Klinische_psyciatrie.docx
Klinische Psychiatrie
Inleiding: Gebruik van de DSM-5
Psychopathologie (1)
Psyche: de geest
Logie: de leer
Pathos : het belangrijkste -> betekent lijden, wilt zeggen de last die de patiënt heeft of de omgeving heeft, dat is een conditio sine qua non, dit wilt zeggen dat als het niet aanwezig is, je niet kan spreken over een klinisch psychiatrische aandoening of psychopathologie
De last, lijden voor zichzelf of voor anderen moet aanwezig zijn
Bv. bij angststoornis heeft de persoon zelf er vaak last van, bij een persoonlijkheidsstoornis kan de omgeving er last van hebben
‘Wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden’
Twee benaderingen om de psychiatrie te bestuderen:
Uitspraken doen over wetenschappelijke studies
Bv. het syndroom depressie, syndroom autisme, we gaan hierbij zien welke klinische kenmerken we hier kunnen onderscheiden en spreken wat het voorkomen hiervan is, behandeling etc.
Uitspraken doen over individuen
Hier ga je in dialoog met cliënt waardoor je het psychisch functioneren in kaart kan brengen
Psychopathologie (2)
Twee typen diagnosen:
Psychiatrische stoornis (1)
‘Abnormaal’ verschijnsel
Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of de omgeving
Psychiatrische stoornis (2)
Medisch model (‘disease’)
Psychologisch model
Sociologisch model
Classificatie/Algemeen
Doel:
Ideaal:
Nuttig:
Classificatie – DSM/ICD
Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM) -> meest gebruikte als het gaat over classificaties bij mentale problemen (classificatiesysteem)
American Psychiatric Association (APA)
International Classification of Diseases (ICD) -> vooral in Scandinavische landen
World Health Organisation (WHO)
DSM voor- en nadelen
Positief:
Negatief:
DSM Geschiedenis
DSM-I/II: ‘Freud’ model (analytisch)
DSM-III/IV: ‘Kraepelin’ model
DSM-5: ‘Neurowetenschappen’ model
Diagnostiek
Classificerende (beschrijvende) diagnostiek
Handelingsgerichte (verklarende) diagnostiek
Afkappunt normaal – abnormaal bv. lengte
Klachten (categoriaal systeem: het is aan of afwezig)
Bij ernstige psychische klachten kunnen we een verticale lijn maken en rechts van die lijn spreekt men over de psychopathologie en links niet
Verschillen tussen classificatie en diagnostiek
Diagnostiek: wat is de kwetsbaarheid? Wat zijn triggers geweest? Wat zijn onderhoudende factoren?
Opzet DSM-5
Deel I: uitleg en instructies voor gebruik en verantwoording (wat is nu psychopathologie?)
Deel II: beschrijving van de 20 categorieën en de verschillende stoornissen (hoofddeel, hier zitten alle hoofdcategorieën)
Deel III: veranderingen die eerst verder onderzoek vereisen; vragenlijsten ernst symptomen en dysfunctioneren (stoornissen, aandoeningen in wording, die onvoldoende validiteit hebben om opgenomen te worden in deel II maar ze zijn onder studie bv. internetgaming disorder) Hier zijn dimensionele schalen en vragen mee opgenomen, het cultureel perspectief staat hier ook in
Veranderingen deel II
Sectie II:
Classificatiecriteria
Deel III: aandoeningen die verder onderzoek behoeven
DSM-5 stellingen
DSM-5 is niet wetenschappelijk?
Explosie van stoornissen?
Door DSM meer pillen?
Amerikaanse invloeden?
Invloed Big Pharma?
Classificatie is niet hetzelfde als diagnostiek, diagnostiek is essentieel, heel belangrijk om goede zorgen voor uw cliënten te voorzien
DSM is hier wel een onderdeel van
Conclusie
Inleiding
Normaliteit en psychopathologie (1)
Gezondheid/ziekte:
Cultureel aspect: (belangrijk om mee te nemen bij klinisch en psychiatrische ziektebeelden
Tijdsaspect:
Criteria normaliteit (3)
Evolutieve criteria (ontwikkelingsgerelateerd)
Wat is eigen in het beloop, levensloop van de patiënt
Voornamelijk hanteren als we het hebben over ontwikkelingsstoornissen of ontwikkelingsproblemen (weten wat is eigen aan die ontwikkelingsleeftijd)
Kwantitatieve criteria
Normatieve criteria (klinisch psychiatrische ziektedelen)
Probleem van de subjectiviteit
Individuele subjectiviteit
Sociaal-culturele subjectiviteit
Epidemiologie (1)
Belangrijk in de psychiatrie m.b.t. mortaliteit (sterftecijfer) en morbiditeit (ziektecijfer)
Gaat voornamelijk over prevalentiecijfers, voorkomen van psychische psychiatrische problematiek
Incidentie: het aantal nieuwe gevallen bv. Covid-19
Psychiatrische epidemiologie houdt zich bezig met psychische morbiditeit in de hele populatie, ongeacht of mensen wel of niet in behandeling zijn
Onderwerpen:
Incidentie: a-tal nieuwe gevallen/ totale populatiegroep in een bepaalde periode
Prevalentie: a-tal oude en nieuwe gevallen / totale populatiegroep
Uitgedrukt per 100 000 inwoners en per jaar
1 = acuut verloop bv. acute stressstoornis (dip erna terug normaal functioneren)
2 = intermitterend verloop
3 = statisch verloop: toestand onveranderd (Er was een achteruitgang en men keert niet terug naar normale verloop -> maar men verslechtert niet meer
4 = progressief verloop: toestand verslechterd gestadig bv. neurologische aandoeningen zoals dementie
Ongelijkheid in de verdeling van psychiatrische morbiditeit:
Algemene prevalentie
European Study on Epidemiology:
In vlaanderen:
Ieder van ons krijgt hier vroeg of laat mee te kampen: zelf of in de persoon van een ouder, partner, kind, broer, zus, vriend of buur
Geschiedenis van de psychiatrie (1)
Evenwicht humores of lichaamssappen (incl. 4 temperamenten):
‘Bezetenheid door de duivel’ (demonologische zin)
‘Straf van God’ (religieuze zin)
1370: eerste krankzinnigengesticht in Granada
15de eeuw: St-Dymphna in Geel: zieken onderbrengen bij burgers
Bedelaars & geestelijk gestoorden
Joseph Guislain (1797-1860)
Kanunnik Jozef Triest (1760-1836)
Philippe Pinel (1745-1826): psychiatrie als medische specialisme
Karl Jaspers (1883-1969) : “Allgemeine Psychopathologie (1913)
Emil Kraepelin (1856-1926) : vader van de moderne wetenschappelijke psychiatrie : “dementia praecox”
Sigmund Freud (1856-1939) : grondlegger psychoanalyse
Eugen Bleuler (1857-1939) : “schizofrenie”
Voornamelijk invloeden van de Verenigde Staten
National Institute of Mental Health
Nl: Trimbos (nog altijd belangrijk voor richtlijnen uit te vaardigen) (1920-1988) & Rümke (1893-1967)
Aantal opmerkelijke somatische behandelmethoden: (sommige zijn verdwenen, sommige aangepast)
Erfelijkheidsonderzoek
1950-1960: moderne psychofarmaca
Geschiedenis van de psychiatrie (5)
Van intramuraal naar extramuraal
Van solitair naar multidisciplinair
Van medisch model naar bio-psycho-sociaal model
Van behandeling van stoornissen naar zorg voor de mens
Etiopathogenese (algemeen) (het verklaringsmodel)
Etiologie: ‘leer der oorzaken’
Fysiopathogenese : de wijze waarop verstoorde neurobiologische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden (slaagt meer op het biologische, op het medisch model)
Psychopathogenese : de wijze waarop verstoorde psychische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden (slaagt meer op de psychologische mechanismen)
Begrippen zoals fysiopathogenese en psychopathogenese die hanteert men om een verklaringsmodel, vanuit meer de biologische invalshoek of meer vanuit de psychische invalshoek te gaan verklaren
Causaliteit impliceert een wetmatige relatie tussen oorzaak en gevolg (bijna nooit sprake van causaliteit in de psychologie)
