Diabetes mellitus, de schildklier, visus en gehoor.
Casus 7
Visus
3 lagen weefsel in de wand oogbol (bulbus oculi):
Buiten laag van bindweefsel: harde oogrok (sclera) en hoornvlies (cornea)
Een vasculaire middenlaag of uvea, bestaande uit het vaatvlies (choroidea), straallichaam (corpus ciliare) en iris
Binnenste zenuwweefsel laag: het netvlies (retina)
Otitis media acuta
Otitis media acuta (OMA) is een infectie van het middenoor met daarbij ophoping van vocht achter het trommelvlies. Kan voorkomen elke leeftijd vaak bij jonge kinderen.
Risicofactoren
Jongere leeftijd
Een eerdere otitis media acuta
Familiair voorkomen
Blootstelling aan tabaksrook
Wintermaanden
Kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan
Etiologie
Bacteriën en virussen
Pathofysiologie
Normaal worden virale infecties vanuit de bovenste luchtwegen gecompliceerd door een bacteriële infectie van het middenoor. Kinderen zijn hier vatbaarder voor dan volwassenen, omdat bij hen de buis van Eustachius horizontaler loopt, waardoor het middenoor minder goed gedraineerd wordt. Bij infectie kan deze buis zwellen waardoor het middenoor minder goed belucht wordt. Hier is er een ophoping van ontstekingsvocht.
Symptomen
Acuut ontstane oorpijn met of zonder koorts
Soms otorroe
Kan gepaard met doofheid
Kinderen vaak nachtelijke onrust en prikkelbaarheid en gastro-intestinale klachten
Diagnostiek
Otoscopie (wordt naar het trommelvlies gekeken)
Behandeling
Geruststelling en voldoende hoog gedoseerde pijnstilling.
AB wordt alleen voorschreven als er sprake is van ernstig ziek zijn (anders heeft AB normaal geen nut)
Complicaties
Gehoorverlies
Zeldzaam: meningitis (hersenvliesontsteking)
Zeldzaam: mastoïditis (ontsteking van rotsbeen)
Prognose
Gaan bij een gezond kind vanzelf over binnen een week. Vochtophoping kan nog enkele weken tot maanden aanhouden.
Slechthorendheid
Risicofactoren
Verstandelijke beperking
Kinderen:
Erfelijk
Infecties
Schedeltrauma
Gebruik ototoxische medicatie
Volwassenen/ouderen:
Langdurige blootstelling aan lawaai (motorrijders, musici, jongeren)
Roken
Diabetes mellitus
Etiologie
Aangeboren
Verworven:
Ophoping cerumen (oorsmeer)
Lawaai schade
Veroudering en infecties (zoals otitis media en meningitis)
Pathofysiologie
Gehoorverlies kan een gevolg zijn van geleidingsverlies, een perceptief verlies of een combinatie van.
Geleidingsverlies: treedt op bij afwijkingen in de gehoorgang, het trommelvlies en het middenoor (bijv cerumenprop of trommelvliesperforatie).
Perceptief verlies: wordt veroorzaakt door aandoeningen van de cochlea (het slakkenhuis), de gehoorzenuw of het auditieve gebied in de hersenen.
Presbyacusis: ouderdom slechthorendheid, oorzaak--> combinatie veroudering, blootstelling lawaai en genetische factoren. Er is sprake van perceptief gehoorverlies door degeneratie van de cellen in het gehoororgaan en de neuronen.
Glaucoom
Sprake progressieve schade aan nervus opticus met typische beperkingen of uitval van gezichtsveld.
Risicofactoren
Verhoogde oogdruk (meestal is het door een verstoorde afvoer van het kamerwater)
Een hogere leeftijd
Hart- en vaat ziekte
Diabetes mellitus
Etniciteit (afrikaans, afro-Caribisch, aziatisch)
Glaucoom in de famillie
Ernstige myopie
Oogletsel
Migraine
Chronische gebruik corticosteroïden
Etiologie
Mechanische druk
Verminderde bloedvoorziening door beschadiging of dichtdrukken van de bloedvaatjes die de oogzenuw van bloed voorzien
Pathofysiologie
Beschadiging van de optische zenuwvezels leidt tot verlies van deze zenuwvezels. Dit is zichtbaar als een excavatie (uitholling) van de nervus opticus, door de beschadiging wordt het gezichtsveld minder. De gezichtsuitval is langzaam, progressief en onherstelbaar. Het centrale zien blijft langer intact dan het perifere gezichtsveld die als eerste uitvalt.
Symptomen
Acuut glaucoom:
Plotselinge visus vermindering
Rood oog
Hevige pijn
Hevige hoofdpijn (boven wenkbrauw)
Misselijkheid en braken
De pupil is lichtstijf
Chronische glaucoom:
Beginfase --> nog geen klachten
Kokerzien (lopen ze tegen dingen of mensen aan)
Langzaam verlies gezichtsveld
Diagnostiek
Inspectie papil
Fundoscopie
Gezichtsveldonderzoek
Intra-oculaire druk met behulp van tonometrie
Behandeling
Handhaven van het gezichtsvermogen en de kwaliteit van leven
Oogdruk verlagen met oogdruppels
Laserbehandeling of operatie zo nodig
Complicaties
Kwaliteit van leven kan achteruitgaan
Prognose
Blijven hele leven lang onder controle oogarts, schade blijft voor altijd.
Preventie
Zo vroeg mogelijk herkennen en behandelen
Doorverwijzing oogarts voor nader onderzoek
Sommige opticiens doen tegenwoordig oogscreenings
Cataract
Ofwel ´staar´ of ´grauwe staar´ is een oogaandoening met vertroebeling van de lens (typische ouderdom ziekte).
