L

scheikunde 3.1 atoommodel

Atomen bestaan uit verschillende onderdelen. In het midden zit de atoomkern. In de kern zitten protonen met een positieve lading en neutronen zonder lading, de kern is dus positief geladen. Daaromheen zweven negatief geladen elektronen in elektronenschillen, vaste banen die worden aangeduid met de letters M, L, en K. Er zijn altijd evenveel protonen als elektronen.

Neutronen en protonen wegen evenveel, een elektron veel minder. Maar het is nog steeds zo weinig massa dat het wordt uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid (u). 1 u is gelijk aan 1,66∙10–27 kg.

Het aantal protonen in de kern is het atoomnummer van dat atoom. Dit is voor elke atoomsoort verschillend. Elke atoomsoort heeft ook een eigen massagetal, dat is het aantal protonen en neutronen bij elkaar opgeteld. Atomen van dezelfde soort kunnen verschillende massagetallen hebben, want het aantal neutronen kan verschillen. Deze atomen noem je isotopen. Ze hebben hetzelfde atoomnummer, maar een ander massagetal.

Je kunt alle atomen rangschikken in een soort tabel: het perodiek systeem. Daarin worden atoomsoorten met evenveel elektronen in de buitenste schil (en dus dezelfde eigenschappen) onder elkaar gezet in groepen. Sommige groepen hebben een naam; groep 1 zijn de alkalimetalen, die heftig met water reageren, groep 2 de aardalkalimetalen die erg reactief zijn en metaaloxides vormen waarin evenveel metaal- als zuurstofatomen voorkomen, groep 17 de halogenen die heftig met metalen reageren en groep 18 de edelgassen, die bijna niet reageren. Van links naar rechts wordt de volgorde bepaalt door het aantal protonen in de kern, deze rijen heten perioden. Daarin wordt het atoomnummer bij elke stap naar rechts 1 hoger.

De atomen in het periodiek systeem kunnen verdeeld worden in 3 ‘soorten’. De eerste zijn de metalen die vaak een hoog smeltpunt hebben, glanzen en vervormbaar zijn bij hoge temparaturen. Dan zijn er de niet-metalen die vaak gasvormig zijn of een laag smeltpunt hebben. Als laatste zijn er de metalloïden die van beide kanten eigenschappen hebben.


  • atoomkern

    het midden van een atoom waarin protonen en neutronen zitten

  • proton

    positief geladen deeltje in de atoomkern

  • neutron

    neutraal geladen deeltje (zonder lading) in de atoomkern

  • elektron

    negatief geladen deeltje dat rondom de kern zweeft

  • elektronenschil

    vaste baan waarin elektronen zweven

  • atomaire massa-eenheid (u)

    de eenheid voor protonen, neutronen en elektronen, gelijk aan 1,66∙10–27 kg

  • atoomnummer

    nummer dat gelijk is aan het aantal protonen in de kern

  • massagetal

    het gewicht van een atoomsoort, het aantal protonen en neutronen opgeteld

  • isotopen

    atomen met hetzelfde atoomnummer, maar een ander aantal neutronen in de kern en dus een ander massagetal

  • periodiek systeem

    rangschikking van elementen op basis van het aantal protonen en de scheikundige eigenschappen

  • groepen

    kolommen in het periodiek systeem met hetzelfde aantal elektronen in de buitenste schil

  • alkalimetalen

    groep 1 in het periodiek systeem, reageren heftig met water

  • aardalkalimetalen

    groep 2 in het periodiek systeem die erg reactief zijn en metaaloxides vormen waarin evenveel metaal- als zuurstofatomen voorkomen

  • halogenen

    groep 17 in het periodiek systeem, reageren heftig met metalen

  • edelgassen

    groep 18 in het periodiek systeem, reageren bijna niet

  • perioden

    de rijen in het periodiek systeem van links naar rechts, gerangschikt op aantal protonen in de kern

  • metalen

    atoomsoorten die links in het periodiek systeem staan en vaak een hoog smeltpunt hebben, glanzen en vervormbaar zijn bij hoge temparaturen

  • niet-metalen

    atoomsoorten die recht in het periodiek systeem staan en vaak gasvormig zijn of een laag smeltpunt hebben

  • metalloïden

    atoomsoorten die metalen en niet-metalen eigenschappen hebben