H2 - EPITHEELWEEFSEL

EXAMEN; lagen? vorm? kenmerken?

SOORTEN

bedekkend epitheel

  • éénlagig;

    • plaveisel; met / zonder microvilli

    • kubisch; met / zonder microvilli; brushborder (opp-vergroting — absorptie)

    • cilindrisch; met / zonder microvilli / cillia

    • plaveisel; bij bloedvaten → endotheel

    • kubisch; bij klierbuizen en afvoergangen

  • pseudomeerlagig; alle cellen grenzen aan basale membraan

    • vb. respiratoir epitheel

  • meerlagig; cellen grenzen niet meer allemaal aan basale membraan (opstapeling)

    • plaveisel; niet-verhoornd / verhoornd

    • cilindrisch

    • transitioneel = urotheel; crusta = instulpingen (onderdeel van paraplucellen)

klierepitheel

  • onderscheid tussen 2 soorten klieren

    • endocrien; secreet → bloedbaan

    • exocrien; secreet → uitwendig milieu

endo-epitheliaal

  • zit in bedekkend epitheel + doen aan secretie + geen afvoerkanaal, secreet onmiddellijk in bloedbaan (dus ook geen myo-epitheelcellen)

    • slijmbekercel = goblet cell

      • in respiratoir stelsel, nl. in trachea = luchtpijp

      • dunne darm

    • slijmnapcellen = maagmucosa; continue laag

      • wand maag

    • vb. eilandjes Langerhans pancreas (endocrien)

    • meestal; 1-lagig kubisch of cilindrisch

exo-epitheliaal

  • buiten bedekkend epitheel;

    • acinus = secretoir deel

      • tubulair / alveolair

      • 1-lagig kubisch/cilindrisch

      • bevat meestal myo-epitheelcellen (helpen bij uitpersen secreet)

    • ductus = excretoir deel

      • enkelvoudig / samengesteld

      • 1- à 2-lagig kubisch; afhankelijk grootte afvoergang

    • onderscheiding op 2 vlakken;

      • wijze secretie; mero-, apo- of holocrien

      • soort secreet; sereus, muceus, seromuceus, vetrijk of zoutoplossingen

        • bij seromuceus; “sikkel van Gianuzzi”

myo-epitheel

  • contractiele eigenschappen

  • helpen bij het naar buiten duwen v/h secreet

neuro-epitheel

  • prikkelbare cellen

  • staan in contact met neuronen

SPECIALISATIES, TRANSPORT & VERNIEUWING

oppervlaktespecialisaties

  • apicaal

    • cilia = trilharen

    • microvilli

      • stereociliën

    • crusta

    • hoornlaag

  • lateraal

    • tight junctions = zonula occludens

    • adhering junctions = zonula adherens

    • desmosomen = maculae adherens

    • gap junctions = nexussen

  • basaal

    • lamina basalis; aanmaak door epitheelcellen

      • lamina lucida

      • lamina densa

    • lamina reticularis; aanmaak door bindweefselcellen

microvilli vs cilia vs stereocilia

kenmerk

cilia

microvilli

stereocilia

functie

bewegen vloeistoffen of deeltjes over het celoppervlak

vergroten het oppervlak voor absorptie

mechanische signalering (oor) en absorptie (bijbal)

locatie

  • luchtwegen

  • eileiders

  • darmcellen

  • niercellen

  • binnenoor

  • bijbal

beweeglijkheid

beweeglijk (trilharen bewegen in een gecoördineerde golfbeweging)

niet beweeglijk

niet beweeglijk

opbouw

microtubuli (tubuline)

actinefilamenten

actinefilamenten

grootte

groter (0,2-0,7 µm breed, 5-10 µm lang)

kleiner (0,1-0,2 µm breed, 1-2 µm lang)

langer dan gewone microvilli

transport

  • passief

    • diffusie

    • osmose

  • actief

    • pompen

  • blaasjestransport = transcytosis

vernieuwing

  • normaal

    • continue vernieuwing; variatie in turnovertijd

  • abnormaal

    • metaplasie = wijziging epitheel-vorm door irritatie / wrijving

    • dysplasie = verdikking epitheel

    • neoplasie = tumorvorming

      • adenoma (benigne); klier

      • carcinoma (maligne); epitheel

      • adenocarcinoma (maligne); klier

voorbeeld — huid

  • opm;

    • bij verhoornd heb je bovenaan nog de laag “stratum disjunctum”

    • stratum spinosum = '“stekellaag”

    • stratum/lamina basale bestaat uit 2 lagen; lucida + densa

    • daaronder zit lamina reticularis (aangemaakt door bindweefselcellen)