Risicofactoren en etiologie
Hoge leeftijd (seniel cataract --> ouderdom staar)
Genetische aanleg
Blootstelling aan UV-licht
Roken
Diabetes mellitus
Oogtrauma
Oogontsteking
Oogoperatie
Gebruik bepaalde medicatie
Kinderen van moeders die rodehond of mazelen hebben gehad tijdens de zwangerschap hebben kans op aangeboren staar.
Pathofyshiologie
De vertroebeling in de lens ontstaat door verandering van eiwitten in de lensvezels of door (mechanische) beschadiging van de lensvezels van het lenskapsel.
Symptomen
Zicht vermindering
Grauw en/of wazig zien
Last hebben van schittering en verblinding (bijv door zonlicht of autolampen)
Dubbelzien
Nachtblindheid
Diagnostiek
Wordt gesteld met behulp van spleetlamp onderzoek
Behandeling
Operatie (bestaat uit verwijdering troebele lens en plaatsing kunstlens)
Complicaties
Onbehandeld kan het leiden tot blindheid
Ernstige bacteriële ontsteking (bij een operatie)
Nastaar (is goed te behandelen met een laserbehandeling)
Prognose
Na een operatie is in meerdere gevallen het zicht weer normaal, heeft 50 procent kans dat de andere kant ook geopereerd moet worden.
Preventie
Niet roken
Vermijden blootstelling UV-licht
Zorgvuldig gebruik van corticosteroïden
Maculadegeneratie
Neemt de hoeveelheid kegeltjes af van de macula, komt veel voor op oudere leeftijd.
Risicofactoren
Algemene risicofactoren: een hogere leeftijd, erfelijke factoren, vrouwelijke geslacht, een witte huidskleur en blauwe oogkleur.
Leefstijlfactoren: roken, obesitas, overmatige blootstelling aan zonlicht.
Cardiovasculaire aandoeningen: hypertensie
Etiologie
Idiopathisch (oorzaak niet bekend)
Pathofysiologie
Twee vormen van maculadegeneratie, de droge en de natte vorm. Bij maculadegeneratie wordt het centrale deel van de retina, macula aangetast. Dit deel bevat veel kegeltjes en is verantwoordelijk voor het centrale zien, scherp zien en contrast zien. Het retinale epitheel wordt aangetast en er ontstaat een ophoping van afvalstoffen. Ook wanneer er nieuwe bloedvaten worden gevormd kunnen deze slechter terug komen en kunnen ze zorgen voor culaoedeem, een bloeding of netvliesloslating.
Symptomen
Verandering en/of achteruitgang van het centrale zien
Last van beeldvorming (zoals vervormde lijnen)
Minder scherp zien
Een wazig grijze of zwarte vlek in hun gezichtsveld
Kleuren worden vager
Zien van contrast verslechterd
Diagnostiek
Anamnese
Fundoscopie
Foto´s met contrastvloeistof en een speciale scan
Amslertest
Behandeling
Gezonde levensstijl stimuleren
Voedingssupplementen voorschrijven
(Bij natte vorm) intra-occulaire toediening van medicatie
Klein deel krijgt lasertherapie
Prognose en preventie
Het centrale visusverlies treedt hoofdzakelijk op bij de natte vorm, wel moet je erkennen dat het bij droog ook over kan gaan op nat. Bij snelle behandeling treedt er verbetering bij de visus.
Hypofyse en hypothalamus
Structuur
De hypofyse en hypothalamus werken samen en reguleren de activiteit van de meeste endocriene klieren. De hypofyse ligt in de fossa hypophysealis en onder de hypothalamus. Heeft twee kwabben de voorkwab bestaat uit klierweefsel dat hormonen afscheidt, de achterkwab bestaat uit zenuwweefsel.
Invloed hypothalamus op hypofyse
De hypothalamus controleert de secretie van hormonen van zowel de voor-alsook de achterkwab van de hypofyse (maar wel op verschillende manieren)
Werking van de hormonen hypofyse
Hypofysevoorkwab:
Groeihormoon (GH): het stimuleert de groei en deling van de meeste lichaamscellen, ofwel het heeft een anabole werking.
Prolactine (lactogeen): hormoon dat de borsten voorbereid op de lactatie (melkproductie) na de bevalling
Thyreoidstimulerend hormoon (TSH): stimuleert de groei en de activiteit van de schildklier, die de hormonen thyroxine (T4) en tri-jodothyrthyronine (T3) produceerd.
Adrenocorticotroop hormoon (corticotropine)(ACTH): stimuleert de groei en de activiteit van de bijnierschors, waardoor de productie van adrenocorticale steroide hormonen, vooral hydrocortison, toeneemt.
Gonadotropine: hormonen dat bij de pubertijd wordt afgegeven, follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH). Bij beide geslachten zorgt FSH voor rijping van de geslachtsorganen. Lh en fsh zorgt bij vrouwen voor secretie oestrogeen en progestoron tijdens menstruatie. En bij mannen zorgt LH voor secretie testosteron.
Hypofyse achterkwab:
Oxytocine: stimuleert twee doelweefsels tijdens en na de bevalling- het gladde spierweefsel van de baarmoeder en de spiercellen van de lacterende borsten.
Antidiuretisch hormoon (vasopressine)(ADH): belangrijkste effect is het verminderen van de urineproductie. ADH kan ook de bloeddruk bijvoorbeeld regelen.
Schildklier
Positie
Ligt in de halsstreek voor de larynx en de trachea
De klier bestaat groten deels uit ronde follikels van het kubisch epitheel
De werking van schilklierhormonen
Schildklierhormonen worden gesynthetiseerd uit een groot voorlopermolecuul, thyroglobuline, het voornaamste bestanddeel van colloïd. De vrijmaking van T3 en T4 in het bloed worden gestimuleerd door het schildklierstimulerend hormoon uit de hypofysevoorkwab.
