APFF casus 6 mw. Bouwmans
De structuur van de blaas beschrijven.
De structuur en functie van de urethra bij mannen en vrouwen beschrijven.
Het proces van mictie bij baby’s en volwassenen met elkaar vergelijken.
De blaas bestaat uit 3 lagen:
Buitenlaag: los bindweefsel (bloed-, lymfevaten en zenuwen)
Middenlaag: musculus detrusor) glad spiervezels + elastisch weefsel --> samentrekken = legen
Binnen slijmvlies: overgangsepitheel = opzetten
Structuur urethra man: langer; voor mictie en voortplanting, buis is breder en dunner > ligt aan de plek waar hij langs moet.
Structuur vrouw: korter, urethra-opening --> staat onder vrijwillige controle.
2 lagen: buitenste spierlaag: dwarsgestreept + gladde spieren, binnenste: slijmvlies van los vezelelastisch bindweefsel.
Mictie: kids --> nog onwillekeurig door: rekreceptoren die prikkel sturen naar ruggengraat. = spinale reflex = onwillekeurige contractie musculus defrusor + ontspanning interne urethrasfincter = urinelozing realiseert niet dat hij aandrang heeft.
Volwassene: = spinale reflex (mictie), MAAR ook aangeleerde inspanning van externe urethrasfincter + bekkenbodemspieren = ophouden. Aandrang zit in de hersenen.
Interne kringspier = glad =onwillekeurig
Externe kringspier = dwarsgestreep = willekeurig
Lengte + locatie (pernieum zit anus en vagina = meer ecoli)
Epitheelweefsel= in verbinding met buiten
Endotheelweefsel = niet in verbinding met buiten
3 lagen
Hartweefsel: endotheel
Spierlaag
Bindweefsel
Darm: epitheel, spierlaag, bindweefsel < bijna alles is zo opgebouwd
Blaas: epitheel, spierlaag en bindweefsel.
Uitzonderingen: capillairen, alveoli, maag: meer spierlagen.
De risicofactoren, etiologie, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling, complicaties, prognose en preventie van urineweginfecties beschrijven.
De risicofactoren, etiologie, pathofysiologie en symptomen van urine-incontinentie bij vrouwen en bij mannen beschrijven.
De verschillen tussen stress en urgency-incontinentie beschrijven.
UWI: ontsteking van de urinewegen door micro-organismen
Urethritis | Plasbuis ontsteking |
Cystitis | Blaasontsteking |
Prostatitis | Prostaatontsteking |
Uretritis | Urineleider ontsteking |
Pyelonefiritis | Nierbekkenontsteking |
Risicofactoren: vrouwen > mannen door kortere urethra.
Seksueel actief, verzwakt immuunsysteem, retentie, residu, zwangerschap, neurologische blaasfunctiestoornissen
Etiologie: meestal door bacteriën
Pathofysiologie: urine =bacteriedodend, maar als het achterblijft > vasthechten aan de wand + vermenigvuldigen + omhoog in de urinewegen. = hematurie > door beschadiging of pyunie door pus (troebele mictie)
Symptomen: dysurie, aandrang, pijn onderbuik. Pyelonefiritis: flankpijn + hele feest.
Kinds + ouderen: atypische + delier
Diagnostiek: anamnese + urineonderzoek
Complicaties: pyelonefritis, nierinsufficiëntie, sepsis
Behandeling: gezond = expectatief, anders AB
Prognose: prima
Preventie: voorkomen van bacteriën opstijgen, veel drinken, op tijd plassen en plassen na seks.
Cysitis: pollakisurie, dysurie, nycturie pyurie
Gecompliceerd: al het anderen.
Ongecompliceerd: middelbare leeftijd, niet zwanger en gezond > kan prima vanzelf overgaan.
Weefselinvasie: bacterie kruipt omhoog > koorts
Ernstigere verloop : DM, nieraandoening, hiv, immunosuppresiva, corticosteroïden
Urine-incontinentie: ongewenst verlies van urine
Stressincontinentie: inspanningsincontinentie, slapheid, zwanger enz.
Urgencyincontinentie: aandrang incontinentie, leeftijd en neurologisch. + leeftijd en prostaat
E,P,S: stressI: drukverhoging (tegendruk vanuit bekkenbodem nodig) + slecht sluiten sluitspier.
UrgencyI: plotselinge aandrang + samentrekken blaasspier, tumor, cystitis, te veel signalen.
Diagnostiek: anamnese, lichamelijk onderzoek + dagboek. + rectaal toucher.
Behandeling: VAI + bekkenbodemtherapie.
Complicaties: huidirritaties en verminderd kwaliteit van leven.
Aandrang werkt op rek> blaasontsteking zwelling, zorgt ook voor rek.
Gemengde incontinentie
Vrouwen: ouder = verzakken = baarmoeder drukt op blaas = kringspieren minder werken.
Een definitie geven van micro-organismen en de meest voorkomende groepen opnoemen.
Een definitie geven van opportunistische pathogenen en commensalen.