Correlatie is niet gelijk aan causaliteit (correlatie is samenhang, dit is vaker het geval in psychologie)
Fysiopathogenese
Genetica (inleiding)
Als we het hebben over een fysiopathogenese van een welbepaalde aandoening, dan moet je iets kunnen vertellen over de genetische lood, de erfelijkheid en welke neurotransmitters een grote rol spelen bij die pathologie
Impact van verschillende genen die met elkaar in interactie treden en erna in interactie treden met omgevingsfactoren
Wisselwerking tussen genen en omgevingsfactoren
Nature in de abces
Nurture (omgevingsfactoren) in de ordinaat
Om te kunnen spreken van een fulltime blown dissorder, is er een bepaalde genetische kwetsbaarheid aanwezig, die een bepaalde trashhold gaat overschrijden en dat in interactie moet treden met een aantal omgevingsfactoren in caso risicofactoren, as als er interactie is kan er gesproken worden van een klinische aandoening
B: je zit hier eigenlijk in een subklinische entiteit, de klinisch psychiatrische aandoening is niet aanwezig maar er zijn welk wat kwetsbaarheden aanwezig, komt doordat omgevingsfactoren niet volledig aanwezig zijn
C: geen expressie van symptomen maar patiënt draagt wel neurobiologische kwetsbaarheid draagt die misschien vroeg of laat tot expressie komt bv. Neurocognitieve stoornissen zoals Alzheimer, weten we dat er eigenlijk een neurobiologisch substraat aan de basis ligt als verklaringsmodel maar je kan dat niet zien, de klinische expressie komt veel later tot stand dus er is eigenlijk een zekere kwetsbaarheid die niet klinisch zichtbaar tot expressie komt
Genetisch kwetsbaarheidsmodel
Zeer vroeg in ontwikkeling
Begrippen die hierbij gehanteerd worden: de kwetsbaarheid en veerkracht
Veerkracht: heeft te maken met de stresskwetsbaarheid, de weerbaarheid van een bepaald individu, de egosterkte, de mogelijkheid om zich te adapteren
Heritabiliteit
Vulnerabiliteit: genetische- en omgevingsfactoren: 3 componenten:
(0= omgeving, 1 = genetisch)
(bv. SES, stressvolle situaties)
(bv. Omgang leeftijdsgenoten)
Heritabiliteit beschrijft de mate waarin genetische verschillen variaties in de geobserveerde kenmerken tussen individuen veroorzaken
Heritabiliteit is dat deel van de variantie van het fenotype dat kan verklaart worden door genetische factoren
Fenotype is hoe je de patiënt ziet met de klinische kenmerken en de variantie daarvan, als je verschillende patiënten naast elkaar zet vraagt ‘oké wat wordt er verklaart door de genetica’
Basisvragen genetisch onderzoek
Welke genen spelen een rol in deze aandoening
Klinisch epidemiologische studies
Moleculair genetische studies
Epidemiologische studies (1)
Familiestudies
Eerste graads verwanten (ouders, broer/zus, kinderen) : 50 % genetisch identiek
Tweede graads verwanten (grootouders, oom/ tante) : 25 % genetisch identiek
Derde graads verwanten (kozijn) : 12,5 % genetisch identiek
Tweelingenstudies
MZ : 100 % genetisch identiek
DZ : 50 % genetisch identiek
Verschil MZ-DZ : DNA, fysieke kenmerken (bv. kleur ogen, haar, lichaamsbouw)
Genotype x leeftijd interactie (zie ppt voor foto’s)
Gen-omgeving-Gen
Gen-omgevingsinteractie : genetische factoren beïnvloeden de gevoeligheid voor omgevingsfactoren en omgekeerd
(bv. stresskwetsbaarheidsmodel – rol copingmechanismen)
Gen-omgevingscorrelatie : individuen hebben een hogere risico op een ziekte omdat hun genetische kwetsbaarheid hen predisponeert tot het selecteren van risicovolle milieus (patiënten hebben soms een bepaalde genetische kwetsbaarheid waardoor ze een bepaalde omgeving gaan opzoeken die een rol speelt/invloed uitoefent op de genetische kwetsbaarheid)
(bv. psychotische structuur-cannabisgebruik-psychose) Bv. Psychotische kwetsbaarheid gaat vaker risicovolle omgeving opzoeken waardoor ze bv. In contact komen met cannabis (omgevingsfactor), dit kan leiden tot een psychose
Gen-geninteractie = epistase
DSM syndromen
Heritabiliteit
Weten of het hoog of laag is
De bipolaire stoornis heeft een hogere genetische lood dan de unipolaire
Aan de rechterkant zijn de meeste angststoornissen
Bij de linkse gaat de biologische of psychopathogenese model een groter impact hebben in de verklaring, als het biologisch model een grotere impact heeft dan zal het ook wel zijn dat in de interventie, in de behandeling het biologisch gegeven een grotere impact heeft
Angsstoornissen zijn zeer goed te behandelen met psychotherapeutisce interventie en de biologische begeleiding komt veel minder aan bod
Dus er is enigzijds een link tussen je verklaringsmodel en anderzijds je interventiemodel
Shizofrenie (Gottesman, 1994)
Neurotransmitters
Psychopathogenese
Psychologisch perspectief (1)
Psychische functies
3 psychische hoofdfuncties (trias psychica):
Wisselwerking tussen individu en omgeving
De hersenen zijn het orgaan die, indien wakker, informatie uit de omgeving opneemt (bewustzijn, aandacht, waarneming), deze informatie toetst aan eerdere ervaringen (geheugen), en de informatie dan direct waardeert (emoties) of eventueel vervolgens weegt (denken). De uitkomst van die al of niet bewuste interpretaties vertaalt zich in automatische spierbewegingen (psychomotoriek) of gericht handelen (gedrag). Dit gedrag is vervolgens weer op de omgeving gericht
Psychische functies: stoornis in het psychisch functioneren
Expressie en psychomotoriek
Hyperkinesie, hypertonie, agitatie, acathisie (rusteloos)
Hypokinesie, hypotonie, akinesie, kataplexie (spaghetti armen en benen)
Stereotypie, automatisme, katalepsie, motorische conversie, maniërisme, echopraxie, echomimie, apraxie
Bewustzijn
Verhoogd:
Verlaagd:
Verlies:
Bewustzijnsverruiming
Bewustzijnsvernauwing
Verwardheid
Tijd (chronologisch)
Plaats (topografisch)
Persoon (interpersoonlijk)
Zelfbeleving
Ik-vitaliteit, ik-activiteit, ik-consistentie, ik-afgrenzing, ik-identiteit
Depersonalisatie: gevoel dat patiënt niet zichzelf is
Derealisatie
Waarneming (perceptie): betekenisvolle percepten: zintuiglijke gewaarwording wordt ‘zinnige’ waarneming
Hyperesthesie
Hypesthesie
Anesthesie
Micropsie
Macropsie
Synesthesie
Denken en geheugen
Concetistisch, primitief, magisch, autistisch, incoherent, associatief
Ideeënvlucht, versperring, obstructie of inhibitie van gedachtegang, perseveratie
Dwanggedachten
Rumineren, twijfelzucht
Hypochondrichse, paranoïde, betrekkingswanen, jaloeziewaan, erotomanie
Hypermnesie
Amnesie
Retrospectieve falsificatie, confabulatie, déjà vu
Gevoelen en verlangen
Overaffectiviteit, affectlabiliteit, affectincontinentie, dwanglachen of dwanghuilen
Affectvervlakking, apathie, anhedonie, alexithymie, affectverstarring, incongruentie, affectdiscordantie
Angst, vrees, paniek, depressiviteit of neerslachtigheid, stemmingsstoornissen, rouw en boosheid
Het psychiatrisch onderzoek
Anamnese: bevraging van klachten
Het in kaart brengen van klachten van het probleem
Onderzoek
Indicaties voor somatisch onderzoek:
Psychiatrische patiënt met lichamelijke klachten
Beeldvorming
Computerized axial tomography (CT-scan of CAT-scan) : gammastraal
Positronemissietomografie (PET-scan) : tracer (radioactieve stof) wordt in glucose opgelost en in bloedbaan gebracht
Magnetische resonantiescan (MRI) : magnetisch veld
Functionele MRI : MRI + specifieke taak
CT scan
MRI scan