Bloedspiegels van de schildklierhormonen T3 en T4 regulatie
De vrijmaking van T3 en T4 in het bloed wordt gestimuleerd door schildklierstimulerend hormoon. (thyroid-stimulating hormone, TSH) uit de hypofyse voorkwab. De secretie van TSH wordt gestimuleerd door het thyropine-vrijmakend hormoon (TRH) uit de hypothalamus, en de secretie van TRH door blootstelling aan kou, lichamelijke inspanning, stress, ondervoeding, lage bloedsuikerspiegel en slapen. De TSH-productie hangt af van de bloedspiegels van T3 en T4, omdat deze hormonen de gevoeligheid van de hypofysevoorkwab voor TRH controleren.
Aandoeningen schildklier
Hypothyreoïdie
Een langzaam en onvoldoende werkende schildklier.
Risicofactoren
Auto-imuunaandoeningen
Behandelingen van hyperthyreoïdie
Doorgemaakte thyrodie
Gebruik van bepaalde medicatie zoals lithium, amiodaron
Erfelijke factoren
Een afwijking in de hypofyse of hypothalamus
Jodiumgebrek
Etiologie
Meest voorkomende oorzaak: ziekte van hashimoto (auto-immuun aandoening van de schildklier)
Als gevolg van behandeling aan hyperthyreoïdie met medicatie of radioactieve straling.
Afwijking van hypofyse of hypothalamus
Pathofysiologie
Door problemen in de schilklier wordt er te weinig T3 en T4 geproduceerd en zal de spiegel in het bloed laag zijn. Als gevolg van negatieve feedback is de TSH- spiegel verhoogd. Overmatige stimulering van TSH zorgt voor een toename schildklierweefsel, een vergrote schilklier noem je struma. En te kort van de T3 en 4 spiegel zorgt voor vertraging van andere processen in het lichaam.
Symptomen
Lokaal struma
Algemeen: moeheid, energieverlies
Zenuwstelsel: traagheid, geheugenstoornissen, concentratiestoornissen, psychose, somberheid, wisselende emoties, spierpijn, spierzwakte, tinteling handen en voeten
Hart- en vaatstelsel: bradycardie
Spijsverteringsstelsel: gewichtstoename, obstipatie
Huid: opgezet gelaat, droge huid
Endocriene stelsel: veranderde menstruatie
Overig: koude-intolerantie, lagere stem, droog en breekbaar of haaruitval, brokkelige nagels, gewrichtsklachten.
Diagnostiek
Anamnese
Lichamelijk onderzoek
Bloedonderzoek (kijken naar TSH en T4)
Beeldvorming (echografie)
Punctie (om schildklier CA uit te sluiten)
Hyperthyreoïdie
Te snel en overmatig werkende schildklier
Risicofactoren
Erfelijke factoren
Auto-imuunaandoeningen
Gebruik van bepaalde medicatie, zoals amiodaron
Etiologie
Ziekte van Graves (auto-imuunziekte)
Thryreoïditis
Toxisch adenoom
Toxisch multinodulair struma
Pathofysiologie
Bij een te hoge productie van T3 en 4 door een probleem in de schildklier wordt er een te hoge T3 en 4 spiegel in het bloed gevonden. Door negatieve feedback is de TSH-spiegel verlaagd. Thyreotoxicose worden er allerlei processen in het lichaam versneld.
Symptomen
Lokaal: struma en pijn
Algemeen en zenuwstelsel: gejaagdheid, nervositeit, ongeduld, angst, emotionele labiliteit, vermoeidheid, slecht slapen, trillen, spierzwakte
Hart- en vaatstelsel: tachycardie, atriumfibrilleren, dyspneu (bij inspanning)
Spijsverteringsstelsel: gewichtsverlies, toegenomen eetlust, diarree
Huid: zweten, last van warmte, huidafwijkingen aan de scheenbenen
Endocriene stelsel: veranderende menstruatie
Zintuigen: exoftalmus (gezwollen ogen)
Diagnostiek
Anamnese
Lichamelijk onderzoek
Bloedonderzoek (TSH en T4)
Onstekingsparameters en TSH-receptorantilichamen
Schildklierscan
Beeldvorming (echografie)
Punctie (om schildklierkanker uit te sluiten)
Pancreas (alvleesklier)
Hormonen die worden afgescheiden
Glucagon
Insuline
Somatostatine (scheidt GHRH, remt secretie insuline en glucagon)
Bloedsuiker regulatie
Insuline:
Verlaagt de bloedsuikerspiegel
Insuline zorgt voor doorlaatbaarheid voor glucose.
Verlaagt een verhoogd gehalte aan voedingstoffen
Insuline wordt gestimuleerd door een hoog bloedsuikerspiegel (bijv na eten) en minder door de parasympatische stimulering
Insuline wordt geremd door het sympatisch stelsel
Insuline bevorderd de opslag door:
Het activeren van glucosetransporteurs in celmembranen en opname en verbruik van glucose door spier- en bindweefsel stimulatie
De omzetting van glucose --> glycogeen te verhogen, in de lever en skelet spieren.
Opname aminozuren door de cellen en synthese van eiwitten te versnellen.
Synthese van vetzuren en de opslag van vet in vetweefsel te bevorderen
Afbraak van glycogeen in glucose te verminderen.
Afbraak van eiwitten en vetten en gluconeogenese te voorkomen
Glucagon:
Verhoogd de bloedsuiker spiegel
Omzetting van glycogeen --> glucose, in de lever en skelet spieren
Gluconeogenese
Glucagonproductie wordt gestimuleerd door lage bloedsuikerspiegels en inspanning.
Diabetes type 1
Een absoluut tekort aan insuline als gevolg van een auto-imuundestructie van de insuline producerende bètacellen in de pancreas.
