Democratie: Bestuurssystemen waar het volk invloed uitoefent op politieke besluiten.
Verschil met autoritaire regimes: In een democratie heeft het volk stemrecht; in een autoritair regime is de macht gecentraliseerd en gecontroleerd.
1648: Vrede van Münster (Vrede van Westfalen) maakte de soevereine staat crucialer.
Thomas Hobbes: stelde dat een soevereine staat nodig is om conflicten te voorkomen.
Soevereiniteit: hoogste gezag in een afgebakend gebied.
Politiek achterhaalt overheid-beleid voor maatschappelijke problemen.
Politiek omvat maken van keuzes voor de hele staat.
Efficiënt besturen versus participatie van burgers in besluitvorming.
Oorsprong in de Griekse oudheid (directe democratie).
Term „democratie” komt van Griekse woorden: "démos" (volk) en "kratein" (regeren).
Vraagstuk over de toepassing van directe democratie in Nederland.
In dictaturen zoals Rusland en Turkije bestaat er indoctrinatie.
Een autoritair regime heeft niet-gescheiden machten, onder controle van een kleine elite.
Individuele vrijheid en politieke grondrechten.
Beperkte bevoegdheden voor politie en leger.
Onafhankelijke rechtspraak en persvrijheid.
Uitvoerende macht gekozen door parlement; parlement blijft verantwoording verschuldigd.
Staatshoofd heeft vaak beperkte macht en is niet gekozen.
Volk kiest zowel parlement als president.
President heeft aanzienlijke politieke macht, benoemt ministers.
Meestal is er geen ontbindingsrecht voor de president.
Grondwet: taken van de overheid, politieke grondrechten en regels voor politieke besluitvorming.
Afwezigheid van machtenscheiding en onafhankelijke rechtspraak.
Ongelijke behandeling van oppositie en gebrek aan vrije pers.
Verkiezingen gaan vaak gepaard met fraude en geweld.
Diversiteit in politieke ideologieën, zoals liberalisme, socialisme en confessionalisme.
Ideologieën omvatten waarden, normen en sociale structuren.
Verschil tussen linkse en rechtse ideologieën.
Liberalisme: nadruk op vrijheid en minder regels.
Socialisme: gelijkheid, solidariteit en verzorgingsstaat.
Confessionalisme: christelijke waarden en minder overheid.
Ecologisme: nadruk op ecologische waarde boven economische principes.
Populisme: spreekt namens 'het volk', wantrouwen tegenover elites.
Verkiezingen leiden tot vorming van een kabinet.
Stemmen op basis van standpunten en strategie.
Stemrecht vanaf 18 jaar zonder opkomstplicht.
Evenredige vertegenwoordiging: stemmen worden eerlijk verdeeld.
Verkiezingsuitslag bepaald op basis van stemmen voor politieke partijen.
Politieke structuur: koning en ministers vormen de regering; staatssecretarissen ondersteunen.
Taken van het parlement: wetgeving en controle van de regering.
Regering: combinatie van kabinet, ministers en de koning.
Proces van wetgeving: van maatschappelijk probleem naar ondertekening door de koning.
Pluriforme samenleving: diversiteit in levensstijlen en culturen.
Cultuur: waarden, normen, en gewoontepatronen van groepen.
Sociale controle en socialisatie helpen bij de publieke ordening.