Oudnederlands (tot 1100): Beginperiode van de Nederlandse taal wordt gekarakteriseerd door het gebruik van regionaal verschillende dialecten en weinig geschreven literatuur.
Middelnederlands (tot 1500):
Wat gebeurde er? Deze periode zag grote dialectische variatie.
Dialecten omvatten onder andere Vlaams, Hollands, Utrechts, Noordoostelijke dialecten, Brabants, Rijnlands en Limburgs.
Vroeg-modern Nederlands (tot 1800): Ontwikkeling van de taal naar een meer gestandaardiseerde vorm.
Modern Nederlands (tot heden): De huidige standaardtaal die we nu gebruiken.
Politieke situatie:
De Republiek was economisch zeer sterk, vooral door de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC).
Politiek zelfstandig, geleid door de Staten Generaal zonder koning.
Protestantse invloed, vooral in de bijbelvertalingen.
Dominantie door het westen, vooral Holland en Zeeland.
Sterke bevolkingsgroei in steden zoals Amsterdam.
Statistieken:
Het Noorden (Republiek) groeide van 1500 tot 1650 van 1500 naar 603.
Het Zuiden (Spaanse Nederlanden) groeide van 295 naar 415.
Amsterdam had een significante groei van 14 in 1500 naar 175 in 1650.
Oorzaken van migratie:
Van 1580-1600 grote toestroom uit Zuidelijke Nederlanden door de val van Antwerpen.
Gedurende 1500-1650 vooral migrantengroepen uit Noordelijke Nederlanden en delen van Duitsland.
Taalgebruik onder migranten:
Voorlopige verdeling in gesproken dialecten: Nedersaksisch en Nederfrankisch.
Ongeveer 25% van de spreektalen beïnvloed door deze migranten.
Koineïsatie:
Nieuwe gemeenschappelijke variant van de taal ontstaat door contact en menging van dialecten.
Effecten van koineïsatie:
Gemarkeerde regionale elementen verdwijnen.
Eenvoudige kenmerken prevaleren.
Breuk met traditie, nieuwe vormen worden de standaard.
Stabilisatie in de volgende generaties.
Ontwikkeling van nieuwe elementen.
Extra stimulansen voor de taalontwikkeling:
Nieuwe staatsvorm leidt tot identiteitsvorming.
Groei van drukwerk en literaire activiteiten.
Belangrijke bijbelvertalingen, zoals de Statenvertaling (1637).
Samensmelting van klanken: Tijdens de periode van fonologische veranderingen in het Nederlands vond er een significante samensmelting van klanken plaats die vooral zichtbaar was in de uitspraak van woorden. Dit resulteerde in een versmalling van de klankvariëteit en leidde tot een duidelijkheid en eenvoudiger uitspraak, wat bijdroeg aan de ontwikkeling van een meer uniforme standaardtaal.
Stabilisatie van morfologische systemen: De morphologische systemen, zoals participiumvormen, stabiliseerden zich door het gebruik van bepaalde vormen te standaardiseren. Wat ooit variabel en afhankelijk van dialect was, werd consistenter, wat hielp bij de verduidelijking van de zinsstructuur en de betekenis in de communicatie. Dit stabiliseringsproces droeg bij aan de systematisering van grammaticale regels en normen.
Verdwijning van naamvallen: Een belangrijke fonologische verandering was de verdwijning van naamvallen, die ooit een sleutelrol speelden in de structuur van de oude Nederlandse taal. Met de overgang van drie naar twee geslachten (mannelijk en vrouwelijk, waarbij het onzijdige geslacht in veel gevallen verviel of samenvloekte met andere vormen), werd de eenvoud in grammatica en syntax bevorderd. Dit vergemakkelijkte het leren van de taal voor nieuwkomers en hielp bij de consolidatie van de standaardtaal.
Oudnederlands: Gebruik van dubbele negatie.
16e eeuw: Ontwikkeling naar enkele negatie, met invoering van nieuwe grammaticale structuren.
Behoefte aan standaardisering:
Grammatica's gericht op het behoud van de Middelnederlandse normen.
Erkenning van discrepantie tussen spreek- en schrijftaal.
Belangrijke grammatica's:
1584: Hendrik Laurensz. Spiegel – pleidooi voor het zuiveren van de taal.
1625: Christiaan van Heule – voorstellen van taalwetten en de noodzaak van geslachts- en naamvalonderscheid.
Diverse veranderingen en standaardisering binnen de Nederlandse taal.
Onderwerpen zoals het gebruik van de -n, onderscheid in geslachten, en systematisering van voornaamwoorden.
Kunstmatige onderscheidingen: Introduceren van regels die niet natuurlijk waren voor de spreektaal.