Neurocognitieve stoornissen
Dementie: belangrijkste type is de dementie van het alzheimer type (voornaamste vorm van dementie)
Delirium
Amnestische stoornissen (specifieke geheugenstoornissen)
Start van een piramide en wordt eigenlijk een urne, ton
Heeft te maken met de leeftijdsverwachting, de babyboomers dus je zit in een heel ander patroon dan X aantal jaren terug
Epidemiologie
Bevolking veroudert
Oudere bevolking
Algemeen – vergrijzing van de bevolking in België
Niet zoveel fluctuaties
Bij de ‘superoudjes’ zien we een serieuze toename
Het geheugen
‘Geheugenstoornissen’ -> tussen haakjes omdat het bij dementie en delirium over meer gaat dan enkel geheugenstoornissen
Geheugen (hippocampus & mediale temporaalkwab):
We zien naarmate iemand ouder wordt dat die handelingen, neuronale netwerk losser wordt, dat er minder snelle verbindingen zijn en dat heef consequenties
Expliciete (declaratieve) geheugen
Impliciete geheugen
Ouderdom (senescentie)
Negatief effect op:
Weinig effect op:
Screeningsintstrument is geen diagnostisch instrument, screening is om heel snel te kunnen zeggen ‘pluis’ of ‘niet pluis’
Neuropsychologische testen MMSE (mini mental state examination)
Cognitieve test die het volgende evalueert:
Tijdsduur: 15 minuten
Score tussen 30 (goed) en 0 (slecht)
Kloktest
Links juist, rechts onjuist
Dementie
Geheugen en veroudering
Iedereen krijgt problemen met het geheugen bij het ouder worden
Normaal verouderen
Pathologisch verouderen
Epidemiologie – expertisecentrum dementie Vlaanderen
Klinische kenmerken
Algemeen
Het inprentingsgeheugen (de nieuwe informatie die je moet binnenkrijgen) is het eerste dat aftakelt, dat gaat dan via het recente geheugen, het autobiografische geheugen en hetgeen dat het langst in takt blijft is het langetermijngeheugen. Zoals jeugdherinneringen etc.
Oriëntatieproblemen
Desoriëntatie in tijd
Desoriëntatie in plaats
Desoriëntatie in personen
Geheugenstoornissen – inprenting
= Immediate memory
= Inprenting
= Ultrakort geheugen
= Moeilijk nieuwe informatie opnemen
Geheugenstoornissen – recent geheugen
= Recent of short-term memory
= Kort(lopend) geheugen
= Recente gebeurtenissen worden niet meer onthouden
Geheugenstoornissen – langer geheugen
= Remote of Long-term memory
= Lang(lopend) Geheugen
= Jeugdherinneringen blijven het langst intact (confabulaties)
Stoornis in abstract denken en het oordeelsvermogen
Onvermogen om:
Afasie (corticale functiestoornissen) taalgegeven
Woordvindproblemen
Verwisselingen
Begripsproblemen
Taalverarming
Persevereren
Apraxie (corticale functiestoornissen)
Geen doelgerichte handeling kunnen uitvoeren, ondanks men de fysische mogelijkheid heeft
Oudere wordt onhandig, lijkt handelingen vergeten te zijn
Agnosie (corticale functiestoornissen)
Geen voorwerpen herkennen
Kan bij alle zintuigen voorkomen: klanken, geuren, proeven, voelen
(Alexie en agrafie)
Gedragsveranderingen
Grotendeels bepaald door het intellectueel verval
Bijkomende symptomen
Comorbiditeit: één of meer (chronische) aandoeningen naast de hoofddiagnose waar de meeste aandacht naar uitgaat
Affectieve symptomatologie: depressie, angst
Psychotische stoornissen: wanen, hallucinaties
Persoonlijkheidsveranderingen: apathie, agressie, ontremming…
Dementie
Indeling
Degeneratieve oorzaken
Vasculaire oorzaken (de bloedvaten die ook meespelen om een dementieel proces in gang te zetten)
Gemengde vormen
Andere…
Dementie van het alzheimer-type (DAT)
Risicofactoren
Biologisch model
Tussen symptomen en diagnose is veel tijd omdat het een moeilijke diagnose is, het is een procesdiagnose want het is een aftakelingsproces
Neuropsychologische testen MMSE
Vasculaire dementie
Biologisch model:
Frontotemporale dementie
Kernsymptomen:
Biologisch model:
Dementie met Lewy Bodies (DLB)
Kernsymptomen
Symptomen die diagnose ondersteunen:
Biologisch model:
Andere vormen van dementie
Parkinson
Typische symptomen: motorische afwijkingen:
Regelmatig voorkomend: cognitieve stoornissen:
Bij sommige: symptomen ernstig, lijkend op AD
De ziekte van Jacob Creutzfeldt
Komt zelden voor
Overlijden binnen het jaar
Ontstaan:
Aids
Komt minder frequent voor
Dementie is dan het gevolg van een infectie van de hersenen met HIV
Dementie: diagnostiek
Ziektediagnostiek
Zorgonderzoek
Dementie - depressie
Dementie - behandeling
Algemeen
Medicamenteuze symptomatische behandeling
Behandeling gedragsproblemen
Ondersteuning centrale mantelzorger
Delirium
Het bewustzijn is de bij de meeste psychiatrische aandoeningen niet verstoord maar normaal. Alleen hier komen we zo’n ziektebeeld tegen waar het bewustzijn wel verstoord is. Als het bewustzijn verstoord is weet je dat je wat acuter moet gaan interveniëren omdat dat gevaarlijk is. Bewustzijn helemaal verstoord, verlaagd is, dat is een comateuze toestand
Epidemiologie
Vooral bij ouderen:
DSM
Subtypes
“Hyperactieve-hyperalerte” subtype (het geagiteerd delirium)(bv. alcoholonthoudingsdelier)
“Hypoactieve-hypoalerte” subtype (het stille delirium)(bv. delier t.g.v. hersenbeschadiging door leveraandoening)
“Gemengde” subtype
Behandeling
Oriëntatiepunten (om innerlijke rust te krijgen), (herhaaldelijk) uitleg aan pt & familie, tijdige onderkenning van slaapproblemen, structurering van dagelijkse activiteiten
Amnestische stoornissen
(Anterograde) geheugenstoornissen zonder andere cognitieve stoornissen
Etiologie
Middelengerelateerde en verslavingsstoornissen
Stoornissen in het gebruik
Stoornissen door het gebruik
Stoornissen in het gebruik
Verslavend = afhankelijkspathologie
Er is een brede basis van normatief gedrag
Misbruik van een middel
Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, zoals in een periode van 12 maanden blijkt uit tenminste één (of meer) van de volgende:
Middelenafhankelijkheid
Een onaangenaam gevoel van gebruik dat leidt tot stoornissen en problemen, blijkend uit het optreden op een willekeurig moment binnen de periode van één jaar van tenminste drie van de volgende verschijnselen: groen = lichamelijke cluster, rood = kernsymptonen, het psychische correlaat van verslaving, afhankelijkheid, paars = de regulatie, de controleverlies
Stoornissen door het gebruik
Intoxicatie door een middel
Het ontstaan van een reversibel middel-specifiek syndroom als gevolg van recent gebruik van een middel
Gedrags- of psychische veranderingen die het gevolg zijn van het effect van het middel op het CZS die in significante mate onaangepast zijn en die tijdens of kort na het gebruik van het middel ontstaan
De symptomen zijn niet het gevolg van een somatische aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis
Onthouding van een middel
De ontwikkeling van een middel-specifiek syndroom als gevolg van het staken (of verminderen) van het gebruik van het middel dat daarvoor aanzienlijk en van lange duur is geweest
Het middel-specifieke syndroom veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op belangrijke andere terreinen
De symptomen zijn niet het gevolg van een somatische aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis
Psychoactieve stoffen
Indeling – algemeen
= middelen die een bewustzijnsverandering teweegbrengen
Alcoholgebruik
Epidemiologie
Hogere mortaliteit/suïcidaal gedrag -> angst en stemming, gedrags en persoonlijkheidsmogelijkheid..
