Er is een verband tussen de stroomsterkte en de spanning. Verschillende draden zijn “moeilijker” om doorheen te gaan dan andere. Dit heet de weerstand. Je berekent dit met de formule R = U : I
. De eenheid van weerstand is Ohm (Ω).
Je kunt de meetresultaten ook in een grafiek zetten, dit wordt dan een (I, U) diagram. Je ziet dan dat er een recht evenredig verband is. Dit is de wet van Ohm: als de spanning 2x zo groot wordt, wordt de stroom dat ook. Een weerstand waarbij dit geldt heet een Ohmse weerstand.
De wet van Ohm geldt bij sommige weerstanden niet, zoals bijv. een gloeilampje. Dit heeft te maken met de temparatuur: hoe warmer, hoe groter de weerstand. Er zijn ook weerstanden die expres veranderen, zoals een NTC. Als een NTC warmer wordt, daalt zijn weerstand. Er bestaat ook een LDR, die afhankelijk is van licht: hoe meer licht, hoe lager de weerstand. Als laatst is er een variabele weerstand, waarbij je zelf het aantal Ohm bepaalt.
weerstand
= hoe makkelijk stroom door een bepaald schakelonderdeel stroomt
(I, U) diagram
= grafiek met de stroomsterkte en spanning
wet van Ohm
= regel die zegt dat als de spanning 2x groter wordt, de stroom dat ook wordt (recht evenredig)
Ohmse weerstand
= weerstand waarbij de wet van Ohm geldt
NTC
= variabele weerstand die bij een lage temparatuur een hoge weerstand heeft
LDR
= variabele weerstand die gevoelig is voor licht