Pathofysiologie
DM1 is een auto-imuunziekte waarbij het eigen afweersysteem de Bètacellen van de eilandjes van Langerhands in de pancreas vernietigd. Bij een vernietiging bij meer dan 80 procent van de cellen produceert het lichaam nog maar zeer weinig of helemaal geen insuline. Deze zorgvragers zijn afhankelijk van insuline-injecties en handhaving van de bloedsuikerspiegel. Bij een hyperglykemie zal het overschot aan glucose in de urine terecht komen. Glucosemoleculen zijn osmotisch actief dus trekken ze meer water aan. Door de aantrekking van water verhoogd de urineproductie en is er een risico op dehydratie, hierdoor krijgt de zorgvrager overmatig dorst.
Symptomen
Bij nog niet ontdekte DM1:
Polyurie (toename urineproductie)
Polydipsie (overmatig dorst)
Een droge mond en tong
Snel gewicht verlies
Vermoeidheid en algehele malaise
Geïrriteerd zijn en agitatie
Indien sprake van ernstige ontregeling en ketoacidose:
Tekenen van dehydratie: droge slijmvliezen, een droge huid en ingevallen ogen
Tekenen van hypovolemische shock: tachycardie, hypotensie
Tekenen van ketoacidose: een snelle en diepe ademhaling (kussmaul-ademhaling), acetongeur van uitgeademde lucht, misselijkheid.
Een verminderde bewustzijn tot coma als gevolg van hypovolemische Schock en ketoacidose.
Diagnostiek
Bloedglucose bepaling
Twee nuchtere glucosewaarde gelijk aan 7 mmol of hoger op 2 vershillende dagen.
Een nuchtere waarde gelijk aan 7 mmol in combinatie met hyperglykemische klachten
Een niet nuchterer waarde gelijk aan 11,1 mmol in combinatie met de genoemde symptomen
Behandeling
Niet te genezen wel erger symptomen te preventeren:
Insuline toediening
Begeleiding zelfmanagement
Gezonde leefstijl
Educatie
Insulinepomp
Glucosewaarde handhaven
Diabetes type 2
Lichaamscellen raken steeds meer resistent voor insuline en er is in veel gevallen ook sprake van een verminderde productie van insuline, er is een relatief tekort aan insuline.
Pathofysiologie
Er is sprake van een insulineresistentie van een verminderde insuline productie. Bij een resistentie worden de lichaamscellen steeds minder gevoelig voor insuline, waardoor cellen minder glucose kunnen opnemen. Het bloedglucose gehalte wordt steeds hoger ondanks dat de insuline nog steeds wordt geproduceerd. Na een verloop van tijd kan het lichaam niet meer genoeg insuline produceren om aan de hoge bloedglucosewaarde te voldoen, er is dan een blijvende hyperglykemie. Bij DM2 treedt er zelden ketoacidose op omdat er geen absolute te kort is aan insuline. Wel kan er uitdroging optreden en het bloed heel geconcentreerd zijn of hype osmolair.
Symptomen
Wat er optreedt bij chronische hyperglykemie:
Symptomen van infectie, bijv vaginale candidiasis of urineweginfecties
Vertraagde wondgenezing
Tinteling of een doof gevoel in handen en voeten door polyneuropathie
Ernstige ontregeling van DM2 is het hyperglykemisch hyperosmolair syndroom (HHS):
Tekenen van dehydratie: droge slijmvliezen, een droge huid en ingevallen ogen
Tekenen van hypovolemische shock: tachycardie, hypotensie
Neurologische klachten: verwardheid, duizeligheid, convulsies en coma
Diagnostiek
Bepalen bloedglucosewaarde, een licht verhoogde nuchtere glucosewaarde van 6,1 mmol en 6,9 mmol.
Verder ook extra op regelmatige basis:
Bepaling BMI
Bloeddrukmetingen
Voetonderzoek
Bloedonderzoek (op eGFR, creatinine, lipidespectrum en HbA1C
Urineonderzoek (albumine)
Fundoscopie (beoordeling netvlies op retinopathie)
Behandeling
Zo goed mogenlijk glucosegehalte reguleren
Educatie zorgvrager (bijv bij welke alarmsymtomen hen de glucose moeten controleren)
Afvallen
Gezonde voeding
Meer bewegen
Stoppen met roken
Metformine
Gliclazide
Insuline spuiten zo nodig vaak om middellang of langwerkend
Overeenkomsten en verschillen diabetes type 1 en 2
| Diabetes type 1 | Diabetes type 2 |
Overeenkomst | Verhoging bloedglucose spiegel.
Chronisch | Verhoging bloedglucose spiegel.
Chronisch |
Verschillen | Ontstaat op kinderleeftijd of pubertijd
5-10 procent van alle zorgvragers hebben type 1
Auto-imuundestructie van bètacellen, waardoor insulineproductie stopt.
Insuline noodzakelijk
Ketoacidose
Preventie is niet mogelijk | Ontstaat vooral bij volwassenen (komt ook voor bij kinderen)
90-95 procent van alle zorgvragers met type 2
Insulineresistentie: de cellen zijn minder gevoelig voor insuline
Orale antidiabetica soms ook insuline nodig Hyperosmolair hyperglykemisch syndroom
Gezonde leefstijl met een gezond gewicht, voldoende lichaamsbeweging en verantwoord eetpatroon. |
Hypoglykemie
Een te laag glucosegehalte, onder de 4 mmol.
Etiologie
Als er in verhouding te veel insuline is toegediend, terwijl er te weinig glucose beschikbaar is door een verminderde intake of door een verhoogd verbruik van glucose bij inspanning.
Symptomen
Stresssymptomen: trillen, transpireren, hartkloppingen, bleekheid, hongergevoel
Neurologische klachten: hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, wazig zien, verwardheid en agitatie.
Ernstige hypo: treden insulten en verminderd bewustzijn tot coma op. Bij ouderen kan er afasie of hemiparese ontstaan.
Behandeling
Glucose tablet innemen
Iets zoets met suiker innemen.
