GM

pdb 3 tweede oefeningen

Kennisclips

Perspectieven in de psychologie

Kun je zien als een bepaalde ‘bril’ waar je onderwerpen vanuit bekijkt. Dus verschillende brillen waarmee je naar de psychologie kunt kijken met name naar de mens, het gedrag van de mens en de geest van de mens (kijk foto boek)

 Perspectieven worden niet helemaal in een chronologische volgorde beschreven, ontstonden naast elkaar

 Er is niet per se een discussie tussen deze perspectieven, veel worden in combinatie met elkaar gebruikt

 

1.        Biologische perspectief = het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, hersenen, zenuwstelsel en hormoonstelsel.  Beschouwen de geest tegenwoordig als een product van de hersenen

Vroeger: ‘de geest kan via het lichaam bestudeerd worden’

Tegenwoordig:

·      lichaam en geest is hetzelfde

·      geest is een product van je hersenen  hier vallen persoonlijkheid, gevoelens, motivatie en gedrag onder (allemaal biologisch)

 

Twee subgebieden:

·      Neurowetenschap  onderzoeken de hersenen op biologisch niveau

o   Veel revolutionaire vondsten: functies hersengebieden, hersenactiviteit in kaart brengen (brain imaging), neuronen en communicatie hiertussen (hoe onze zenuwbanen werken)

·      Evolutionaire psychologie  houdt zich bezig met:

o   De erfelijke eigenschappen

o   Probeert te verklaren waarom we bepaalde eigenschappen hebben

o   Genetica

o   Interactie omgeving en individu

 

2.        Cognitief perspectief = perspectief waarbij de nadruk ligt op mentale processen, zoals leren, geheugen, perceptie en denken als vormen van informatieverwerking.

Vroeger: ‘de geest van de mens kan ontmanteld worden’

 

Volgens Wilhelm Wundt: de wetenschappelijke methoden konden ook gebruikt worden om zowel de geest als het lichaam te bestuderen  werd introspectie bij gebruikt.

-              Introspectie = beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste ervaringen (vanbinnen kijken)

 

Begon met het structuralisme = historische stroming binnen de psychologie die de basisstructuren van de geest en de gedachten trachtte te ontrafelen.                         Structuralisten zochten de elementen van de bewuste ervaring (Wundt is ‘vader’ structuralisme) (begin experimentele psychologie)

Belangrijk: waarneming, geheugen, aandacht en emotie 

 

Daarop volgend kwam de gestaltpsychologie = Duitse psychologen die kritiek hadden op structuralisme  bewustzijn vatte meer om dan zintuigelijke ervaringen en onze ervaringen kunnen niet gereduceerd worden tot een serie afzonderlijke elementen  concentreerden zich daarom op het geheel van onze bewustzijnservaringen

(Gestalt = Duitse woord voor ‘geheel’)

 

Daarop volgens kwam het functionalisme = historische stroming binnen de psychologie die meende dat de psychische processen het beste begrepen kunnen worden in het licht van hun adaptieve nut en functie

 

Tegenwoordig:

·      Nadruk op cognitie: aandacht, waarnemingen, interpretaties, verachtingen, overtuigingen en herinneringen

·      Veel experimenten (in het lab)

·      Maken veel gebruik van de moderne techniek: computers, brain imaging, eye tracking etc.

 

3.        Behavioristisch perspectief = een psychologische invalshoek die de bron van onze handelingen zoekt in stimuli vanuit de omgeving, in plaats van innerlijke mentale processen

 

-              Behaviorisme = een historische school die ernaar streefde om van de psychologie een objectieve wetenschap te maken die zich alleen op gedrag richtte (en niet op mentale processen, zoals emoties of gedachten)

Vroeger: ‘het onderzoeken van de mens zou moeten gaan over concreet observeerbaar gedrag’

 

 

Belangrijke onderzoekers waren o.a. Watson, Skinner, Pavlov.

·      Zij hadden kritiek op de ‘subjectieve’ psychologie:

o   Aandacht voor gevoelens, interpretaties etc.

o   Onderzoek door introspectie (betekenis!)

o   Theorieën over onbewuste processen (Freud)

 

·      Hun antwoord: rigoureus experimenteren (keer op keer hetzelfde experiment uitvoeren om te kijken wat er gebeurt)

o   Klassieke en operante conditionering

o   Hier ontstond het idee over de mens dat de mens een onbeschreven blad (Tabula Rasa) was. Onbeschreven blad  op het moment dat een kind geboren wordt, dan is diegene nog helemaal blanco. En dan hangt het net af van in welke omgeving die persoon opgroeit, om te kijken wat hij leert, of dit een goed of kwaad persoon wordt. Conclusie: dus alles is nog mogelijk op het moment dat je geboren wordt

 

Tegenwoordig:

·      Tabula Rasa is flink genuanceerd

·      Kennis opgeleverd over:

o   Leren

o   Psychopathologie  hoe komt het dat mensen depressief worden, angstig zijn

o   Gedragsverandering

 

Je zou deze 3 perspectieven de meest wetenschappelijke kunnen noemen. Ze gaan alle 3 in op de meest technische kant van wie wij zijn als mens. Behaviorisme gaat vooral in op gedrag maar biologisch en cognitief proberen wat dieper te kijken over wat voor systemen wij allemaal in ons hebben

 

4.        Persoonsgericht perspectief = een aantal psychologische perspectieven die draaien om een globaal inzicht in de persoonlijkheid, waaronder de psychodynamische psychologie, humanistische psychologie en psychologie van de karaktertrekken en temperament

‘de mens moet niet alleen in details, maar als geheel bestudeerd en beschreven worden’

 

Verschillende theoretische stromingen die zich daarmee bezig hebben gehouden:

·      Psychodynamische psychologie = een benadering die de nadruk legt op het begrijpen van het menselijk functioneren in termen van onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en conflicten

 

o   Bekend geworden door Sigmund Freud  arts, kwam veel (mentale) problemen tegen waar geneeskunde niet zo’n goeie verklaring voor kon vinden. Zijn systeem wordt psychoanalyse genoemd.