Leven ca. 10-15 jaar minder lang
Probleemdrinker?
Richtlijnen alcohol
Volwassenen vanaf 18 jaar maximum 10 standaardglazen per week. Zowel mannen als vrouwen.
Spreid het alcoholgebruik over meerdere dagen in de week
Minstens 2 alcoholvrije dagen per week om lichamelijk te recupereren en gewoontevorming te voorkomen
Jongeren onder 18 jaar drinken best geen alcohol
Dysarthrie = niet kunnen articuleren
Stoornissen door het gebruik
Lichamelijke aandoeningen
Psychische aandoeningen
Drugs
Stoornissen door het gebruik
Sedativa is nog legaal (slaapmedicatie, kalmeermedicatie)
De rest is illegaal
Psychose komen heel vaak voor hier
Als we een jong persoon of jongvolwassene met een psychotische opstoot dan hopen we dat er drugs in het spel zijn omdat we weten dat dat eventueel een reversibel toestandsbeeld zou kunnen zijn, dat wilt zeggen bij het opheffen van de psychoactieve stof dat er eventueel normalisaties kunnen optreden van de psychische conditie
Middelengerelateerde en verslavingsstoornissen
Diagnostiek
Cfr. anamnestisch en heteroanamnestisch onderzoek
(cave comorbiditeit)
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Belang vroegdetectie en screening
Five-Shot-Test :
Belang vroegdetectie en screening
Etiopathogenese
Biopsychosociaal model!
Medisch biologisch model
Gedragsstoornissen (ODD-CD-AsPD) (noradrenerg)
ADHD (dopaminerg)
Cognitieve controle omlaag
Motivationele systeem omhoog
Medisch biologisch model
Leertheoretisch model
Prognose
Behandeling na 7 jaren alcoholafhankelijkheid:
Behandeling – algemeen
Stepped care (geïntegreerd!)
Motivering
Detoxificatie
Volledige en stabiele abstinentie of gecontroleerd gebruik
Zelfcontroletraining (zelfobservatie, zelfbestraffing, zelfbeloning)
Copingvaardigheden
Volledige en stabiele abstinentie of gecontroleerd gebruik
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Psychotische stoornissen
Schizofrenie
Klinische criteria
Eén maand lang gedurende een groot deel van de tijd ten minste twee van de volgende symptomen (gaat over de acute fase, eigenlijk de psychotische fase) :
Duur: minstens 6 maanden tekenen van de stoornis (binnen dat half jaar heb je minstens 1 maand met die acute fase)
Tijdens de actieve psychotische fase (die 1 maand) zijn er geen, of hoogstens kortdurende, depressieve of manische episodes (om te gaan differentiëren tussen bv de schizoaffectieve stoornissen, daar zal je wel die affectieve moeilijkheden hebben maar je hebt een depressief toestandsbeeld, iemand met een depressie, die kan ook psychotische elementen hebben, een psychotische depressie)
Disfunctioneren op sociaal, beroepsmatig, familiaal en persoonlijk vlak
De stoornis is niet het gevolg van middelengebruik of van een lichamelijke aandoening
Kenmerken – algemeen
Een andere manier om te gaan kijken, en men heeft dat eigenlijk al vertaalt in de spectrum conditie dat wilt zeggen, de spectrum conditie verwijst eigenlijk naar dat dimensioneel beeld, we willen afstappen van het alles of niet, van het dichotoom, aanwezig of afwezig, we gaan meer kijken naar de dementie, we gaan meer kijken naar de ernst van de klachten, de ernst van de psychische klachten en dat wilt zeggen dat een spectrum conditie aansluit bij die dementie
Autisme was de eerste, autismespectrum
Schizofrenie spectrum wat een continu is en wat ook wilt zeggen dat dat gaat over een heterogeen beeld dus elke schizofrenische patiënt gaat diezelfde zaken beelden vertonen, het is een zeer heterogeen ziektebeeld
Heterogeen ziektebeeld !
Weinig tot geen ziekte-inzicht
Belang symptomenclusters :
Er is een controleverlies (denkwereld (wanen), waarneming (hallucinaties), gedachtegang (incoherentie), bewegingen (katatone kenmerken) en sociale gedrag (negatief syndroom))
Kenmerken – denkstoornissen
Formele (vorm van het denken) denkstoornissen of onsamenhangende spraak:
Inhoudelijke denkstoornissen :
Kenmerken – waarnemingsstoornissen
Hallucinaties : “zintuiglijke waarnemingservaringen zonder externe bron voor die waarneming, terwijl de patiënt daar absoluut van overtuigd is”
Hallucinatie heeft niets te maken met het denken, heeft te maken met onze zintuigelijke ervaring die ergens een mismatch kent
Thema’s
De patiënt hoort stemmen die zijn gedachten hardop uitspreken
De patiënt hoort stemmen die over hem spreken
De patiënt hoort stemmen die zijn activiteiten beschrijven
Kenmerken – ernstig chaotisch of katatoon gedrag
Chronische fase, defecftschizofrene slaat op het gegeven iemand die al een lange tijd met die diagnose van schizofrenie, is eigenlijk een chronische aandoening kampt
Katatone symptomen (vandaag de dag minder omdat het ondersteuningsbeleid beter is en waardoor de prevalentie van katatonie minder is)
Echolalie, echopraxie, echomimie
Zien we niet in een vroegtijdig stadium
Kenmerken – negatieve symptomen
Affectieve vervlakking
Apathie
Spraakarmoede (alogie)
Sociaal terugtrekgedrag
Zelfverwaarlozing
Affectdiscordantie
Angsten
Prikkelbaar en explosief gedrag
Co-morbiditeit
Depressie bij schizofrenie
Aan middelen gebonden stoornissen
Differentiële diagnostiek
Neurologische & somatische aandoeningen
Psychotische depressie
Ontwikkelingsstoornisen
Waanstoornis
Kortdurende psychotische stoornis
Schizofreniforme stoornis
Genezen? In de psychiatrie spreken we van remissie, het beeld is stabiel zeggen we dan meestal maar we zien vaak een terugval omdat de patiënt minder in therapie gaat, minder medicatie neemt
Diagnostiek
(Hetero)anamnese (als je weinig betrouwbare informatie rechtstreeks van de patiënt hebt, ga je ook gaan bevragen bij de patiënten rondom (heeft hij/zij drugs genomen, hoe was het doen ervoor etc.)