Hyperglykemie
Te hoge glucosegehalte, hoger dan11 mmol/l.
Etiologie
Er is in verhouding te weinig insuline toegediend, terwijl er veel glucose beschikbaar is. Dit kan voorkomen bij een verhoogde intake, het verminderd gebruik of in stresssituaties.
Symptomen
Veel plassen
Veel dorst hebben
Wazig zien
Geen eetlust
Misselijkheid of overgeven
Vermoeidheid
Geïrriteerd of agitatie
Behandeling
Extra insuline spuiten
Hormonen van de bijnier en bijschildklier, dementie en delier- Casus 8
Bijschildklier
Functies
Bijschildklier:
Parathormoon uitscheiden (PTH)
Bloedcalciumspiegel reguleren (door dus de uitscheiding PTH)
Calcitonine:
Spiercontracties
Overdracht van zenuwprikkels
Bloedstolling
Normale actie van veel enzymen
Bloedspiegels regulatie
Parathormoon (PTH) zorgt voor de bloedcalcium spiegel regulatie. Wanneer de calcium spiegel daalt neemt de productie van PTH toe en omgekeerd. PTH-sectretie verhoogt de hoeveelheid calcium in het bloed door het vrijgeven van in het bot opgeslagen calcium. Het werkt via een tweevoudige werking: het stimuleert de osteoclasten (bot afbrekende cellen) en zorgt ervoor dat er meer calcium wordt geabsorbeerd uit de niertubuli.
Bijnieren
Bijnieren stressrespons
Een stressfactor is elk effect op het lichaam zowel intern als extern, dat de homeostase verstoort. Stressfactoren kunnen zij:
Infecties
Lichaamsbeweging
Schrik
Medische ingrepen
Ziekten
Emotionele situaties
Op korte termijn verhogen dingen zoals hartslag, bloeddruk en verwijding bronchiolen. Op de langere termijn stimuleert ACTH uit de hypofysevoorkwab de vrijmaking van gluco- en mineralocorticoïden uit de bijnierschors, waarna een langer durende respons op stress optreedt.
Werking adrenaline (epinefrine) en noradrenaline (norepinefrine)
Adrenaline en noradrenaline worden door het bijniermerg in het bloed afgescheiden wanneer dit gestimuleerd wordt door het sympathische zenuwstelsel. De actie van deze hormonen verlengt en versterkt de stimulering van het sympathische zenuwstelsel. Ze versterken de vecht en vlucht reactie:
Ze versnellen de hartslag
Ze verhogen de bloeddruk
Ze leiden bloed naar de essentiële organen (hart, hersenen, skeletspieren)
Ze verlagen stofwisselingssnelheid
Ze verwijden de pupillen
Adrenaline heeft een groot effect op het hart en stofwisseling en noradrenaline werkt sterk op bloedvatdiameter.
Bijnierschorshormonen
De bijnierschors produceert drie groepen steroïde hormonen uit cholesterol, zogenaamde corticoïden (corticosteroïden):
Glucocorticoïd
Mineralocorticoïden
Geslachtshormonen (androgenen)
Glucocorticoïd:
Cortisol (hydrocortison) is de belangrijkste glucocorticoïd
Reguleert de stofwisseling, de ontstekings- en immuunrespons, en de respons op stress
Heeft een uitgebreid effect op de stofwisseling, gewoonlijk op afbraak van eiwitten en vetten.
De wisselingen die daar bij horen zijn: hyperglykemie, lipolyse, prikkeling eiwitafbraak, bevordering absorptie natrium en kalium.
Mineralocorticoïden (aldosteron):
Aldosteron de belangerijkste mineralcorticoid.
Betrokken bij de waterhuishouding en het elektrolytenevenwicht
Geslachtshormonen (gonandocorticoiden):
Vormt androgenen (vooral mannelijke geslachtshormonen
Bloedspiegels van de glucocorticoïd regulatie
De secretie wordt geregeld door een mechanisme van negatieve feedback waarbij de hypothalamus en hypofysevoorkwab zijn betrokken. Ze worden gestimuleerd door ACTH uit de hypofysevoorkwab eb door stress. Het volgt een duidelijk dag-nacht ritme waarbij de meeste secretie tussen 4 en 8 uur in de ochtend.
Syndroom van Cushing
Heeft betrekking op een combinatie van symptomen als gevolg van een langdurige verhoogde cortisolspiegel in het bloed.
Risicofactoren
Vrouwen
Zorgvragers die langdurig corticosteroïden gebruikt.
Etiologie
Langdurige gebruik van corticosteroïden (komt meeste voor maar wel zeldzaam)
Ziekte van cushing--> een hypofyseadenoom (een goedaardige tumor van de hypofyse)
Tumoren bij de bijnieren die een overmaat aan cortisol produceren
ACTH producerende tumoren in longen en pancreas
Pathofysiologie
Een verhoogd cortisolgehalte leidt tot een verstoring van meerdere fysiologische processen in ons lichaam. Cortisol zorgt voor een verhoogd glucosegehalte en in reactie daarop maakt het lichaam insuline aan. Een langdurig verhoogd cortisolgehalte kan leiden tot diabetes. Ook zorgt cortisol voor afbraak van eiwitten in de spieren, huid en haar. Ook kan het lijden tot hypertensie en osteoporose en onderdrukt het het afweersysteem (remming van cytokinen).
Symptomen
Vollemaansgezicht en bizonnek
Vermoeidheid
Verminderde spierkracht
Ongewenste gewicht toename
Psychische klachten
Menstruatiestoornis
Overbeharing
Erectiele disfunctie
Behandeling
Afhankelijk van de oorzaak, maar altijd gericht op normalisering aanmaak cortisol:
Dosering corticosteroïden langzaam verminderen
Operatief verwijderen van de tumor in de hypofyse, bijnier, longen of pancreas.