-              Psychoanalyse = een benadering van de psychologie die is gebaseerd op de veronderstellingen van Freud, die de nadruk legt op onbewuste processen. De term verwijst zowel naar Freuds psychoanalytische theorie als naar zijn psychoanalytische behandelmethode.

o   Vond ideeën van structuralisme niet echt oplossingen bieden

o   Focuste zich op dysfunctionele patronen van mensen  bepaalde gedragingen van mensen, dingen die mensen niet konden of durfde  dit noemde hij neurosen

o   Hield zich bezig met het (on)bewustzijn  denk aan de ijsberg

o   Volgens Freud;

➢ Werd het gedrag van mensen bepaald door onbewuste processen

➢ Vooral uit menselijke, ‘slechte’ behoeften

➢ Conflict met geweten

o   Hij was vooral opzoek naar het onbewuste en probeerde dat naar boven te halen door vrije associatie (snel vragen stellen zodat je antwoord met het eerste dat naar boven komt) of projectieve tests (tests die bewust vaag zijn gemaakt)

 

Psychodynamische psychologie probeert een soort ‘totaal plaatje’ te schetsen van een mens, van behoeften die je hebt, conflicten die je ervaart waardoor je je misschien raar gaat gedragen. Lijkt alsof er iets slechts in de mens zit volgens deze theorie en daar was het humanistische een soort van antwoord

 

·      Humanistische psychologie = een klinische benadering die de nadruk legt op de mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van de mens

o   Abraham Maslow en Carl Rogers, zij hadden kritiek op:

o   Psychoanalyse  geen oog voor het positieve in de mens

o   Behaviorisme  mens is geen speelbal van prikkels uit omgeving

o   Zij vonden het belangrijk om te uitten dat mensen hun eigen vrije wil hebben en behoefte naar persoonlijke groei

o   In het humanisme staan ideeën over jezelf en jouw behoeften centraal. Ieder mens is uniek en heeft een eigen verhaal  geen experimenten, geen uitspraken over groepen mensen

o   Rol omgeving: ingrediënten, maar individu weet zelf hoe hij/zij kan groeien (voorbeeld plant zaadje)

➢ Ingrediënten zijn: empathie, echtheid/eerlijkheid, onvoorwaardelijke acceptatie van je omgeving

·      Psychologie van karaktertrekken en temperament (trekkenbenadering) = een psychologisch perspectief dat gedrag en persoonlijkheid ziet als de producten van fundamentele psychologische kenmerken

o   Het idee dat je mensen kunt beschrijven aan de hand van (een aantal) eigenschappen

o   Karaktertrekken  eigenschappen die jou als persoon kunnen beschrijven zoals extraversie, vriendelijkheid, rommeligheid etc.

o   Wordt vooral gebruikt om verschillen en overeenkomsten tussen mensen te beschrijven

o   Moderne trekkenbenadering is wetenschappelijk en in veel gevallen erg betrouwbaar te meten met een vragenlijst

o   Persoonlijkheidstrekken kunnen zelfs gebruikt worden om (in groepen) gedrag te voorspellen. Bijvoorbeeld mensen die emotioneel onstabieler zijn, hebben een grotere kans om ongezond gedrag te vertonen zoals roken of veel alcohol drinken

 

5.        Ontwikkelingsperspectief = perspectief dat zich onderscheidt door de nadruk op erfelijkheid en omgeving, en op voorspelbare veranderingen die zich voordoen tijdens het levensverloop  

‘mensen veranderen als gevolg van een interactie tussen hun genen en omgeving’

 

·      Nature (biologie/genen die er mogelijk voor zorgen dat je je op een bepaalde manier gedraagt en ontwikkeld) vs. nurture (in de rol van omgeving)

·      Ontwikkelingsperspectief volgt de mens van baby tot oudere, bijvoorbeeld levensfases  ouderen worden geconfronteerd met dat zij lichamelijk achteruit gaan

·      Aantal vragen dat ontwikkelingspsychologen stellen:

➢ Hoe ontwikkeld iemand zich op een normale/abnormale manier?

➢ Welke fasen doorloopt iemand in zijn/haar leven?

➢ Welke uitdagingen komt hij/zij hierbij tegen?

·      Inzichten o.a. in: ontwikkelstappen, hechting en identiteit

 

6.        Sociocultureel perspectief = een van de 6 belangrijke perspectieven van de psychologie dat de nadruk legt op het belang van sociale interactie, sociaal leren en cultureel perspectief

·      Houd zich niet bezig met individuen maar vooral met hoe mensen elkaar beïnvloeden

·      Nature of nurture (erfelijkheid of omgeving)

 

 

 

·      Stelt dus sociale invloed centraal:

o   Invloed van mensen op elkaar

o   Mensen in groepen

o   Culturele verschillen

o   Attitudes en normen

o   Invloed van de maatschappij

 

-              Cultuur = een complexe mix van taal, opvattingen, gewoonten, waarden en tradities die wordt ontwikkeld door een groep mensen en die wordt gedeeld met andere in dezelfde omgeving

 

-              Crosscultureel psycholoog = een psycholoog die werkt in dit specialisme is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen

Soms helpen deze zes perspectieven dus allemaal om een holistisch beeld van menselijk gedrag te ontwikkelen.