Psychiatrisch onderzoek
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Epidemiologie (de leer van het voorkomen)
Overal ter wereld (niet cultuurgebonden)
Bij arm en rijk
Incidentie
Prevalentie
35.000 tot 55.000 Vlamingen
Bij mannen (15-25 jaar) vroeger dan bij vrouwen (25-35 jaar)(zo jong bv. ze gebruiken cannabis en dit kan de kans op schizofrenie verhogen)
Even veel voor bij mannen als bij vrouwen
Etiopathogenese – stresskwetsbaarheidsmodel
Risicofactoren
Urbaniciteit: de verstedelijkheid
Life events: stressoren in het algemeen
Dus genen, verschillende genen allemaal met elkaar in interactie, dat in combinatie met een omgeving met verschillende risico en productieve fastoren en dat in combinatie met bepaalde ontwikkelingsleeftijd
Prodromen – de eerste verschijnselen (die zouden kunnen wijzen op)
Zich isoleren van familie en vrienden
Prikkelbaarheid
Concentratieverlies
Angst- en depressieve klachten
Zich ongemakkelijk voelen
Constante moeheid
Achterdocht of verlies van vertrouwen
De psychose
Kwetsbaarheid wordt groter, er is een psychotische decompensatie
Genetische factoren (Gottesman, 1994)
Bij een ééneiige tweeling is de kans 48% om ook schizofrenie te ontwikkelen (dus je ziet dat de gen-omgeving interacties ook wel belangrijk zijn)
Als we verder gaan kijken naar de etiopathogenese, dan weet je dat die bestaat uit de fysiopathogenese, meer de biologische verklaringszaken en dan de psychopathogenese, meer de psychosociale verklaringszaken
Bij de fysiopathogenese hebben we 2 zaken, de genetische factoren (heritabiliteit onder andere) en anderzijds de neurotransmitters
Neurobiologische afwijkingen
Neurotransmitters :
Neuroanatomie
Neuropsychologie
Neurofysiologie
Stresskwetsbaarheidsmodel
Preventie
Primaire preventie
Secundaire preventie (mensen die at risk zijn, die al eens iets doorgemaakt hebben)
Tertiaire preventie
Behandeling – algemeen
Als het aandeel, de impact van de biologie groter is, dan is de impact van een medisch model, medische interventie ook groter
Behandeling – medicatie
ANTIPSYCHOTICA
Problemen
Toedieningsvormen
Bijwerkingen (zijn gelinkt aan de neurotransmitters)
Psychosociale interventies
Assertive Community Treatment (ACT)(hoe gaan we de draagkracht van de patiënt verbeteren)
Psycho-educatie
Werken rond middelengebruik
Sociale vaardigheidstraining (de adequate copingsstrategieën)
Cognitieve gedragstherapie
Beloop – 4 fasen
Schizofreniforme stoornis
Klinische criteria
Cfr. Schizofrenie, doch
Schizoaffectieve stoornis
Klinische criteria
Een ononderbroken ziekteperiode waarin een stemmingsepisode tegelijkertijd optreedt met de symptomen uit de actieve fase van schizofrenie
Minstens 2 weken met wanen of hallucinaties zonder opvallende stemmingsstoornis
De depressieve of manische symptomen zijn een aanzienlijk deel van de tijd aanwezig
De stoornis is niet het gevolg van middelengebruik of van een lichamelijke aandoening
Typen :
Waanstoornis
Klinische criteria
Niet-bizarre wanen gedurende minstens één maand
Geen stoornis van de gedachtengang, enkel van de gedachteninhoud
Geen “full-blown” criteria positieve en negatieve symptomen. Hoogstens zeer kortdurende hallucinaties, ontregelde spraak, katatonie of negatieve symptomen
Geen opvallende gedragsstoornissen
Als er depressieve of manische perioden zijn geweest, duurden ze relatief kort
Varianten
Erotische betrekkingswanen (erotomanie) : overtuiging dat iemand van hoge status (filmster/politicus) verliefd is op betrokkene
Grootheidswanen : overtuiging dat men buitengewoon belangrijk is, extreem intelligent, een uitvinder,.. (bv sekteleiders)
Jaloerheidswanen : het gaat om de zekerheid dat de partner ontrouw is
Achtervolgingswanen (paranoïde waanstoornis) : overtuiging dat men wordt benadeeld, achtervolgd en bespioneerd (bv samenzweringen)
Somatische wanen : overtuiging dat men een ziekte of gebrek heeft, veelal van ernstige aard. Het gaat dus vooral om hypochondrische wanen (bv kanker, AIDS)
Verschil psychose en een manie: een manie is een stemmingsgerelateerde aandoening en een psychose zit in controleverlies niet in stemmingsgegeven maar eerder op het denkgegeven en de perceptie
Kortdurende psychotische stoornis
Klinische criteria
Ten minste één van de volgende symptomen :
De stoornis duurt minstens één dag en niet langer dan één maand, met terugkeer tot het oude niveau van functioneren
Gedeelde psychotische stoornis
Klinische criteria
Inductiepsychose of “folie à deux”
Er ontwikkelt zich een waan bij iemand die een nauwe relatie heeft met één of meer andere mensen, die al een waan heeft (hebben)
Inhoudelijk komen de wanen overeen
De verschijnselen passen niet bij een andere psychotische stoornis en zijn niet het gevolg van middelengebruik of van lichamelijke aandoening
Stemmingsstoornissen
Meest voorkomende aandoening samen met angststoornis
Inhoud
Definities episodes
Kenmerken stemmingsstoornissen
Diagnostiek en comorbiditeit
Epidemiologie & etiopathogenese
Behandeling
Suïcidaal proces
1. Stemmingsstoornissen
1.1 Symptoomcriteria (5 of meer als positief moeten scoren) depressieve episode
Affectieve symptomen (minstens één) (affect is iets kortdurend, iets reactief dat in je omgeving gebeurt, een stemming is een duurzaam patroon, iets dat langer duurt)
Lichamelijke symptomen
Cognitieve symptomen
Als je een behandeling hebt voor een patiënt kan het zijn dat die zich wil inten op verschillende aspecten, maar de bedoeling is om zowel items van het affectieve, lichamelijke als het cognitieve mee te nemen in de interventie, behandeling van een patiënt met een stemmingsstoornis
1.2 Symptoomcriteria manische episode
Affectieve symptomen
Bijkomende symptomen (3/4 afhankelijk aan de leeftijd)
1.3 Manisch vs. depressief
1.4 Symptoomcriteria hypomane episode (omdat er een verschil is tussen de bipolaire stoornis type 1 en type 2)
Type 1 (manische en depressieve episode) en type 2 (hypomane en depressieve episode) gaan voornamelijk kijken of het een manische of hypomanische episode is die samen met de depressieve episode aanwezig is
Verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming
De episode is niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken of een opname in een ziekenhuis noodzakelijk te maken, en er zijn geen psychotische verschijnselen