Radiotherapie voor de tumor
Medicatie die cortisolproductie remt, de ACTH-productie onderdrukt of werking van cortisol blokkeert
Complicaties
Onbehandeld kan het leiden tot:
Cardiovasculaire complicaties
Diabetes mellitus
Infecties en fracturen
Prognose
Heeft een groot impact op het leven sommige zorgvragers hebben thuiszorg nodig. Aan het gevolg van complicaties kunnen zorgvragers overlijden.
Preventie
Langdurig gebruik van corticosteroïden voorkomen en observeren/handhaven
Vroegtijdig ingrijpen bij complicaties
Secundaire preventie om restverschijnselen of complicaties te beperken.
De effecten van te veel of te weinig Mineralocorticoïden (aldosteron) en glucocorticoïden
Mineralocorticoïden (aldosteron)
Te veel aldosteron (hyperaldosteronisme)
Pathofysiologie
Overmatige stimulatie van de natriumretentie in de nieren.
Verhoogde uitscheiding van kalium (hypokaliëmie).
Toename van waterretentie, wat leidt tot een verhoogd bloedvolume en hypertensie.
Symptomen
Hypertensie: Vaak resistent tegen behandeling.
Hypokaliëmie: Spierzwakte of -krampen.
Vermoeidheid.
Hartritmestoornissen (door verstoring van de elektrische geleiding in het hart).
Metabole alkalose: Door verlies van waterstofionen.
Te weinig aldosteron (hypoaldosteronisme)
Pathofysiologie
Verminderde natriumretentie en waterverlies via de urine.
Verminderde uitscheiding van kalium (hyperkaliëmie).
Verlaagde bloeddruk door hypovolemie.
Symptomen
Hypotensie: Vooral orthostatische hypotensie.
Hyperkaliëmie: Spierzwakte of verlamming, Hartritmestoornissen
Verwardheid of neurologische symptomen bij ernstige gevallen.
Vermoeidheid.
Glucocorticoïden (cortisol)
Te veel cortisol (hypercortisolisme, syndroom van Cushing)
Pathofysiologie
Overproductie van cortisol leidt tot veranderingen in het glucose-, eiwit- en vetmetabolisme.
Immunosuppressief door ontstekingsremmende werking.
Effect op de bloeddruk door mineralocorticoïde-achtige effecten.
Symptomen
Metabole effecten: Gewichtstoename (centrale obesitas, vollemaansgezicht, buffelnek).
Hyperglykemie of diabetes.
Spierzwakte en dunne ledematen (door eiwitafbraak).
Dunne, kwetsbare huid, Striae (paarsrode strepen), Blauwe plekken.
Hypertensie.
Depressie, angst of psychose.
Immunosuppressie:
Te weinig cortisol (hypocortisolisme, ziekte van Addison)
Pathofysiologie
Verminderde capaciteit om stress te hanteren.
Hypoglykemie door onvoldoende gluconeogenese.
Verlies van natrium en water (indien mineralocorticoïden ook worden aangetast).
Symptomen
Algemeen:
Vermoeidheid en spierzwakte.
Gewichtsverlies.
Hypotensie (vooral orthostatisch), Hypoglykemie
Zweten, trillen, verwarring.
Addison-crisis (acute insufficiëntie): Ernstige hypotensie en shock.
Te veel aldosteron: Hypertensie, hypokaliëmie, metabole alkalose.
Te weinig aldosteron: Hypotensie, hyperkaliëmie, hyponatriëmie.
Te veel cortisol: Syndroom van Cushing met hyperglykemie, gewichtstoename, en immunosuppressie.
Te weinig cortisol: Ziekte van Addison met vermoeidheid, hypotensie, hypoglykemie en een Addison-crisis in ernstige gevallen.
Het gebruik van corticosteroïden relateren aan een syndroom van Cushing en Addisoncrisis.
Bij een Addisoncrisis worden corticosteroïden gebruikt om een levensbedreigend cortisoltekort aan te vullen.
Bij het syndroom van Cushing worden corticosteroïden gebruikt na behandeling om tijdelijk een cortisoltekort op te vangen tijdens de herstelfase.
De indicatie en bijwerkingen van corticosteroïden
Indicaties van corticosteroïden
Glucocorticoïden:
Ontstekingsremmende behandeling bij aandoeningen zoals reuma, astma, en inflammatoire darmziekten.
Immunosuppressieve therapie bij auto-immuunziekten en allergieën.
Substitutietherapie bij bijnierschorsinsufficiëntie (zoals de ziekte van Addison).
Behandeling van maligniteiten of bij transplantatie om afstoting te voorkomen.
Acute allergische reacties, zoals anafylaxie.
Mineralocorticoïden (zoals fludrocortison):
Substitutietherapie bij primaire bijnierschorsinsufficiëntie (Addison) en het syndroom van congenitale bijnierhyperplasie.
Behandeling van aandoeningen met een verstoring in de zout- en waterbalans.
Bijwerkingen van corticosteroïden
Glucocorticoïden:
Gewichtstoename, centripetale vetzucht (vollemaansgezicht, buffalo hump).
Hyperglykemie en diabetes mellitus.
Osteoporose en verhoogd risico op fracturen.
Spierzwakte, myopathie.
Immuunsuppressie, verhoogde infectiegevoeligheid.
Huidproblemen: striae, dunne huid, langzame wondgenezing.
Psychische effecten: slapeloosheid, stemmingswisselingen, psychose.
Hypertensie en cataract.
Mineralocorticoïden:
Hypokaliëmie, alkalose.
Vochtretentie, oedeem, hypertensie.
Gewichtstoename en mogelijk hartfalen bij gevoeligheid.
Neurocognitieve stoornissen
Zijn aandoeningen waarbij er veranderingen optreden in de hersenen. Hierdoor gaat het denkvermogen (de cognitie) achteruit. Delier en dementie zijn de belangrijkste neurocognitieve stoornissen. Het volgende verschil is belangrijk:
Delier: is met name een acuut ontstane aandacht stoornis, wordt uitgelokt door een acuut ziektebeeld of door middelengebruik en is vaak reversibel na behandelingen van de somatische oorzaak.