-             

Holisme = visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dat de som der delen

 

 

 

 

Bewustzijn

➢  Cognitieve kijk op het bewustzijn

·      Bewustzijn: ‘het proces waarmee de hersenen een mentaal beeld creëren van onze eigen ervaringen’

·      Cognitieve kijk maakt onderscheid tussen wat bewust en onbewust is:

o   Bewust:

Waar (doorgaans) onze aandacht op is gericht

➢ Informatie zelfs 3D en kan op ingezoomd worden

➢ Informatie komt meestal stap voor stap (serieel) binnen

o  

Onbewust:

➢ Gigantisch complexe verwerking ‘achter de schermen’

➢ Deze informatie kan wel via meerdere kanalen verwerkt worden (parallelle verwerking)

 

➢ Cognitieve/biologische kijk op het bewustzijn

·      Bewust: percepties, gedachten, gevoelens etc.

·      Onbewust: processen achter de schermen, verwerking, (deel van) geheugen

·      Computermetafoor

 

Dit waren de wat meer wetenschappelijk onderbouwde theorieën en waar je echt bewijzen voor kunt vinden maar er zijn ook andere theorieën vanuit andere perspectieven die is proberen te zeggen over het bewustzijn. Overige theorieën:

·      Behaviorisme  gericht op observeerbare waarnemingen maar iets dat onbewust is, is niet observeerbaar. Pure behavioristen erkennen dat wel dat er onbewuste processen ‘achter de schermen’ gebeuren, maar is niet hun focus van het onderzoek

·     

Humanisme  bekijkt bewustzijn meer als bewustzijn van wie je bent vs. wie je wilt zijn (je bent je dus bewust)

·      Psychodynamisch  er wordt onderscheid gemaakt tussen het bewuste, voorbewuste en onbewuste (zie foto)

 

 

 

 

Kort samengevat/hoe kunnen we ons bewustzijn in zijn algemeenheid beschrijven:

·      Ons bewustzijn;

➢ Beperkt onze aandacht (restrictie)

➢ Biedt een mentale ‘ontmoetingsplaats’ voor interne processen dus herinneringen, gedachten, gevoelens komen samen en creëren een soort van beeld

➢ Creëert voor ons een metaal model van de wereld dat we kunnen manipuleren

 

Slapen en (dag)dromen

Dagdromen

➢ Komt bij iedereen voor

➢ Uit onderzoek is gebleken dat zo’n 30% van de tijd dat je wakker bent (doorwaakte uren) dat je aan het dagdromen bent

➢ Jongvolwassenen dagdromen het meest frequent en het meest levendig

➢ Frequentie en intensiteit neemt af naarmate je ouder wordt

➢ Je hersenen blijven actief, meeste activiteit vindt plaats wanneer je nadenkt over het verleden, over de toekomst of als het een empathisch onderwerp heeft

➢ Kan helpen bij het maken van plannen of doelen en helpt om meer creatieve ideeën te ontwikkelen

 

➢ Nadelen:

·      Wanneer je dagdroomt nadat je iets hebt geleerd en je dagdroomt over iets dat ver af staat van de stof  kan er voor zorgen dat de geleerde stof uitgewist wordt

·      Je wordt van dagdromen niet per se gelukkiger

Slapen

➢ Door minder slapen kun je wel dagdromen en minder aandacht/focus hebben

➢ Belangrijk  vast slaappatroon hebben  heeft te maken met het circadiaanse ritme

➢ We hebben allemaal 7/8 uur slaap nodig om optimaal te kunnen functioneren  heeft te maken met de slaapfases

➢ Cycli bestaat uit 4 fases en de REM-slaap:

·      Stadium 1 en 2  lichte slaap

·      Stadium 3 en 4  diepe slaap, deze fases zijn nodig om echt te herstellen

·      REM-slaap (Rapid Eye Movement)

➢ Dus:

·      Diepe slaap = fysiek herstel, stel je slaapt slecht de nacht ervoor  kun je je diepe slaap niet inhalen

·      REM-slaap = mentaal herstel, zou je wel een beetje kunnen inhalen

Dromen

➢ Dromen onthoud je vooral als je net na je REM-slaap wakker wordt  betekend eigenlijk dat je niet je hele cyclus hebt afgemaakt

➢ Activatie synthese-hypothese =

➢ Dromen kunnen niet per se een voorspelling zijn, maar we weten wel dat nachtmerries een teken van spanning zijn

 

Emoties - classificatie en componenten

Er zijn veel definities van emoties, als je ze naast elkaar legt zie je wel dat er een aantal kenmerken terug komen.

·      Levert een reactie met meerde componenten (Frijda):

➢ Fysiologische arousal; lichamelijke reactie

➢ Subjectieve gevoelens; hart kan heel hard kloppen omdat je het spannend vind bijv.