1.5 Symptoomcriteria gemengde episode
Er wordt voldaan aan de criteria van zowel een manische episode, als die van een depressieve episode
De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in werk, sociale activiteiten of relaties met anderen te veroorzaken, of opname in een ZKH noodzakelijk te maken om de schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken
De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bv drugs, medicatie of andere behandeling) of een somatische aandoening (bv hypothyreoïdie)
2. Depressieve stemmingsstoornissen
2.1 Depressieve stoornis – specificaties
Eénmalig vs recidiverende depressieve episode
Ernst van de symptomen (kan ook meenemen naar de praktijk, meenemen om je interventie, behandeling erop af te stellen):
Aard van de symptomen (voornamelijk het klinisch beloop beschrijven):
Beloop van de symptomen (waar ergens situeert de patiënt zich, hoe kwetsbaar is de patiënt):
2.2 Dysthyme stoornis
Affectieve symptomen
Bijkomende symptomen (tenminste 2)
2.3 Andere
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
Premenstruele stemmingsstoornis
Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie
Depressieve stemmingsstoornis door een somatische aandoening
3. Bipolaire stemmingsstoornissen
3.1 Bipolaire stoornis – algemeen
Bi: we hebben niet 1 episode maar 2 episodes (we hebben sowieso de depressieve episode)
Type 1 : manische episodes
Type 2 : hypomane episodes
Cyclothyme stoornis : bipolaire variant van de dysthyme stoornis (mildere variant van de bipolaire stoornis)
Eénmalig vs recidiverende manische of hypomane episodes + depressieve episode(s)
Ernst van de symptomen
Aard van de symptomen
Beloop van de symptomen
3.2 Cyclothyme stoornis
Gedurende ten minste twee (één) jaar zijn er talrijke periodes met hypomane symptomen en talrijke episodes met depressieve symptomen aanwezig die niet voldoen aan de criteria van een depressieve episode (mildere variant maar ook vaak langere duur)
Gedurende de bovengenoemde periode van twee (één) jaar is berokkene nooit langer dan twee maanden achter elkaar zonder affectieve SS geweest
Er is in de eerste twee jaar van de stoornis geen depressieve episode, manische episode of gemengde episode geweest
3.3 Andere
Bipolaire stoornis door een middel/medicatie
Bipolaire stoornis door een somatische aandoening
Stemmingsstoornissen
Diagnostiek
Anamnese & hetero-anamnese
Psychiatrisch onderzoek
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Differentiële diagnose & comorbiditeit
Continuüm
Differentiële diagnose
Comorbiditeit
Epidemiologie
Lifetime-prevalentie
Etiopathogenese/fysiopathogese
Fysiopathogese gaat voornamelijk kijken wat er biologisch is (hoe erfelijk is het, iets over neurotransmitters)
Psychopathogenese gaat kijken naar de psychologische constructen die onderliggend aanwezig zijn
Genetica
Biochemie
Autonoom zenuwstelsel maakt dat we heel snel gewapend zijn op stress en daarop kunnen reageren, lichamelijk (kijk video 17 november vanaf 1uur voor uitleg figuren)
Stresssysteem : eerst onmiddellijk autonoom zenuwstelsel, vrijstelling van adrenaline, na ongeveer 20 minuten dat hormonaal systeem (HPH systeem) maar geen vrijstelling van adrenaline maar van cortisone en die cortisone wordt geregeld door negatief feedbacksysteem, is het hoger in de periferie dan wordt er een signaal gegeven aan onze hersenen die zorgen dat er minder vrijstelling is van deze hormonen waardoor cortisone wordt gestabiliseerd
Stress, HPA en depressie
Cognitieve theorie
Automatische gedachten
“Ik ben waardeloos”
“Ik zal nooit zo goed zijn als anderen”
“Ik ben een sociale mislukking”
“Ik verdien geen liefde”
“Het leven is de moeite niet waard”
“Er is niemand over om mij te helpen”
Verklaringsmodel
Prognose depressieve stoornis – beloop
50% herstelt binnen de 3 maanden
Recidieven
Kans op suïcide : 15-20%
Behandeling – algemeen
Psycho-educatie (verklaringsmodel dat je kan doorlopen met je patiënt waardoor je ook je behandelplan kan gaan opmaken)
Bioritme (heel belangrijk naar stresssysteem)
Geen depressogene middelen (die de depressie in de hand werken en onderhouden)
Specifieke behandeling wanneer (intensieve therapie)
Lichte depressie – psychotherapie
Matige depressie – psychotherapie (+ antidepressiva)
Ernstige depressie – psychotherapie + antidepressiva
Behandeling – psychotherapie
Cognitieve gedragstherapie : 3 fases :
Interpersoonlijke psychotherapie :
Mindfulness-based cognitive therapy (MBCT)
Behandeling – psychofarmaca
Tricyclische antidepressiva (TCAD)
MAO-remmers
Selectieve Serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
Stemmingsstabilisator
Behandeling – andere
ECT (shocktherapie)
(Slaapdeprivatie)
Lichttherapie
Sint-Janskruid
rTMS
Nervus vagusstimulatie
Deep brain stimulation
4. Suïcide
4.1 Prevalentie
4.2 Suïcidaal process
Er is evolutie mogelijk van suïcidaliteit
Proces van eerste gedachte naar meer concrete plannen tot uitvoeren van de daad
Ontremmende factoren
Alcohol, medicatie, drugs
Impulsiviteit
Eerder suïcidaal gedrag
Beschikbaarheid van het suïcidemiddel
Informatie over dodelijkheid van middel
Voorbeelden van suïcidaal gedrag in de omgeving (familie, vrienden, media,…)
Beschermende factoren
Sociale steun – netwerk (Partner, familie, vrienden, klasgenoten)
Afkeurende (i.t.t. permissieve houding) t.o.v. zelfdoding
« Suïcide is geen normale reactie op stresserende levensomstandigheden »
Bespreekbaarheid van gevoelens en gedachten (hulpzoekgedrag)
Probleemoplossende vaardigheden (advies vragen, open staan voor ervaringen en nieuwe kennis)
Toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg (hulpaanbod)
Kennis & attitude i.v.m. geestelijke gezondheidszorg
Goede prestaties op school/werk, in sportvereniging,…
Waarschuwingssignalen
« Ik maak er een eind aan »
« Jullie zullen me nog missen »
« Ik wou dat ik dood was »
« Ik kan niet meer »
« Ik zie het niet meer zitten »
« Ik ben voor niets goed »
« Niemand kan mij helpen »
Verslechtering van de schoolresultaten
Vaker afwezig zijn, spijbelen, weglopen
Slechte concentratie, slecht huiswerk, zitten slapen of suffen
Het gaat hierbij steeds om een combinatie van factoren
Eén signaal zegt niets!!