Dementie: is met name een langzaam ontwikkelende geheugenstoornis, wordt veroorzaakt door anatomische veranderingen in de hersenen en is niet reversibel.
Dementie
Er is sprake van een progressieve achteruitgang van de cognitie, die meestal niet kan genezen. Cognitieve stoornissen zijn bijvoorbeeld problemen met informatie onthouden, de weg vinden, het doen van dagelijkse dingen of taalstoornissen.
Risicofactoren
Leeftijd
Geslacht (vrouwen vaker dan mannen)
Erfelijke factoren
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten
Etiologie en pathofysiologie
Dementie kan onder andere ook veroorzaakt worden door een depressie, hypothyreoïdie, een hersentumor of een chronisch subduraal hematoom. Verschillende oorzaken en soorten dementie:
Ziekte van alzheimer: er is sprake van een ophoping van beta-amyloid (amyloïde plaques) tussen de hersencellen en neurofibrillaire tangels in de hersencellen. Hierdoor treedt verlies op van synapsen en neuronen. Het hersenvolume wordt kleiner waardoor deze schade optreedt, is nog niet helemaal duidelijk. Bij de meeste gevallen is de oorzaak erfelijk, geheugenstoornissen staan op de voorgrond.
Vasculaire dementie: atherosclerose zorgt voor doorbloedingsstoornissen in delen van de hersenen. Hierbij raken de neuronen beschadigd, wat leidt tot cognitieve achteruitgang en functieverlies. Treedt op 70e levens jaar en bij risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Vasculaire dementie kan acuut optreden en daarna bij een nieuw infarct weer een plotselinge achteruitgang geven.
Fronto-temporale dementie: begint op jongere leeftijd en is vaak erfelijk. Er treedt atrofie op van de frontaalkwab en de temporaalkwab. Dit verklaart waarom bij deze vorm van dementie gedragsstoornissen, veranderingen van de persoonlijkheid en taalstoornissen op de voorgrond staan.
Lewy-body-dementie: komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Er worden lewy-lichaampjes gevonden in het cytoplasma van de neuronen in de cortex. Deze lewy-lichaampjes zijn ophopingen van eiwit en komen ook voor bij Parkinson-dementie. Symptomen kunnen per uur of per dag wisselen. Ze kunnen naast fluctuerende cognitieve stoornissen en aandacht stoornissen ook last hebben van visuele hallucinaties, Parkinson achtige motorische verschijnselen.
Symptomen
Cognitieve stoornissen (kortetermijngeheugenstoornissen, verlies van tijd en plaats, apraxie, agnosie, taalstoornissen)
Stemming- en/of gedragsverandering (zoals depressie, angst, apathie, agitatie, ontremd gedrag)
Persoonlijkheidsveranderingen
Lichamelijke problemen (incontinentie, slikstoornissen, verstoord slaappatroon, motorische problemen)
Verminderd beoordelingsvermogen, verminderd ziekte-inzicht
Diagnostiek
Anamnese met de zorgvrager
Labonderzoek
Beeldvormend onderzoek
Cognitieve screenings testen (MMSE of CAMCOG)
Neuropsychologisch onderzoek
MRI-hersenen
Behandeling
Ondersteunende behandelingen: oriënterende maatregelen (dagstructuur, activiteit, valpreventie, fysiotherapie of ergo), praktische zaken daar helpt een casemanager dementie mee.
Emotionele steun
Soms medicamenteus om de symptomen te verminderen
Complicaties
Bij komende aandoeningen kunnen een cognitieve stoornis verergeren
Depressie of een delier
Bepaalde medicatie kunnen symptomen van dementie verergeren
Risico op vallen
Psychotische verschijnselen
Ondervoeding
Pneumonie
Decubitus
Prognose
Dementie is een progressieve, chronische aandoening die niet te genezen is. Snelheid achteruitgang verschilt per zorgvrager. Gemiddelde leven van een zorgvrager is na de diagnose nog 8 jaar. Meeste overlijden door bijkomende aandoeningen.
Preventie
Preventie is gericht op het voorkomen van complicaties zoals:
Vallen
Ondervoeding
Pneumonie
Decubitus
Ook hulp bij medicatie innamen en mondzorg
Delier
Een ernstige toestand van acute verwardheid, met daarbij een wisselende verstoring van de aandacht, het cognitief vermogen en het bewustzijn, die door een of meerdere lichamelijke oorzaken worden uitgelokt.
Risicofactoren en etiologie
Zorgvragers met (een combinatie van) predisponerende, niet beïnvloedbare, risicofactoren hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een delier. Een delier wordt uitgelokt door (een combinatie van) uitlokkende risicofactoren, die potentieel wel beïnvloed kunnen worden.
Predisponerende risicofactoren (niet beïnvloedbaar)
Een hoge leeftijd
Een eerder doorgemaakt delier
Dementie of andere cognitieve stoornis (bijv CVA of Parkinson)
Ernstige morbiditeit of Multi morbiditeit
Een visus- en/of gehoorbeperking
Uitlokkende risicofactoren (potentieel beïnvloedbaar)
Een infectie (uwi of pneumonie)
Urineretentie, obstipatie
Dehydratie
Ondervoeding en vitaminedeficiënties
Hypo- hyperglykemie
Elektrolytstoornissen
Trauma en operaties
Pijn
Ernstig slaaptekort
Alcoholintoxicatie
Onttrekkingsverschijnselen van alcohol
Medicatie (onder andere psychofarmaca)
Neurologische stoornissen
Mobiliteitsbeperking
Verminderd orientatievermogen
Verandering omgeving
Pathofysiologie
Bij een delier is er spraken van een acute cerebrale ontregeling. Er is niet veel bekend maar er is in ieder geval spraken van een verstoring van meerdere neurotransmitters, met name een disbalans tussen dopamine en acetylcholine. Bij stress wordt het parasympatisch zenuwstelsel geremd en ontstaat er een (relatief) tekort aan acetylcholine. Ouderen hebben een verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een delier door atrofie van de hersenen.
