maar dit is minder gebruikelijk.
Technieken voor intramusculaire injectie:
Identificeer de injectieplaats: Kies een geschikte locatie voor de intramusculaire injectie, zoals de bovenste buitenzijde van de dij, de bovenarm, of de bilspier.
Bereid de huid voor: Maak de huid op de gekozen injectieplaats schoon met een alcoholpad en laat het drogen.
Stretch techniek: Trek de huid strak bij de injectieplaats om de spierspanning te verhogen, waardoor de injectie gemakkelijker en nauwkeuriger kan worden uitgevoerd.
Loodrechte techniek: Plaats de naald loodrecht (90 graden) op de huid voor een directe injectie in het spierweefsel, wat zorgt voor een efficiënte en snelle toediening van de medicatie.
Rangeer techniek: Na het inbrengen van de naald, kan de naald voorzichtig worden verplaatst om zeker te zijn dat deze in het spierweefsel zit, voordat de medicatie wordt geïnjecteerd.
Voer de injectie uit: Duw langzaam de plunjer naar beneden om de medicatie in de spier te injecteren.
Verwijder de naald: Haal de naald uit de huid en druk een gaasje op de injectieplaats indien nodig.