➢ Cognitieve interpretatie; hoe je denkt hoe je reageert

➢ Sociale/ gedragsmatige reacties 

 

Zijn emoties universeel (dus voor alle mensen wereldwijd gelijk)? Paul Ekman                  6 basis emoties:

·     

Functie van angst

 

 

 

·      Functie van droefheid

 

 

 

·      Functie van walging

 

 

 

·      Functie van boosheid

 

 

 

 

·      Functie van verrassing

 

 

·     

Functie van blijheid

 

 

 

 

Kritiek culturele universaliteit

·      Geen aandacht voor de context of voor lichaamshouding (gezicht is dus niet genoeg)

·      Discussie over hoeveel het er zijn en hoe we ze noemen:

➢ + Jaloezie? Minachtig?

·      Andere culturen hebben unieke emoties die nergens anders voorkomen

➢ Bijv. ‘Amae’ in Japan  behoefte voor liefde, dat er van je gehouden wordt, effectie  niet een emotie waar wij een woord voor hebben

·      Heeft iedere cultuur wel deze emoties?

➢ Bijv. Utku Eskimo’s leken geen boosheid te kennen

➢ Latere verklaring: ervaren boosheid in sommige gevallen wel, maar cultuur leert het te reguleren

➢ Uitingsregels (voelen vs. tonen) zijn cultuurgebonden

 

Classificeren van emoties  de basis emoties zijn er 6, alleen wij kennen ontzettend veel emoties. Zijn dat allemaal emoties met een los karakter of zijn die emoties een soort van varianten van de basis emoties die wij kennen? Dat idee is te zien in de Kegel van Plutchik.

Primaire en secundaire emoties, volgens Frijda zijn er primaire en secundaire emoties

·      Primair  pure emoties zoals vreugde, angst, verdriet…

·      Secundair  sociale emoties zoals schaamte, trots, medelijden

In het midden  een achttal emoties die worden gezien als de basis, de meest pure emoties. Als je naar deze emoties kijkt, dan kun je op verschillende niveaus kijken.

Belangrijk Frijda zegt:

·     

Dat de 8 emoties die in het midden staan, tegenpolen van elkaar zijn:

➢ Extase ⟷ mistroostigheid

➢ Bewondering ⟷ afschuw

➢ Verschrikking ⟷ woede

➢ Verbazing ⟷ waakzaamheid

Op die manier kun je de kegel indelen

·      Dat er een aantal emoties zijn die tussen de verschillende niveaus inliggen, dus bijv. tussen extase en bewonderen  overlappen op het punt van liefde  daarom staat liefde ertussen in

Het ontstaan van emoties  wat gebeurt er buiten (extern)- en wat gebeurt er binnen (intern) waardoor emoties ontstaan?

Emotie in het brein

·      Cerebrale cortex:

➢ Interpretatie, associatie, beslissingen nemen

·     

Limbisch systeem: minder bewust, speelt in op het gevoelsaspect van emotie

Bevat meerdere onderdelen zoals;

➢ Amygdala  evalueren van emotionele informatie (vooral angst)

➢ Hippocampus  slaat de context op bij emotionele herinneringen

➢ Hypothalamus  o.a. aanmaken van hormonen, zijn belangrijk op het moment dat we moeten gaan handelen bij emotie

·      Sympathisch zenuwstelsel:

➢ Impulsen uit dit zenuwstelsel bereiden het lichaam voor op actie

➢ Fight – flight  verhoogde hartslag, stijging bloeddruk

·      Parasympatisch zenuwstelstel:

➢ Soms juist verlaagde hartslag van belang om alert te zijn

·      Ventromediale prefrontale cortex:

➢ Emotie en rede, nemen van morele beslissingen

➢ Verbinding met hippocampus en amygdala

 

Verwerking van emoties

 

 

Theorieën over emotie

·      James-lange theorie

o  

Een stimulus roept een fysiologische reactie op  deze reactie leidt tot een emotie

 

 

 

 

·      Cannon-bard theorie

o  

Een stimulus wordt cognitief geïnterpreteerd  deze interpretatie leidt tegelijk tot een fysiologische reactie en een emotie

 

 

o   Kritiek op de James-lange theorie

o   Lichamelijke reacties kunnen emoties versterken, maar een lichamelijke reactie alleen zorgt niet noodzakelijkerwijs voor een emotie (je kan ook sporten bijv.)

o   Emoties ontstaan sneller dan lichamelijke reacties kunnen optreden

➢ Dit blijkt overigens niet altijd waar te zijn

➢ Het is wel zo dat je door bewuste gedachten emoties kunt oproepen (bijv. aan het piekeren over je aankomende toets voor PdB3)

o   Lichamelijke reacties zijn maar beperkt in aantal, terwijl het aantal menselijke emoties die wij ervaren ontzettend groot is

 

·      Tweefactor theorie Schachter & Singer

o   Emoties komen voort uit:

➢ 1. Stimulus

➢ 2. Fysiologische reactie

➢ 3. Cognitieve interpretatie

o   De fysiologische reactie hoeft echter niet door de stimulus te komen waaraan de persoon dit toeschrijft

o   Kijk voorbeelden kennisclip

 

Bewustzijn en psychoactieve middelen

·      Hallucinogenen  middelen die iets met je zintuigen doen (wat je ziet/hoort kunnen ze vervormen, in extreme gevallen kunnen ze ervoor zorgen dat je dingen ziet die er niet zijn of op een andere manier dat ze echt zijn en het kan je denken beïnvloeden.

