knowt logo

H3 Genetica

Paragraaf 1 fenotype en genotype

3.1.1 beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt.

Fenotype

  • Alle waarneembare eigenschappen van een individu

  • haarkleur, oogkleur, maar ook bloedgroep en kleurenblindheid.

Komt tot stand door genotype en milieufactoren

Genotype

  • Alle erfelijke eigenschappen van een individu, dus het ligt vast in het DNA

Komt tot stand tijdens de bevruchting en kan tijdens het leven niet veranderen

3.1.2 de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.

Alle lichaamscellen met een celkern hebben:

  • 46 chromosomen

  • 23 chromosomenparen

Chromosoom: lange dunne ‘’draden’’ die voor een groot deel bestaan uit DNA.  

DNA: De code waarin al het erfelijke eigenschappen van organisme is vastgelegd

Autosomen: 1e t/m 22ste chromosomenpaar

  • gelijk in lengte en vorm

  • Bevatten genen = autosomale genen

De 2 chromosomen van de chromosomenpaar noem je homologe chromosomen

Homologe chromosomen zijn niet identiek, want ze bevatten niet dezelfde erfelijke informatie.

Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

dus een eigenschap haarkleur maar die van je ma kan blond zijn en van je pa bruin dus daarom niet identiek maar wel zelfde eigenschap!

Het 23e paar zijn de geslachtschromosomen

  • Een vrouw heeft XX-chromsomen, deze zijn gelijk in lengte en vorm

  • Een man heeft XY-chromsomen, deze zijn niet gelijk in lengte en vorm

Bij iemand met het syndroom van down komt chromosoom 21 in de gewone lichaamscellen driemaal voor inplaats van tweemaal

3.1.3 omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.

Gen: een stukje DNA dat informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen

  • vaak is bij één eigenschap meer dan één gen betrokken

DNA is opgebouwd uit 4 verschillende nucleotiden (bouwstenen)

Elk nucleotiden is opgebouwd uit 3 onderdelen

  1. fosfaatgroep

  2. desoxyribose (suiker)

  3. stikstofbase

In de DNA komen 4 stikstofbasen voor; Adenin, Thymine, Cytosine, Guanine

(de stikstofbase bepalen dus de verschillen, de rest is hetzelfde)

Elke stikstofbase heeft daarbij een vaste bindingspartner.

  • A-T en C-G (2.2 en BiNaS tabel 71C).

Genoom: alle DNA-moleculen in de cel

Een gen bestaat uit honderden nucleotiden, de 4 bouwstenen komen gerangschikt in een specifieke volgorde, dit noem je DNA-sequentie. In de volgorde kunnen variaties voorkomen: gen varianten of allel

eigenschap zwarte haarkleur is bijvoorbeeld anders dan de volgorde van nucleotiden voor de eigenschap blonde haarkleur.

Allel= variant van een gen

gen=haarkleur , allel= bruin of blond

Genexpressie: Het proces van uiting van bepaalde genen in het fenotype

Bij cellen van je hoofdhuid staan de genen aan die betrokken zijn bij de vorming van hoofdharen. Deze genen staan in je levercellen uit.

Paragraaf 2 genenparen

3.2.1 beschrijven hoe dominante en recessieve allelen in het fenotype van een organisme tot uiting kunnen komen.

Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

Homozygoot = allebei de allelen zijn hetzelfde

Heterozygoot= de allelen zijn verschillend

Dominant allel: allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype

  • dit geven we aan met een HOOFDLETTER

Recessief allel: allel dat tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is

  • dit geven we aan met een kleine letter

Bij onvolledig dominant komt het recessief gen een beetje tot stand. Het fenotype noem je een intermediair fenotype (mengvorm van beide)

  • hoofdletter met uitingsvorm, b.v. roze leeuwenbekje met ArAw

  • komt dus voor bij heterozygote organismen

Co-dominant: beide allelen zijn even sterk → beide allelen komen volledig tot uiting

rechts= co-dominant , links= onvolledig dominant

3.2.2 toelichten hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Wanneer organismen zich geslachtelijk voortplanten, worden de genen van beide ouders gemengd, wat leidt tot nieuwe combinaties van genen bij de nakomelingen. Dit proces staat bekend als recombinatie.

recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties allel, dit is het gevolg van crossing-over tijdens meiose I

Van ieder ouder wordt een set genen geërfd. Zo’n set noem je haplotype

  • combinatie waarin de allelen samen op 1 chromosoom voorkomen

Genetische variatie ontstaat door:

  • Recombinatie

  • Mutatie: verandering in het DNA

3.2.3 tweelingen

eeneiige tweeling

  1. bevruchting vindt plaats

  2. zygote splits op een bepaald moment in twee klompjes

  3. cellen hebben hetzelfde genotype

Twee-eiige tweeling

  • Versmelting van twee zaadcellen met twee eicellen op het zelfde moment

beide zaadcellen hebben niet dezelfde allelen en beide eicellen hebben niet dezelfde allelen → verschillende genotype

Paragraaf 3 Monohybride kruisingen

3.3.1 Je kunt een kruisingsschema opstellen van een monohybride kruising.

  • Bij een monohybride kruising let je op de overerving van één eigenschap dus bv oogkleur OF haarkleur

  • ouders geven je aan met letter P

  • eerste generatie F1, tweede generatie F2 ect

Stappenplan

  1. Noteer de eigenschappen

    • B= roze= dominant

    • b= wit= recessief

  2. Geef de genotype van de ouders aan

    • Bb x Bb

  3. Maak een verhoudingstabel

  4. Noteer de verhoudingen van genotype / fenotype

    • genotype: 1:2:1

    • fenotype: 3:1

  5. Geef antwoord: deel? percentage? verhouding?

3.3.2 Je kunt de frequentie van bepaalde genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit een kruisingsschema of stamboom van een monohybride kruising.

Paragraaf 4 Geslachtschromosomen

gewone chromosomen= autosomale overerving

geslachtschromosomen= X-chromosomale overerving

  • op het X-chromosomen liggen genen, het Y-chromosoom is leeg

  • x-chromosomaal betekent dus dat het eigenschap op het x-chromosoom ligt

X-CHROMOSOMAAL

  • DOMINANT: XA

  • RECESSIEF: Xa

draagster: een vrouw die heterozygoot is voor een X-chromosomale eigenschap: XAXa

  • dus iemand die een afwijking bij zich draagt maar vanwege een dominant allel er geen last van heeft

welke percentage van de jongens is kleurenziend → 50%

Paragraaf 5 Dihybride kruising

= Kruising met twee eigenschappen

https://www.lessonup.com/nl/lesson/pr4LWJBZm5NvQbkz8/LmiJhpodt6f4NgcbC

Paragraaf 6 Speciale manieren van overerving

Een diploïd organisme heeft voor elk gen twee allelen.

Voor de oogkleur bijvoorbeeld bestaat een allel voor een bruine oogkleur en een allel voor een blauwe oogkleur

Sommige eigenschappen hebben drie of meer allelen → Multiple allelen

  • bijvoorbeeld bloedgroep bij de mens

    • Twee dominante allelen (codominantie) IA en IB

    • 1 recessief allel i

Drie allelen (IA, IB, I) combineren tggot 4 bloedgroepen

https://biologiepagina.nl/Vwo4/Genetica/Opgaves%20bloedgroepen.pdf

Bij sommige erfelijke eigenschappen komen letale factoren voor.

Letale factoren: Allel dat ervoor zorgt dat een homozygote individu niet levensvatbaar is

Heel veel mensen met blond haar hebben ook blauwe ogen, de genen die hier voor zorgen liggen op chromosoom 19. Ook andere genen hebben hier effect op.

  • Twee genen betrokken (haarkleur en oogkleur)

  • Gekoppeld liggen op hetzelfde chromosoom (chr. 19)

  • Erven samen over = gekoppelde overerving

Genen die op het zelfde chromosoom liggen worden altijd samen overgeërfd= gekoppelde overerving

CROSSING-OVER

B

H3 Genetica

Paragraaf 1 fenotype en genotype

3.1.1 beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt.