Symptomen
Er is spraken van een delier volgens de DSM-5 wanneer:
Aandacht stoornis (kan niet ergens aandacht op richten, vast te houden of wisselen)
Bewustzijnsstoornis
Cognitieve stoornissen (geheugen- oriëntatie of taalstoornissen)
Mogelijke optreden van hallucinaties of wanen
Acuut optreden
Fluctuerend beloop
Symptomen van een onrustige/hyperactief delier:
Motorische onrust en agitatie
Verminderde controle
Klagen over mentale rusteloosheid
Roepen, schelden, afweren van verzorgers
Hyperalertheid
Symptomen van een apathische/hypoactief delier:
Bewegingsarmoede
Minder bewust van de omgeving en minder interactie
Minder langzaam spreken
Terugtrekkend of apathisch gedrag
Beginnend delier symptomen:
Aandachtsproblemen
Cognitieve problemen
Desoriëntatie, waarnemingsstoornissen
Veranderd slaap-waakritme
Angstig, rusteloos, emotioneel labiel
Soms urenlang stil op bed liggen en niemand herkennen
Diagnostiek
DOSS schaal
Psychiatrisch onderzoek
Lichamelijk onderzoek (voor de achter liggende oorzaak)
Labonderzoek
Urineonderzoek
Beeldvormend onderzoek (op indicatie)
Behandeling
Behandeling van uitlokkende factoren (AB, vocht geven, drugs of med staken)
Veilige omgeving waarborgen (rustig spreken, oriëntatie en herkenningspunten)
Medicamenteuze behandeling van symptomen (haloperidol)
Complicaties
Hoe langer een delier duurt, de groter de kans op complicaties:
Ondervoeding
Dehydratie
Immobiliteit
Vallen
Incontinentie
Urineretentie
Decubitus
Prognose
Een delier is vaak reversibel, maar het herstel van het cognitieve vermogen kan weken tot maanden duren. Ouderen hebben vaak een ongunstige prognose, zij lopen een hoog risico op achteruitgang.
Preventie
Vroegtijdig signaleren en handelen
Verminderen uitlokkende factoren
Stimuleren goede voeding en vocht intake
Voldoende beweging
Adequate pijnstilling
Tegen gaan obstipatie
Beperken medicatie
Vertrouwdheid en rust optimaliseren
Globale werking medicatie bij alzheimer
Geneesmiddelen bij de ziekte van Alzheimer richten zich op het verlichten van symptomen en, in sommige gevallen, het vertragen van de progressie van de ziekte. Hoewel de exacte oorzaak van Alzheimer niet volledig bekend is, wordt aangenomen dat een combinatie van amyloïde plaques, tau-kluwens, ontstekingen en neurotransmitterverstoring een rol speelt. Hieronder een overzicht van de globale werking van medicijnen die bij Alzheimer worden gebruikt:
1. Symptoombestrijding: Versterking van de neurotransmissie
Bij Alzheimer is er een tekort aan bepaalde neurotransmitters, vooral acetylcholine en glutamaat, die essentieel zijn voor het geheugen en cognitieve functies. De belangrijkste groepen medicijnen in deze categorie zijn:
Cholinesteraseremmers
Voorbeeldmiddelen: Donepezil, Rivastigmine, Galantamine.
Werking: Deze medicijnen remmen het enzym acetylcholinesterase, dat normaal acetylcholine afbreekt in de hersenen. Door deze remming blijft er meer acetylcholine beschikbaar in de synapsen, wat de communicatie tussen zenuwcellen verbetert.
Effect: Verlichting van symptomen zoals geheugenverlies, verwarring en gedragsproblemen in de vroege tot middelmatige stadia van de ziekte.
NMDA-receptorantagonisten
Voorbeeldmiddel: Memantine.
Werking: Memantine blokkeert overmatige activering van NMDA-receptoren door glutamaat, een neurotransmitter. Overmatige glutamaatactiviteit kan leiden tot toxische effecten op zenuwcellen (excitatietoxiciteit).
Effect: Bescherming tegen verdere schade aan zenuwcellen en ondersteuning van cognitieve functies in middelmatige tot late stadia van Alzheimer.
2. Gerichte therapieën: Aanpakken van pathologische processen
Recente ontwikkelingen richten zich op de onderliggende pathologie van Alzheimer, zoals amyloïde plaques en tau-eiwitten.
Anti-amyloïde therapieën
Voorbeeldmiddelen: Lecanemab, Aducanumab.
Werking: Deze medicijnen zijn monoklonale antilichamen die zich specifiek richten op amyloïde-bèta-eiwitten. Ze helpen deze plaques af te breken of hun vorming te voorkomen.
Effect: Mogelijk een vertraging van de progressie van de ziekte in vroege stadia, hoewel het klinisch effect nog onderwerp van onderzoek en discussie is.
3. Ondersteunende therapieën: Behandeling van gedrags- en psychologische symptomen
Gedrags- en psychologische symptomen (zoals angst, depressie, agressie en hallucinaties) zijn vaak onderdeel van Alzheimer. Medicijnen gericht op deze symptomen kunnen indirect de kwaliteit van leven verbeteren.
Antidepressiva: Bijvoorbeeld SSRI’s zoals sertraline of citalopram voor depressie en angst.
Antipsychotica: Bijvoorbeeld risperidon (beperkt gebruik vanwege risico’s zoals beroertes).
Slaapmiddelen: Voor slapeloosheid en nachtelijke onrust.