merged_presentation_choladeck

3.1 Wat is democratie?

  • Democratie: Bestuurssystemen waar het volk invloed uitoefent op politieke besluiten.

  • Verschil met autoritaire regimes: In een democratie heeft het volk stemrecht; in een autoritair regime is de macht gecentraliseerd en gecontroleerd.

3.1.1 Wereld bedekt met staten

  • 1648: Vrede van Münster (Vrede van Westfalen) maakte de soevereine staat crucialer.

  • Thomas Hobbes: stelde dat een soevereine staat nodig is om conflicten te voorkomen.

  • Soevereiniteit: hoogste gezag in een afgebakend gebied.

3.1.2 Het belang van politiek

  • Politiek achterhaalt overheid-beleid voor maatschappelijke problemen.

  • Politiek omvat maken van keuzes voor de hele staat.

Dilemma in politiek

  • Efficiënt besturen versus participatie van burgers in besluitvorming.

3.1.3 Democratie

  • Oorsprong in de Griekse oudheid (directe democratie).

  • Term „democratie” komt van Griekse woorden: "démos" (volk) en "kratein" (regeren).

  • Vraagstuk over de toepassing van directe democratie in Nederland.

3.1.4 Autoritaire regimes

  • In dictaturen zoals Rusland en Turkije bestaat er indoctrinatie.

  • Een autoritair regime heeft niet-gescheiden machten, onder controle van een kleine elite.

Kenmerken van een democratie

  • Individuele vrijheid en politieke grondrechten.

  • Beperkte bevoegdheden voor politie en leger.

  • Onafhankelijke rechtspraak en persvrijheid.

Parlementair stelsel

  • Uitvoerende macht gekozen door parlement; parlement blijft verantwoording verschuldigd.

  • Staatshoofd heeft vaak beperkte macht en is niet gekozen.

Presidentieel stelsel

  • Volk kiest zowel parlement als president.

  • President heeft aanzienlijke politieke macht, benoemt ministers.

  • Meestal is er geen ontbindingsrecht voor de president.

Democratie en grondwet

  • Grondwet: taken van de overheid, politieke grondrechten en regels voor politieke besluitvorming.

Kenmerken van een dictatuur

  • Afwezigheid van machtenscheiding en onafhankelijke rechtspraak.

  • Ongelijke behandeling van oppositie en gebrek aan vrije pers.

  • Verkiezingen gaan vaak gepaard met fraude en geweld.

3.2 Politieke stromingen

  • Diversiteit in politieke ideologieën, zoals liberalisme, socialisme en confessionalisme.

3.2.1 Wat is een ideologie?

  • Ideologieën omvatten waarden, normen en sociale structuren.

  • Verschil tussen linkse en rechtse ideologieën.

3.2.2 De drie hoofdstromingen

  • Liberalisme: nadruk op vrijheid en minder regels.

  • Socialisme: gelijkheid, solidariteit en verzorgingsstaat.

  • Confessionalisme: christelijke waarden en minder overheid.

3.2.3 Andere politieke stromingen

  • Ecologisme: nadruk op ecologische waarde boven economische principes.

  • Populisme: spreekt namens 'het volk', wantrouwen tegenover elites.

3.4 Verkiezingen

  • Verkiezingen leiden tot vorming van een kabinet.

  • Stemmen op basis van standpunten en strategie.

3.4.1 Het kiesstelsel

  • Stemrecht vanaf 18 jaar zonder opkomstplicht.

  • Evenredige vertegenwoordiging: stemmen worden eerlijk verdeeld.

3.4.3 Na de verkiezingen

  • Verkiezingsuitslag bepaald op basis van stemmen voor politieke partijen.

3.5 Regering en parlement

  • Politieke structuur: koning en ministers vormen de regering; staatssecretarissen ondersteunen.

  • Taken van het parlement: wetgeving en controle van de regering.

3.5.1 Begrippen

  • Regering: combinatie van kabinet, ministers en de koning.

3.5.2 Wetgeving in de praktijk

  • Proces van wetgeving: van maatschappelijk probleem naar ondertekening door de koning.

Pluriforme samenleving

  • Pluriforme samenleving: diversiteit in levensstijlen en culturen.

  • Cultuur: waarden, normen, en gewoontepatronen van groepen.

  • Sociale controle en socialisatie helpen bij de publieke ordening.

robot