o   Wiet of Hasj

➢ Effect: beïnvloedt zintuigen en perceptie, denken, ontspanning, slaperigheid

➢ Effect lange termijn: beïnvloedt geheugen, motivatie, stemming, concentratie

o   Paddo’s en LSD

➢ Effect: intensivering zintuigen/ perceptie/ ervaring, vervorming zintuigen/ perceptie (meestal ervaren ze iets visueels), gelukkig gevoel

o   Ketamine

➢ Effect: dromerigheid, dissociatie, soms verwardheid, erg verslavend

o   Lachgas

➢ Effect: vervormd geluid/zicht, korte euforie, roes

 

·      Kalmerende middelen

o   Alcohol

➢ Effect wisselt erg per persoon: ontspanning, ontremming, cognitieve/motorische achteruitgang

➢ Effect lange termijn: stemming (depressief), geheugen/concentratie, slaap

o   GHB

➢ Effect: ontremmend, fijn gevoel, slaperigheid, seksuele lust, verwardheid

➢ Erg verslavend, gevaarlijk i.c.m. andere drugs

 

·      Stimulerende middelen  zorgen ervoor dat iets geactiveerd wordt bij mensen

o   MDMA (ecstasy)

➢ Effect: euforie, energie, intenser gevoel, opwinding

➢ Effect lange termijn: stemmingswisselingen, geheugen, slaapproblemen

o   Cocaïne

➢ Effect: energie (vrij kort), ‘alertheid’, zelfvertrouwen, ontremming, opgefoktheid

➢ Effect lange termijn: prikkelbaarheid, slaapproblemen 

o   Speed (amfetamine)

➢ Effect: energie (lang), ‘alertheid’, soms euforie/vrolijkheid

➢ Effect lange termijn: prikkelbaarheid, slaapproblemen, stemmingsproblemen

o   Cafeïne en tabak

➢ Cafeïne  maakt je iets alerter, weinig tot geen negatieve effecten

➢ Tabak  blijkt uit onderzoek dat het je iets alerter maakt, ongezond, lange termijn heel schadelijk en heel verslavend

 

·      Opiaten  sterke, verdovende en verslaafde middelen

o   Heroïne

➢ Effect: euforie, slaperigheid, kalmte, erg verslavend

o   Methadon

➢ Langzamere werking dan heroïne, gebruikt als afkickmiddel

o   Medicijnen (Morfine, Videcodin, Oxycotin etc.)

➢ Effect: vooral pijnstillend, maar eigenlijk zelfde high en ook verslavend

➢ Voornamelijk in de Verenigde Staten

 

Theorieën over intelligentie

-              Intelligentie = de mentale capaciteiten om kennis te verwerven, te redeneren en effectief problemen op te lossen

➢ Hypothetisch construct

➢ Relatief begrip

 

·      Psychometrische theorieën  meten psychische vaardigheid op schoolprestaties gericht 

o   Spearman: G-factor, algemene factor

➢ Aangeboren vaardigheid die de basis vormt voor alle intelligente activiteit

o   Cattell:

➢ Gekristalliseerde intelligentie: verworven kennis en toegang krijgen tot die kennis

➢ Vloeibare intelligentie: complexe relaties zien en probleemoplossend vermogen

 

 

 

 

 

 

·      Cognitieve theorieën  gericht op algeheel functioneren, niet alleen gericht op schoolcontext

o   Sternbergs Triarchische theorie:

➢ Praktische intelligentie: omgang met anderen en gebeurtenissen in de omgeving, soort gezond verstand ‘ik ben hier en hoe kan ik met deze situatie omgaan?’

➢ Logisch redeneren: problemen analyseren, in verband met schoolprestaties

➢ Experimentele intelligentie: creativiteit, nieuwe verbanden zien tussen concepten

➢ Wijsheid: later toegevoegd, gaat veel meer over een diepgaand vermogen om kennis en ervaringen op een maatschappelijk en verantwoorde manier in te zetten

 

 

o   Gardners meervoudige intelligentie:

➢ Linguïstische intelligentie: vermogen om taal te gebruiken en begrijpen zoals lezen, schrijven en spreken

➢ Logisch – mathematische intelligentie: vermogen om logisch te redeneren zoals conclusies, probleemoplossend en het begrijpen van abstracte concepten

➢ Ruimtelijke intelligentie: vermogen om ruimtelijke beelden en patronen te visualiseren en te manipuleren in je hoofd

➢ Muzikale intelligentie: vermogen om muziek te begrijpen, te maken en te waarderen zoals ritme, toonhoogte, klankkleur en daar gevoel voor hebben/ goed in zijn

➢ Lichamelijk – kinesthetische intelligentie: vermogen om je eigen lichaam te begrijpen te bewegen en te gebruiken zoals bij sporten, dansen of andere fysieke gelegenheden

➢ Natuurlijke intelligentie: vermogen om in de natuur dingen te herkennen, te kunnen categoriseren en te begrijpen zoals planten en dieren, maar ook verschijnselen zoals een orkaan

➢ Interpersoonlijke intelligentie: vermogen om effectief met andere om te gaan en emoties en motivaties van andere te begrijpen

➢ Intrapersoonlijke intelligentie: vermogen om je eigen gevoelens, motivaties en doelen goed te kunnen begrijpen en zelfreflecteren

 

 

Emotionele intelligentie

Gardner: inter/intrapersoonlijke intelligentie, is eigenlijk ook wat emotionele intelligentie is  dus begrijpen wat motivaties, emoties en doelen van andere zijn, maar ook die van jezelf

-              Emotionele intelligentie =

➢ Waarnemen, inschatten en uiten van emotie

➢ Begrijpen van emotie

➢ Toegang hebben tot emoties

➢ Emoties reguleren

Meten:

·      Gezichten lezen

·      Vragen beantwoorden over emoties

 

Wat kun je ermee voorspellen?