Benoemen welke beschreven ziekten er zijn bij de veelvoorkomende pathogene bacteriën: Campylobacter-soorten, Chlamydia trachomatis, Clostridium tetani, Clostridium difficile, Escherichia coli, Haemophilus influenzae type B, Helicobacter pylori, Neisseria gonorrhoea, Neisseria meningitidis, Pseudomonas aeruginosa, Salmonella-soorten, Staphylococcus aureus, Streptokokken-soorten, inclusief Streptococcus pneumoniae.
Een grove indeling maken van bacteriën, naar celwand, zuurstofbehoefte en vorm en het belang voor de keuze van antibiotica benoemen.
Uitleggen hoe infectieziekten worden overgedragen en hoe nosocomiale infectieziektes ontstaan, waaronder de BRMO’s en Clostridium difficile.
Een definitie geven van een antimicrobieel geneesmiddel en weten welke groepen antimicrobiële middelen gebruikt worden bij de verschillende groepen micro-organismen.
Kan de behandelmogelijkheden van bacteriële infectieziekten beschrijven en daarbij uitleggen wat oorzaken en risico’s zijn van resistentieontwikkeling bij antimicrobiële middelen.
Beschrijven wanneer breedspectrum antibacteriële geneesmiddelen (inclusief blinde therapie) en smalspectrum antibacteriële geneesmiddelen worden ingezet.
Micro-organismen: ziekteverwekkers: bacteriën, virussen, schimmels, parasieten en protozoën.
Commensalen: micro-organismen die in harmonie met ons leven; darmen, huid, slijmvliezen --> vitamine K, spijsvertering
Opportunistische pathogenen: eerst goeie micro-organismen die pathogenen worden door een verzwakt immuunsysteem.
Bacteriën: prokaryoten: andere cel opbouw dan eukaryoten (geen celkern, maar DNA zwemt in cytoplasma + plasmiden --> stukjes DNA die ze kunnen uitwisselen.
Indeling op vorm, celwand en zuurstofbehoefte.
Vorm: bacillen (staaf), kokken (bol), spirocheten (kurkentrekker), spirillen, komma.
Celwand: grampositief: makkelijke kleurstofopname
Gramnegatief: geen kleurstofopname
Aerobe bacteriën: O2 nodig om te overleven
Anaerobe bacteriën: geen O2 nodig om te overleven.
Deze indeling bepaald wat voor soort AB gaat werken op de bacterie.
Overdracht infectieziekten: besmet raken door transmissie in de port d’entree --> of ziek of drager.
Transmissie door: aerosol, direct contact, bloed, seksueel contact, verticale transmissie, dieren, indirect: drinkwater, voedsel, straatvuil. Naalden
Nosocomiale infecties: infectieziekten opgelopen in een zorginstelling.
BRMO: bijzonder resistente micro-organismen = nosocomiale
Meestal door zorgverleners en apparatuur, of langdurige AB behandeling creëert iets nieuws: clostridium difficile
Antimicrobieel geneesmiddel: AB, werkt op bacteriën.
Smalspectrum antibiotica: zeer gericht op bepaalde bacteriën, pas gegeven nadat de ziekteverwekker bekend is.
Breedspectrum antibiotica: veel soorten werkzaam bij grampositief en gramnegatief. = blinde therapie, deze vernietigen ook commensalen > andere bacteriën overgroeien --> klachten schimmels en diarree.
Amoxi en peni, zijn de eerste AB. Daarom clavulaanzuur tegen de resistentie van bacteriën die het enzym maken.
Bacteriën kunnen muteren, zodat ze zich aanpassen aan AB. + doorgeven aan andere bacteriën door plasmiden --> nieuwe resistente stam.
Kan wereldwijd problemen opleveren: vee-industrie en voor zwakkeren, omdat AB dan niet meer werkt en ze moeten uitzieken.
Campylobacter-soorten | Gastro-enteritis |
Chlamydia trachomatis | Chlamydia |
Clostridium tetani | Tetanus |
Clostridium difficile | Colitis met ernstige diarree |
Escherichia coli | Urineweginfecties Colitis |
Haemophilus inflenzae type B | Pneumonie Menigitis |
Helicobacter pylori | Ulcus pepticum (maagzweer) |
Neisseria gonnorrhoea | Gonorroe |
Neisseria meningitidis | Meningokokkenziekte (meningitis, sepsis) |
Pseudomonas aeruginosa | Pneumonie Sepsis |
Salmonella-soorten | Gastro-entritis |
Staphylococcus aureus | Huid- en wondinfecties Toxisch shock syndroom |
Streptokokken-soorten | Keelinfecties Roodvonk Huidinfecties |
Streptococcus pneumoniae | Pneumonie Meningitis |
Bacteriofagen: speciale virussen als bestrijding tegen bacteriën
Anti-virale middelen: cART
Antiprotozoïca: infecties tegen protozoën
Antimycotica: tegen schimmels
Anthelminthica: tegen worminfecties
Opname in buitenland = grotere kans om MRSA te krijgen, omdat ze minder zuinig zijn op het gebruik van AB.