Tentacle_00003

Thema Afweer

Ziekteverwekkers

  • Pathogen: Organismes die je lichaam kunnen binnendringen en ziekten kunnen veroorzaken. Voorbeelden zijn:

    • Bacteriën

    • Schimmels

    • Virussen

    • Eencellige dieren en insecten

    • Wormen

Virussen

  • Virussen worden in de biologie meestal niet als levende organismen beschouwd omdat:

    • Ze kunnen zich niet zelfstandig voortplanten.

    • Een virus bestaat uit een eiwitmantel met DNA of RNA als genetisch materiaal.

  • Infectieproces:

    1. Het virus hecht zich aan een receptor van de gastheercel.

    2. Het wordt opgenomen in de cel en het genetisch materiaal wordt vrijgelaten.

    3. Ribosomen in de cel lezen het DNA/RNA af en produceren virale eiwitten.

    4. De cel produceert nieuwe virussen, wat kan leiden tot de dood of beschadiging van de gastheercel.

Externe Afweer

  • Onze externe afweer beschermt tegen ziekteverwekkers:

    • Mechanische afweer:

      • Huid

      • Slijmvliezen (bijv. in luchtwegen en urinewegen)

    • Chemische afweer:

      • Zoutzuur in maagsap doodt ziekteverwekkers.

      • Lage pH van de huid is ook schadelijk voor ziekteverwekkers.

Huidstructuur

  • Opperhuid:

    • Hoornlaag: Bovenste laag met dode cellen.

    • Kiemlaag: Bevat delende cellen die dode cellen vervangen.

    • Melanocyten: Produceren melanine, bieden bescherming tegen UV-straling.

  • Lederhuid:

    • Bevat haarzakjes, zintuigcellen, bloedvaten en zweetklieren.

  • Onderhuids bindweefsel: Bevat vetcellen die beschermen tegen kou.

Interne Afweer

  • Interne afweer kan worden onderverdeeld in:

    • Aangeboren afweer:

      • Ook wel aspecifieke afweer genoemd, die via witte bloedcellen (fagocyten) werkt.

      • Granulocyten en monocyten onderscheiden.

      • Monocyten kunnen worden onderverdeeld in macrofagen en dendritische cellen.

  • Verworven afweer:

    • Ook wel specifieke afweer genoemd, die zich richt op specifieke ziekteverwekkers.

    • Bevat B-cellen (voor lichaamsvocht) en T-cellen (voor cellulaire afweer).

Antigenen en Herkenning

  • Antigenen zijn specifieke eiwitten op celmembranen, en ziekteverwekkers hebben ze ook.

  • MHC-systeem:

    • MHC1: Aanwezig op celmembranen van alle cellen met een celkern.

    • MHC2: Alleen op speciale witte bloedcellen (macrofagen, dendritische cellen, B-cellen).

  • Wanneer fagocyten ziekteverwekkers herkennen, beginnen ze deze aan te vallen.

Rol van Cytokinen

  • Macrofagen en granulocyten produceren cytokinen die:

    • Koorts veroorzaken, wat de effectiviteit van ziekteverwekkers vermindert.

    • Bloedvaten verwijden voor betere toegang van witte bloedcellen.

T-cellen en B-cellen Activatie

  • T-helper cellen activeren B-lymfocyten en cytotoxische T-cellen.

  • B-lymfocyten ontwikkelen zich tot plasmacellen die antistoffen produceren.

  • Geheugencellen:

    • Blijven in het lichaam en zorgen voor snellere reactie bij tweede infectie.

Immuniteit

  • Verschillende vormen:

    • Natuurlijke immuniteit door infectie.

    • Passieve immuniteit via moedermelk.

    • Kunstmatige immuniteit via vaccins en serums.

Vaccinatie

  • Verzwakte/dode vormen van ziekteverwekkers in vaccinaties helpen het immuunsysteem zonder ziekte.

  • Belang van vaccinaties voor populatie-immuniteit.

Transplantatie en Bloedtransfusies

  • MHC/HLA-systeem: Gebruikt om te bepalen welke cellen eigen zijn en welke niet.

  • Bloedgroepen:

    • Antigenen op rode bloedcellen bepalen de bloedgroep (A, B, AB, O).

    • Antistoffen in bloedplasma richten zich tegen antigenen die je niet hebt.

Rhesusfactor

  • Rhesuspositief: Heeft het rhesusantigeen; rhesusnegatief: heeft het niet.

  • Problemen bij zwangere vrouwen met rhesusnegatieve bloedgroep en rhesuspositieve baby.

robot