 

Intelligentie bepalen

·      IQ

o   IQ (mentale leeftijd: kalenderleeftijd) x 100

o   Mentale leeftijd werd bepaald door (testscore: leeftijd) x 100

 100 wordt gebruikt als gemiddelde intelligentie

o   Als je mentale leeftijd hoger is dan je echte leeftijd  IQ>100

o   Als mentale leeftijd lager is dan echte leeftijd  IQ<100

o   Probleem: als mensen ouder worden dan daalt hun IQ  formule is dus oud en vandaar  tijd voor normale verdeling

 

 

 

 

 

 

·      Normale verdeling

o   Gemiddelde IQ is 100, standaard afwijking is 15

o   De meeste mensen zitten tussen de 1 standaard afwijkingen

o   Bij 2 standaard afwijkingen

o   Overige 5% is zwakbegaafd of hoogbegaafd

 

o   Flynn – effect  het gemiddelde IQ stijgt

➢ Er zijn verklaringen voor dat dit bestaat: de mensheid is door de jaren heen in een veel complexere samenleving gekomen, heeft gezorgd voor mentale uitdagingen en stimulatie waardoor ons IQ gestegen is, we worden beter in testen maken, voeding is beter geworden

➢ IQ is sinds de jaren 90 stabiel geworden, dus Flynn – effect is sinds de jaren 90 niet echt meer zichtbaar in landen waar het goed gaat. In landen waar het minder goed gaat is het Flynn – effect wel nog zichtbaar  laat zien dat de omgeving invloed heeft op ons IQ

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

·      Discussiepunten over het bepalen van iemands IQ:

o   IQ score is een range  als je heel veel testjes zou doen, zou er een range moeten uitkomen over wat jouw IQ score dan eigenlijk is  range zou ongeveer 10 punten moeten zijn (‘ik heb een IQ score van tussen de 95 en 105’)

o   Test-bias  mensen die niet Nederlands als moedertaal hebben en wel een IQ test maken, leveren een vertekend beeld op van hun eigen IQ  komt omdat de vragen in het Nederlands zijn soms tot verwarring kunnen leiden bij mensen die niet Nederlands als moedertaal hebben (kan gaan over verbale taal, ook andere IQ onderwerpen die wel met taal worden uitgevraagd)  leidt tot een algemeen beeld van lagere IQ scores bij mensen met een migratieachtergrond en dit kan ook weer leiden tot stereotypering

o   Selfulling prophecy en stereotypering  verwachtingen die je hebt, uitkomen doordat die verwachtingen er zijn

o   Omstandigheden rondom afname

o   IQ tests gericht op schoolcontext  IQ zegt niet echt iets over hoe slim je in het hele leven eigenlijk bent

 

·      Nature vs. nurture (erfelijkheid vs. omgeving)  is IQ aangeboren of is het de omgeving die het bepaald?

o   Beetje van beide, het is erfelijk maar omgeving speelt ook een grote rol

o   Erfelijkheidsratio: de mate waarin variatie van eigenschap binnen een groep toe te schrijven is aan genetische verschillen

➢ Voorbeeld: Nature heeft nurture nodig verschillen in groep die qua omstandigheden optimaal zijn  hoog erfelijkheidsratio

Hoog erfelijkheidsratio wil zeggen dat er in ontwikkelde gebieden, meer verschillen zichtbaar zijn in intelligentie

➢ Voorbeeld: Nurture kan nature belemmeren  weinig verschillen in groep, want omstandigheden niet ideaal  laag erfelijkheidsratio

 

 

 

 

 

 

 

Persoonlijkheid

-              Persoonlijkheid = een set psychologische eigenschappen en mechanismen van een individu die relatief stabiel zijn en onze interacties en aanpassingen met de omgeving beïnvloeden

Opgesplitst:

➢ Set psychologische eigenschappen en mechanismen: het belangrijkste van dit begrip  bijvoorbeeld of je extravert bent, chaotisch bent, op zoek bent naar spanning etc.  zijn allemaal eigenschappen en die combinatie daarvan, vormen jouw persoonlijkheid

➢ Individu: persoonlijkheid gaat nooit over een groep mensen maar echt 1 persoon

➢ Relatief stabiel: je persoonlijkheid blijft vrij stabiel in je volwassen jaren, ontwikkelt zich meestal tot je 21e/25e

➢ Interacties en aanpassingen met de omgeving beïnvloeden: je persoonlijkheid zijn een aantal eigenschappen en die bepalen je motivatie en daarmee ook het gedrag dat je vertoont  kortom: persoonlijkheid zorgt ervoor hoe jij je in de wereld gedraagt

 

Waar komt je persoonlijkheid vandaan?  het is een combinatie van genen en omgeving

 

 

 

 

 

 

 

Benaderingen (hoe kunnen we naar persoonlijkheid kijken?)