Pas als er sprake is van verschillende signalen => waarschuwing
4.3 Exploratie suïcidaliteit
Angststoornissen
Meest voorkomende
Inhoud
Inleiding
Generieke behandeling
Beschrijving specifieke angststoornissen
Epidemiologie
Differentiële diagnose
1. Inleiding
1.1 Het begrip ‘angst’
Normale reactie op angstopwekkende prikkel gekenmerkt door specifieke gedachten, gedragingen en lichamelijke symtomen (heeft een beschermend, productief gegeven, een normale reactie die komt op een prikkel die angstopwekkend is, die angst gaat induceren en gekenmerkt wordt door specifieke cognities, gedachten, angstige gedachten. Kunnen ook negatieve cognities zijn, daar zie je een overlap met de stemmingsproblemen, gedragingen, compensatoire gedragingen die voorkomen als je angstige gedachten hebt en heel veel lichamelijke symptomen)
Pathologische angst (angststoornis) :
Angststoornissen zijn meest frequent voorkomende psychiatrische aandoeningen
1.2 Cerebraal angstcircuit
Autonome reacties (treed vrij snel op)
(Locus coeruleus, amygdala (vaak hersenstructuur die gelinkt is aan angst))
Motorische reacties (gedragsmatige reacties)
(basale ganglia, motorische cortex)
Emotionele responsen
(Amygdala)
Geheugen
(Hippocampus)
2. Behandeling – algemeen
Cognitieve gedragstherapie
Medicamenteuze behandeling
Angststoornissen overzicht
Specifieke fobie
Paniekstoornis
Agorafobie
Sociale fobie
Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS)
Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
Acute stressstoornis
Angststoornis door
3. Specifieke fobie
3.1 Kenmerken
A. Een aanhoudende en irrationele angst voor een bepaald object of voor een bepaalde situatie
B. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie, die de vorm kan krijgen van een situatie-gebonden paniekaanval
C. De fobische situatie wordt vermeden of anders doorstaan met intense angst of lijden
D. De persoon erkent dat zijn angst feitelijk ongegrond is (ze willen echt beter worden)
E. Duurt meestal 6 maanden of langer
F. De angst of het vermijdingsgedrag is zo ernstig dat het interfereert met de dagelijkse bezigheden of sociale relaties. De betrokkenen lijdt ernstig onder de angst
G. De angst en vermijding kunnen niet beter verklaard worden door een andere angststoornis
Type :
3.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese (hanteren we om behandeling op af te stellen):
Psychologisch model :
Behandeling :
Geen plaats voor medicatie (voor een specifieke fobie wordt geen medicatie gegeven omdat er geen biologisch verklaringsmodel naar voren wordt geschoven)
4. Paniekstoornis
4.1 Algemeen
Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
Ten minste één van de aanvallen word gevolgd door ten minste één maand waarin betrokkene :
4.2 Kenmerken paniekaanval
Een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen, waarbij vier (of meer) van de volgende symptomen plotseling ontstaan, die binnen tien minuten een maximum bereiken :
5. Agorafobie
Duidelijke angst of vrees voor twee (of meer) van de volgende vijf situaties :
De betrokkene vreest of vermijdt deze situaties vanwege de gedachte dat ontsnappen moeilijk zal zijn of hulp niet beschikbaar wanneer zich panieksymptomen of andere machteloos makende of gênante symptomen zouden ontwikkelen
De situaties worden vermeden (bv. reizen is beperkt) of worden alleen doorstaan met duidelijk lijden of de angst een paniekaanval of paniekachtige symptomen te krijgen, of de aanwezigheid van een begeleider is noodzakelijk
De angst en vermijding kunnen niet beter verklaard worden door een andere angststoornis
5.1 Paniekstoornis en agorafobie: etiopathogenese
Biologisch model :
Psychologisch model :
5.2 Paniekstoornis en agorafobie: behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Medicamenteuze ondersteuning
Combinatie (van de twee)
6. Sociale fobie
6.1 Kenmerken
Een duidelijke en aanhoudende angst voor één of meer situaties waar men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. De betrokkene is bang dat hij/zij zich op een manier zal gedragen (of angstverschijnselen zal tonen) die vernederend of beschamend zijn
Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie leidt tot een onmiddellijke angstreactie; dit kan dan de vorm aannemen van een paniekaanval
6.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese :
Behandeling :
7. Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
7.1 Kenmerken algemeen
Obsessie slaat op de cognitie, de gedachten en compulsie is de gedragscomponent
De patiënt beschouwt de dwangverschijnselen op een bepaald moment als onzinning of excessief
De klachten veroorzaken veel spanning. Ze kosten de patiënt meer dan een uur per dag, of verstoren in ernstige mate het dagelijks functioneren
Angst- en spanningsgegevende dwanggedachte, die wordt gevolgd door een angst- en spanningsreducerende dwanghandeling (handeling om de angst en spanning te reduceren)
Themata :
7.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese :
Behandeling :
Negatieve gedachten
Komt niet vaak voor maar is een conditie waar we vaak therapieresistentie zien omdat het reduceren van gaat vaak gepaard met anderen zaken die voortkomen omdat de patiënt dikwijls toch al redelijk lang schaamte heeft dus het is niet altijd makkelijk om daarvoor te consulteren
8. Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
8.1 Kenmerken
Buitensporige angst en bezorgdheid (piekeren), gedurende zes maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties)
Betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid in de hand te houden
De angst en bezorgheid gaan samen met drie (of meer) van de volgende zes symptomen (waarvan ten minste enkele symptomen in de laatste zes maanden vaker wel dan niet aanwezig)
Vaak vrij chronisch van aard
8.2 Behandeling
Cognitieve gedragstherapie :
Medicamenteuze ondersteuning :
9. Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
9.1 Kenmerken
De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn :
We hebben stress nodig om te functioneren: verschil positieve en negatieve stress
Positieve: je hebt controle en kunt het managen
Negatieve: gevoel dat je de controle niet hebt, leidt tot decompenseren
Je kan ook chronische traumatisering hebben
De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd (eerste cluster) op één (of meer) van de volgende manieren :
Aanhoudend vermijden (tweede cluster) van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende :
Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (derde cluster) (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende (patiënt is op zijn/haar hoede, niet op zijn gemak, hyperalert, verhoogde waakzaamheid) :
Duur van de stoornis langer dan één maand
9.2 Etiopathogenese
Medisch model :
Psychologisch model
9.3 Behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR)
Doel: emotionele lading van traumatische herinneringen te verminderen door middel van herhaalde bilaterale stimulatie, helpt herinneringen reprocessen: tijdens EMDR wordt cliënten gevraagd zich te concentreren op verschillende aspecten van een traumatische herinnering terwijl ze bilaterale stimulatie ervaren, focus op positieve cognities: EMDR omvat ook het identificeren en versterken van positieve overtuigingen om deze te integreren in de verwerking van traumatische herinneringen
Medicamenteuze ondersteuning
10. Acute stressstoornis
10.1 Kenmerken
Cfr. PTSS, doch
Een acute stressstoornis kan naast angstige componenten, ook depressieve componenten, een psychotische component -> iemand die acuut decompenseert kan angstig, depressief of psychotisch decompenseren, heeft meestal een gunstig beloop (van voorbijgaande aard maar wijst op onderliggende gevoeligheid)
Eetstoornissen
Inhoud
1. Anorexia Nervosa
1.1 Kenmerken
Weigering om het lichaamsgewicht in stand te houden op een peil dat minimaal normaal is voor de leeftijd en de lengte, bijvoorbeeld gewichtsverlies van 15% en meer beneden dit normale peil, of onvermogen om tjdens de groeiperiode de normaal te verwachten gewichtstoename te bereiken met als gevolg een lichaamsgewicht van minder dan 85% ten opzichte van het te verwachten peil (lichamelijk aspect, somatische zaken)
Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden, terwijl er juist sprake is van ondergewicht (heeft psychisch te maken met het lichaamsbeeld dat verstoord is)
Stoornis in de manier waarop eigen lichaamsomvang of gewicht wordt ervaren (psychische klachten)
De afwezigheid van ten minste drie opeenvolgende menstruele perioden (d.w.z. amenorroe)
Lichamelijke kenmerken
Restrictieve type
Gemengde type
1.2 Klinische presentatie
Van belang om vroegtijdig te interveniëren maar het is moeilijk omdat er weinig signalen zijn in dat vroeg stadium
Meestal meisjes die:
2. Bulimia Nervosa
2.1 Kenmerken
Herhaalde episodes van vreetbuien. Een episode wordt gekenmerkt door beide volgende :
Herhaald compensatiegedrag bedoeld om gewichtsstijging te voorkomen : zelfopgewekt braken, misbruik van laxativa, diuretica of klysma’s of andere geneesmiddelen; vasten, strict dieet of overmatige lichaamsbeweging
De vreetbuien en het inadequaat compensatiegedrag komen beide gemiddeld ten minste tweemaal per week gedurende drie maanden voor
Het oordeel over zichzelf wordt in onevenredige mate beïnvloed door de lichaamsvorm en het lichaamsgewicht
De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van Anorexia Nervosa (bmi bulimia nervosa is normaal)
Purgerende type
Niet-purgerende type
2.2 Differentiële diagnose & comorbiditeit
Differentiële diagnose:
Comorbiditeit:
3. Eetstoornissen
3.1 Diagnostiek
Belang interview !