Fenotype

  • Alle waarneembare eigenschappen van een individu

  • haarkleur, oogkleur, maar ook bloedgroep en kleurenblindheid.

Komt tot stand door genotype en milieufactoren

Genotype

  • Alle erfelijke eigenschappen van een individu, dus het ligt vast in het DNA

Komt tot stand tijdens de bevruchting en kan tijdens het leven niet veranderen

3.1.2 de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.

Alle lichaamscellen met een celkern hebben:

  • 46 chromosomen

  • 23 chromosomenparen

Chromosoom: lange dunne ‘’draden’’ die voor een groot deel bestaan uit DNA.  

DNA: De code waarin al het erfelijke eigenschappen van organisme is vastgelegd

Autosomen: 1e t/m 22ste chromosomenpaar

  • gelijk in lengte en vorm

  • Bevatten genen = autosomale genen

De 2 chromosomen van de chromosomenpaar noem je homologe chromosomen

Homologe chromosomen zijn niet identiek, want ze bevatten niet dezelfde erfelijke informatie.

Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

dus een eigenschap haarkleur maar die van je ma kan blond zijn en van je pa bruin dus daarom niet identiek maar wel zelfde eigenschap!

Het 23e paar zijn de geslachtschromosomen

  • Een vrouw heeft XX-chromsomen, deze zijn gelijk in lengte en vorm

  • Een man heeft XY-chromsomen, deze zijn niet gelijk in lengte en vorm

Bij iemand met het syndroom van down komt chromosoom 21 in de gewone lichaamscellen driemaal voor inplaats van tweemaal

3.1.3 omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.

Gen: een stukje DNA dat informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen

  • vaak is bij één eigenschap meer dan één gen betrokken

DNA is opgebouwd uit 4 verschillende nucleotiden (bouwstenen)

Elk nucleotiden is opgebouwd uit 3 onderdelen

  1. fosfaatgroep

  2. desoxyribose (suiker)

  3. stikstofbase

In de DNA komen 4 stikstofbasen voor; Adenin, Thymine, Cytosine, Guanine

(de stikstofbase bepalen dus de verschillen, de rest is hetzelfde)

Elke stikstofbase heeft daarbij een vaste bindingspartner.

  • A-T en C-G (2.2 en BiNaS tabel 71C).

Genoom: alle DNA-moleculen in de cel

Een gen bestaat uit honderden nucleotiden, de 4 bouwstenen komen gerangschikt in een specifieke volgorde, dit noem je DNA-sequentie. In de volgorde kunnen variaties voorkomen: gen varianten of allel

eigenschap zwarte haarkleur is bijvoorbeeld anders dan de volgorde van nucleotiden voor de eigenschap blonde haarkleur.

Allel= variant van een gen

gen=haarkleur , allel= bruin of blond

Genexpressie: Het proces van uiting van bepaalde genen in het fenotype

Bij cellen van je hoofdhuid staan de genen aan die betrokken zijn bij de vorming van hoofdharen. Deze genen staan in je levercellen uit.

Paragraaf 2 genenparen

3.2.1 beschrijven hoe dominante en recessieve allelen in het fenotype van een organisme tot uiting kunnen komen.

Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

Homozygoot = allebei de allelen zijn hetzelfde

Heterozygoot= de allelen zijn verschillend

Dominant allel: allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype

  • dit geven we aan met een HOOFDLETTER

Recessief allel: allel dat tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is

  • dit geven we aan met een kleine letter

Bij onvolledig dominant komt het recessief gen een beetje tot stand. Het fenotype noem je een intermediair fenotype (mengvorm van beide)

  • hoofdletter met uitingsvorm, b.v. roze leeuwenbekje met ArAw

  • komt dus voor bij heterozygote organismen

Co-dominant: beide allelen zijn even sterk → beide allelen komen volledig tot uiting

rechts= co-dominant , links= onvolledig dominant

3.2.2 toelichten hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Wanneer organismen zich geslachtelijk voortplanten, worden de genen van beide ouders gemengd, wat leidt tot nieuwe combinaties van genen bij de nakomelingen. Dit proces staat bekend als recombinatie.

recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties allel, dit is het gevolg van crossing-over tijdens meiose I

Van ieder ouder wordt een set genen geërfd. Zo’n set noem je haplotype

  • combinatie waarin de allelen samen op 1 chromosoom voorkomen

Genetische variatie ontstaat door:

  • Recombinatie

  • Mutatie: verandering in het DNA

3.2.3 tweelingen

eeneiige tweeling

  1. bevruchting vindt plaats

  2. zygote splits op een bepaald moment in twee klompjes

  3. cellen hebben hetzelfde genotype

Twee-eiige tweeling

  • Versmelting van twee zaadcellen met twee eicellen op het zelfde moment

beide zaadcellen hebben niet dezelfde allelen en beide eicellen hebben niet dezelfde allelen → verschillende genotype

Paragraaf 3 Monohybride kruisingen

3.3.1 Je kunt een kruisingsschema opstellen van een monohybride kruising.

  • Bij een monohybride kruising let je op de overerving van één eigenschap dus bv oogkleur OF haarkleur

  • ouders geven je aan met letter P

  • eerste generatie F1, tweede generatie F2 ect

Stappenplan

  1. Noteer de eigenschappen

    • B= roze= dominant

    • b= wit= recessief

  2. Geef de genotype van de ouders aan

    • Bb x Bb

  3. Maak een verhoudingstabel

  4. Noteer de verhoudingen van genotype / fenotype

    • genotype: 1:2:1

    • fenotype: 3:1

  5. Geef antwoord: deel? percentage? verhouding?

3.3.2 Je kunt de frequentie van bepaalde genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit een kruisingsschema of stamboom van een monohybride kruising.

Paragraaf 4 Geslachtschromosomen

gewone chromosomen= autosomale overerving

geslachtschromosomen= X-chromosomale overerving

  • op het X-chromosomen liggen genen, het Y-chromosoom is leeg

  • x-chromosomaal betekent dus dat het eigenschap op het x-chromosoom ligt

X-CHROMOSOMAAL

  • DOMINANT: XA

  • RECESSIEF: Xa

draagster: een vrouw die heterozygoot is voor een X-chromosomale eigenschap: XAXa

  • dus iemand die een afwijking bij zich draagt maar vanwege een dominant allel er geen last van heeft

welke percentage van de jongens is kleurenziend → 50%

Paragraaf 5 Dihybride kruising

= Kruising met twee eigenschappen

https://www.lessonup.com/nl/lesson/pr4LWJBZm5NvQbkz8/LmiJhpodt6f4NgcbC

Paragraaf 6 Speciale manieren van overerving

Een diploïd organisme heeft voor elk gen twee allelen.

Voor de oogkleur bijvoorbeeld bestaat een allel voor een bruine oogkleur en een allel voor een blauwe oogkleur

Sommige eigenschappen hebben drie of meer allelen → Multiple allelen

  • bijvoorbeeld bloedgroep bij de mens

    • Twee dominante allelen (codominantie) IA en IB

    • 1 recessief allel i

Drie allelen (IA, IB, I) combineren tggot 4 bloedgroepen

https://biologiepagina.nl/Vwo4/Genetica/Opgaves%20bloedgroepen.pdf

Bij sommige erfelijke eigenschappen komen letale factoren voor.

Letale factoren: Allel dat ervoor zorgt dat een homozygote individu niet levensvatbaar is

Heel veel mensen met blond haar hebben ook blauwe ogen, de genen die hier voor zorgen liggen op chromosoom 19. Ook andere genen hebben hier effect op.

  • Twee genen betrokken (haarkleur en oogkleur)

  • Gekoppeld liggen op hetzelfde chromosoom (chr. 19)

  • Erven samen over = gekoppelde overerving

Genen die op het zelfde chromosoom liggen worden altijd samen overgeërfd= gekoppelde overerving

CROSSING-OVER

robot