·      Dispositionele- of trekkenbenadering  stelt dat onze persoonlijkheid op volwassen leeftijd te beschrijven is aan de hand van een aantal eigenschappen, dat die eigenschappen vrij stabiel blijven, dat we op basis van die eigenschappen een persoon kunnen omschrijven en voorspellingen kunnen doen over gedrag

o   Vrij wetenschappelijke en betrouwbare benadering maar zegt niet zoveel over onze persoonlijkheid gevormd wordt of welke interacties onze persoonlijkheidseigenschappen met elkaar hebben, verschillende procestheorieën proberen daar wel een antwoord over te geven

 

·      Procestheorieën 

o   Psychodynamisch

o   Humanistisch

o   Sociaal-cognitief

 

Trekkenbenadering en persoonlijkheid big 5

-              Trekkenbenadering = benadering om eigenschappen te beschrijven die gemiddeld gesproken gedrag verklaren

➢ Bijvoorbeeld iemand die extravert is, gemiddeld genomen zal die persoon vaker sociale activiteiten ondernemen, heeft vaker behoefte aan sociaal contact

·      Karaktertrekken zijn gebaseerd op empirische observaties  de meeste manieren om persoonlijkheid te meten zijn gebaseerd op letterlijke eigenschappen die mensen in de praktijk tegenkomen en die mensen van elkaar ook beschrijven

·      Niet gebaseerd op theorie  welke eigenschappen zijn er, hoe zijn die in onze taal verwerkt en hoe kunnen we dat gebruiken om algemeen/ gemiddelde uitspraken te doen over mensen en eventueel voorspellingen

 

-              Temperament = individuele verschillen die vroeg beginnen in het leven (bepaalde eigenschappen die je al op hele jonge leeftijd kunt zien)

➢ Bijvoorbeeld: bij baby’s waaraan je kunt zien dat ze verlegen zijn of juist heel veel aandacht nodig hebben

·      Stabiel vanaf jongs af aan

·      Veranderen alleen als er iets enorm ingrijpends gebeurt (bijvoorbeeld: tumor, dementie, ander hersenletsel)

➢ Bijvoorbeeld: al vanaf eerste levensdag verschillen in wat later verlegenheid zal zijn (= aanwijzing van nature)

Maar… op latere leeftijd meer kinderen verlegen dan bij geboorte (= aanwijzing nurture)

Temperament wordt in de praktijk niet heel veel gebruikt, hoogstens om wat verschillen tussen baby’s/ jonge kinderen te beschrijven, maar het wordt niet zo heel veel gebruikt om voorspellingen te maken voor wat er zal gebeuren op oudere leeftijd  wat wel vaker wordt toegepast is het big five model.

 

 

-              Vijf - factorenmodel (Big Five) = stelt dat wij als person te beschrijven zijn aan de hand van 5 verschillende categorieën eigenschappen:

 

·      1e categorie  extraversie

o   Mensen die hier hoog op scoren zijn: socialer, hebben meer behoefte aan sociaal contact, zijn dominanter in sociaal contact

o   Mensen die laag scoren op extraversie dus introvert zijn, zijn meer verlegen, gereserveerd

 

·      2e categorie  neuroticisme

o   Mensen die hier hoog op scoren zijn: wat instabieler, maar ook expressiever dus ze tonen ook wat meer emoties en dus ook wat meer op een positieve manier

➢ Bijvoorbeeld: als ze heel blij zijn of ze voelen empathie voor een ander, dan laten ze dat veel meer zien

o   Mensen die hier laag op scoren die zijn: kalmer, emotioneel stabieler, maar uiten hun emoties ook wat minder

 

·      3e categorie  consciëntieus-heid (zorgvuldigheid)

o   Mensen die hier hoog op scoren zijn: gestructureerd, hebben veel regels voor zichzelf, houden zich goed aan afspraken, maar zijn misschien ook niet zo flexibel

o   Mensen die hier laag op scoren zijn: vaak wat chaotischer, hebben minder regeltjes, laten misschien wel eens wat afspraken schieten dus wat minder punctueel, maar zijn in verhouding weer wat flexibeler en passen zich weer wat sneller aan, aan situaties

 

·      4e categorie  vriendelijkheid/aangenaamheid

o   Mensen die hier hoog op scoren zijn: vriendelijk, proberen conflicten op een vriendelijke manier op te lossen of soms zelfs te vermijden, proberen altijd ervoor te zorgen dat er geen ruzie is, maar zijn daardoor soms ook niet zo assertief

o   Mensen die hier laag op scoren zijn: wel vaak assertief, denken iets meer aan zichzelf voordat ze aan andere denken, zullen misschien ook wat sneller een conflict opzoeken en daar wat harder tegen in gaan

 

·      5e categorie  openheid voor nieuwe ervaringen

o   Mensen die hier hoog op scoren: experimenteren veel met nieuwe situaties en hobby’s, soms ook letterlijk met dingen zoals drank en drugs, hebben vaak een creatieve behoefte aan nieuwe dingen, zijn ook vaker creatiever

o   Mensen die hier laag op scoren zijn: wat voorzichtiger, behouden, denken soms wat meer na voordat ze iets gaan doen en houden zich wat liever bij ervaringen waar ze al bekend mee zijn

Hoe wordt de big5 gemeten?

·      Vragenlijst (NEO-PI-R)

o   Scores worden vergeleken met normgroep

➢ Bijvoorbeeld: je soort niet 50 op extraversie, je krijgt altijd te horen hoe je in verhouding tot de norm groep hebt gescoord ‘je scoort boven gemiddeld op extraversie vergeleken met eerstejaars TP-studenten’)

 

Wat kun je met de big5?

