leren en geheugen zijn essentieel voor dieren om zich aan te passen aan omgeving
gedragsproblemen in de praktijk
oorzaak begrijpen helpt voorspellen welke interventies wel/niet gaan helpen
conditioneren = proces dat leidt tot duurzame (meestal) adaptieve gedragsverandering, die berust op ervaring met de gevolgen vh gedrag en met de omstandigheden (condities), waaronder bepaalde gevolgen zich voordoen
verschillende soorten leren/conditionering:
basisonderverdeling: moet dier iets doen om beloning te krijgen?
nee → klassieke conditionering
basistermen bij voorbeeld van Pavlov’s hond
US = unconditioned stimulus → eten
CS = conditioned stimulus → bel
(US →) UR = unconditioned response → kwijlen bij eten
(CS →) CR = conditioned response → kwijlen bij bel
voorbeelden in de praktijk:
ja → operante conditionering
response → bekrachtiging
bv skinner box: kooitje met pedaaltje voor rat
als pedaal ingedrukt→ bepaalde reactie (bv voer/schrok - afhankelijk van wat je ze wil leren)
door iets niet te doen voorkomen dat t een straf krijgt
bv schapen tegen schrikdraad aanlopen → daarna niet meer
voorbeelden in de praktijk:
bekrachtiging/bestraffen
types van beloningen:
maakt het uit hoeveel beloning?
hoe meer beloning, hoe meer bereidheid tot werken - tot op zekere hoogte!
timing heel belangrijk in klassieke conditionering - te laat, lastig associeren
types:
uitzondering: smaakaversie - kan meer dan dag duren voor reactie krijgt op stimulus
evolutionair van belang → wat is veilig om te eten?
contingentie: het belang van voorspellende waarde
dier kan door stimulus de situ voorstellen → beter met situ omgaan
hogere voorspellende waarde → heftigere reactie op CS
= bij een bekende stimulus duurt t langer om reactie op te wekken (dan nieuwe)
bv eten/smaakaversie:
eet al lang een bepaald voedsel, wordt er een keer misselijk van → zal t niet snel associeren met dat voedsel (bc eerder niet ziek van)
eet voor eerste keer gegeten en ziek → maakt sneller associatie
primaire bekrachtiger = beloning die voldoet aan eerste levensbehoefte & wordt gebruikt om gedrag te laten toenemen - voedsel = belangrijke!
secundaire bekrachtiger = prikkel die door herhaalde koppeling aan primaire bekrachtiger functie heeft gekregen - bv ‘braaf‘, klikker, balspelletje
bv schrikdraad
2 types:
actief = iets doen om een straf te voorkomen
inhibitoir (= passief) = iets niet doen om een straf te voorkomen
extinctie
gewoontevorming