Atomen bestaan uit verschillende onderdelen. In het midden zit de atoomkern. In de kern zitten protonen met een positieve lading en neutronen zonder lading, de kern is dus positief geladen. Daaromheen zweven negatief geladen elektronen in elektronenschillen, vaste banen die worden aangeduid met de letters M, L, en K. Er zijn altijd evenveel protonen als elektronen.
Neutronen en protonen wegen evenveel, een elektron veel minder. Maar het is nog steeds zo weinig massa dat het wordt uitgedrukt in de atomaire massa-eenheid (u). 1 u is gelijk aan 1,66∙10–27 kg.
Het aantal protonen in de kern is het atoomnummer van dat atoom. Dit is voor elke atoomsoort verschillend. Elke atoomsoort heeft ook een eigen massagetal, dat is het aantal protonen en neutronen bij elkaar opgeteld. Atomen van dezelfde soort kunnen verschillende massagetallen hebben, want het aantal neutronen kan verschillen. Deze atomen noem je isotopen. Ze hebben hetzelfde atoomnummer, maar een ander massagetal.
Je kunt alle atomen rangschikken in een soort tabel: het perodiek systeem. Daarin worden atoomsoorten met evenveel elektronen in de buitenste schil (en dus dezelfde eigenschappen) onder elkaar gezet in groepen. Sommige groepen hebben een naam; groep 1 zijn de alkalimetalen, die heftig met water reageren, groep 2 de aardalkalimetalen die erg reactief zijn en metaaloxides vormen waarin evenveel metaal- als zuurstofatomen voorkomen, groep 17 de halogenen die heftig met metalen reageren en groep 18 de edelgassen, die bijna niet reageren. Van links naar rechts wordt de volgorde bepaalt door het aantal protonen in de kern, deze rijen heten perioden. Daarin wordt het atoomnummer bij elke stap naar rechts 1 hoger.
De atomen in het periodiek systeem kunnen verdeeld worden in 3 ‘soorten’. De eerste zijn de metalen die vaak een hoog smeltpunt hebben, glanzen en vervormbaar zijn bij hoge temparaturen. Dan zijn er de niet-metalen die vaak gasvormig zijn of een laag smeltpunt hebben. Als laatste zijn er de metalloïden die van beide kanten eigenschappen hebben.
atoomkern
het midden van een atoom waarin protonen en neutronen zitten
proton
positief geladen deeltje in de atoomkern
neutron
neutraal geladen deeltje (zonder lading) in de atoomkern
elektron
negatief geladen deeltje dat rondom de kern zweeft
elektronenschil
vaste baan waarin elektronen zweven
atomaire massa-eenheid (u)
de eenheid voor protonen, neutronen en elektronen, gelijk aan 1,66∙10–27 kg
atoomnummer
nummer dat gelijk is aan het aantal protonen in de kern
massagetal
het gewicht van een atoomsoort, het aantal protonen en neutronen opgeteld
isotopen
atomen met hetzelfde atoomnummer, maar een ander aantal neutronen in de kern en dus een ander massagetal
periodiek systeem
rangschikking van elementen op basis van het aantal protonen en de scheikundige eigenschappen
groepen
kolommen in het periodiek systeem met hetzelfde aantal elektronen in de buitenste schil
alkalimetalen
groep 1 in het periodiek systeem, reageren heftig met water
aardalkalimetalen
groep 2 in het periodiek systeem die erg reactief zijn en metaaloxides vormen waarin evenveel metaal- als zuurstofatomen voorkomen
halogenen
groep 17 in het periodiek systeem, reageren heftig met metalen
edelgassen
groep 18 in het periodiek systeem, reageren bijna niet
perioden
de rijen in het periodiek systeem van links naar rechts, gerangschikt op aantal protonen in de kern
metalen
atoomsoorten die links in het periodiek systeem staan en vaak een hoog smeltpunt hebben, glanzen en vervormbaar zijn bij hoge temparaturen
niet-metalen
atoomsoorten die recht in het periodiek systeem staan en vaak gasvormig zijn of een laag smeltpunt hebben
metalloïden
atoomsoorten die metalen en niet-metalen eigenschappen hebben