·      Eigenschappen beschrijven

o   Beschrijft een soort totaalplaatje van een persoon

o   Vaak makkelijker bij extremere scores dan bij gemiddelde scores

o   Kan voor begrip zorgen wie je bent

 

·      Voorspellen

➢ Bijvoorbeeld: mensen die hoog scoren op extraversie (hoge E), hebben vaker plezier op werk

Maar… hoge E zijn vaker gevaarlijker in het verkeer

o   Combinaties:

➢ Hoge N (neuroticisme), lage A (vriendelijkheid)  hogere kans op agressief gedrag

➢ Hoge E (extraversie), lage C (consciëntieus-heid), hoge N (neuroticisme)  meer en vaker alcoholgebruik

 

·      Hoge scores is niet per se goed of slecht

o   Kan zorgen voor extra obstakels maar misschien ook weer voor extra gemakken, maar hangt van de situatie af

 

Algemene bevindingen over de big5

·      Big Five testen zijn over het algemeen betrouwbaar, valide en stabiel

·      Erg bruikbaar voor onderzoek

 

 

 

 

 

 

 

Kritiek

·      Big Five nodigt uit tot oversimplificering en stereotypering

➢ Momentopname, vaak vergeleken met gemiddeldes

·      Geeft geen verklaring waarom wij ons zo voelen

·      Vaak stabiel, maar niet altijd

➢ Kan ook voor self-fulfilling prophecy zorgen  omdat je het van tevoren hoort, dat je je er zelf naar gaat gedragen. Terwijl als je het nooit had gehoord of gedacht, dat het dan misschien wel heel anders had uitgepakt

➢ Bijvoorbeeld: stel iemand krijgt op jonge leeftijd te horen dat hij/zij heel verlegen is. Dan kan het zo zijn dat omdat diegene dat hoort, dat diegene denkt ‘oh ja ik ben heel verlegen’   zelfvrouwen gaat een beetje omlaag, klinkt negatief  kan ervoor zorgen dat diegene zich nog meer verlegen gaat gedragen

Trekkenbenadering is dus een wat meer systematische benadering om eigenschappen te beschrijven. Wat wetenschappelijker maar er komt wat minder theorie aan te pas en wat minder verklaringen.

 

Sociaal-cognitieve theorieën: locus of control en growth and fixed mindset

Sociaal-cognitieve theorieën  theorieën die proberen te beschrijven hoe je geneigd bent om over je omgeving en je gedrag te denken en hoe je je daarnaar gedraagt

➢ Patronen in cognities over je omgeving/gedrag

➢ Meestal als karaktertrek gemeten, maar zit soms meer achter

 

·      Locus of Control = de mate waarin je het gevoel hebt controle te hebben over je leven en de uitkomsten daarvan, wordt onderscheidt gemaakt tussen intern en extern:

o   Intern: je hebt het gevoel dat de controle in jou zit,

➢ Bijvoorbeeld: dat je invloed hebt op je carrière, schoolprestaties, sociale omgeving, gezondheid etc.

o   Extern: je hebt het idee dat er allemaal externe factoren zijn waar je weinig controle over hebt, die jouw leven op allerlei manieren beïnvloeden

➢ Bijvoorbeeld: dat je een ander persoon de schuld geeft op het moment dat er iets mis gaat of dat je de situatie de schuld geeft, in plaats van dat je naar jezelf kijkt. Maar het kan ook zijn dat het externe zit in een stukje spiritualiteit of geloof.

o   Hoge interne LoC voorspelt hogere cijfers en gezondere leefstijl

o   Hoge externe LoC voorspelt kans op depressieve klachten

In tegenstelling tot de Big5, is de LoC niet altijd even stabiel. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat de situaties die je meemaakt en de dingen die gebeuren in je leven, ervoor kunnen zorgen dat je op dat moment iets minder LoC ervaart.

·      Growth/fixed mindset

o   Fixed mindset: vaardigheden, talent, prestaties staan vast

(kan voor hen niet meer veel groeien en dit is gewoon wie ze zijn)

o   Growth mindset: vaardigheden, talent, prestaties kunnen ontwikkelen

(betekend voor hen dat ze ervan kunnen leren)

 

o   Hoe creëer je een (leer)omgeving dat die growth mindset bevordert?

➢ Uitdaging

➢ Feedback/complimenten op het proces (niet op het talent)

➢ Falen mag

➢ Cijfers/resultaten geen eindstation, zeker geen onvoldoendes

 

-              Coping = psychologische term over hoe je met problemen en tegenslagen omgaat

·      Omgaan met problemen en gebeurtenissen

·      Emotiegericht vs. probleemgericht

➢ Bijvoorbeeld: wat doe je op het moment dat je een onvoldoende hebt gehaald voor je tentamen? Ga je klagen en iets heel anders doen omdat je niks meer met het vak te maken wilt hebben (emotiegericht)? Of ga je kijken wat je beter moet leren, hoe je je beter kunt voorbereiden (probleemgericht)?

·      Manier om coping te meten

➢ Bijvoorbeeld: gemeten met de Utrechtse Coping Lijst (UCL), meet op:

•       Actief aanpakken, confronteren

•       Palliatieve reactie

•       Vermijden

•       Sociale steun zoeken

•       Passief reactiepatroon

•       Expressie van emoties

•       Geruststellende/troostende gedachten

Om dus iets specifieker te kijken naar hoe je met problemen om gaat en hoe je die problemen tackelt.