Kort somatisch onderzoek
3.2 Etiopathogenese
Biologisch verklaringsmodel
Psychologisch verklaringsmodel
Contextueel model
Sociaal model
3.3 Behandeling
Focus is tweeledig (en gaat hand-in-hand):
Multidimensionale (!) behandeling
Primaire preventie (?)
Secundaire preventie
Hoe sneller men kan interveniëren hoe beter het beloop van de chronische entiteit
Kinder- en Jeugdpsychiatrie
Inhoud
Inleiding (specificiteit)
Ontwikkelingsstoornissen
Externaliserende stoornissen
1. Specificiteit Kinder- en jeugdpsychiatrie
Kinderen en jongeren zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
Kinderen en jongeren zijn afhankelijk van het gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de gezinssituatie
Bij het beoordelen van problemen bij kinderen en jongeren worden gegevens van andere informanten dan de patiënt zelf sterk meegewogen
Kinderen en jongeren zijn in biologisch en psychosociaal opzicht onrijp
Het ontwikkelingsniveau van het kind of de jongere bepaalt de wijze van communiceren
Interventietechnieken (dat je wilt maken dat de meeste behandelprogramma’s ook de context wilt meepakken) en de organisatie van zorg voor kinderen en jongeren wijken af van die voor volwassenen
2. Definitie psychiatrische stoornis bij kinderen en jongeren
Niet passend bij de leeftijd
Niet te corrigeren
Algemeen functioneren nadelig beïnvloeden
Het kind zelf en/of zijn omgeving doen lijden
Mogelijkse stagnatie van de ontwikkeling
Biopsychosociale benadering
Ontwikkelingspsychopathologie
2.1 Kinderpsychiatrische stoornissen: prevalentie
Ontwikkelingsstoornissen
3. ADHD (attention Deficit Hyperactivity Disorder)
3.1 Klinische kenmerken
Triade van symptomen
3.2 Klinisch beeld
ADHD kernsymptomen – bijkomende diagnostische criteria
Ontwikkelingspsychopathologie – Infants & peuters
Regulatiemoeilijkheden: verschillende types bijvoorbeeld motorisch gedesorganiseerd: als men deze gaat opvolgen, gaat op latere leeftijd een deel hiervan at risk zijn op een diagnose van ADHD of maw het zou kunnen zijn dat dat type van die regulatieproblematiek op die vroege leeftijd een voorloper is van ADHD
Ontwikkelingspsychopathologie – kleuters
Verminderde intensiteit en duur van het spelen
Motorische onrust
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – lagere schoolleeftijd
Afleidbaarheid
Motorische onrust
Impulsief gedrag
Disruptief gedrag (moeilijkheden in de regulatie van gedrag en met grensoverschrijdend gedrag)
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – adolescenten
Moeilijkheden in plannen en organiseren
Vermindering van motorische onrust (na de puberteit)
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – volwassenen
Restsymptomen
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingsverloop
Ongeveer 75% heeft een comorbide pathologie
3.3 Classificatie: algemeen
3.4 Epidemiologie: prevalentie
Prevalentiecijfers zijn afhankelijk van
DSM-IV-TR : 2-5%
3.5 Behandeling
Psycho-educatie
< 6 jaar
> 6 jaar
Medicatie (hoge evidentie)
Gedragstherapie (hoge evidentie)
Individuele therapie (matige evidentie)
Supplementen (Omega-3)
Dieet
4. ASS (autismespectrumstoornis)
4.1 Klinische kenmerken
A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie (het is een kwalitatief gegeven):
Deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid :
Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie :
Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties :
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten :
Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak :
Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag :
Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn :
Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving :
4.2 Klinisch beeld: screening
Weinig brabbelen als baby
Reageren niet op hun naam
De taalontwikkeling verloopt vertraagd
Ze spelen als peuter niet op de gewone manier met speelgoed
Ze vertonen stereotiep gedrag zoals gefascineerd naar draaiende voorwerpen kijken of objecten op rijtjes schikken
Soms na het 2de levensjaar een stilstand of zelfs verlies van vaardigheden
4.3 ASS – classificatie
Autismespectrum (A.S.S.) (DSM-IV-TR !)
Vroeger veel subtypes van autisme maar zijn nu opgeheven (subtyperingen geen aparte entiteit hadden naar behandeling/interventie dus men heeft dat opgeheven omdat men zei dat het geen meerwaarde had)
4.4 Epidemiologie : prevalentie
A.S.S.: tot 1 %
Quid evolutie prevalentiecijfers DSM5 ?
4.5 Etiopathogenese – fysiopathogenese
Genetica
Neurochemie en neurofysiologie
Beeldvormend onderzoek
Immunologie
4.6 Etiopathogenese – psychopathogenese
Theory of Mind (TOM) : stelt dat een individu een meta-representatie heeft van de mentale toestand, c.q. de gevoelens, gedachten en intenties van een ander persoon of van zichzelf (gelinkt aan de vaardigheid of we ons kunnen inleven, empathie)
Zwakke centrale coherentie : bij personen met ASS loopt de informatieverwerking vast op niveau van detailperceptie en kunnen daardoor moeilijker een globaal beeld krijgen en betekenis geven aan wat zij waarnemen (patiënten met autisme zijn zeer detailgericht)
Executief functioneren : cognitieve functies die het individu in staat stellen gedachten en gedrag doelgericht en aangepast aan de situatie te plannen en te reguleren. Het gaat onder meer om mentale flexibiliteit, impulsinhibitie, werkgeheugen, planningsvermogen en het vermogen om nieuwe ideeën te genereren
4.7 Comorbiditeit
Verstandelijke beperking
Specifieke leerstoornissen
Motorische ontwikkelingsstoornissen
Aandachtsstoornissen en ADHD
Gedragsstoornissen
Ticstoornissen (Gilles de la Tourette)
Obsessief-compulsieve stoornissen
Angst- en stemmingsstoornissen
Psychotische stoornissen
Slaapstoornissen
Epilepsie
Andere
Bij autisme zien we meer de somathiek dan bij ADHD bijvoorbeeld patiënten met epilepsie
Patiënten met autisme hebben vaker een zwakke begaafdheid
4.8 ASS – behandeling
Psycho-educatie
Pedagogische en psychosociale interventies
Stimuleren ontwikkeling kind/jongere :
Aanpassing omgeving (gedragsbeïnvloedend)
Geen medicamenteuze behandeling voor kernsymptomen
Gedragsstoornissen – externaliserende stoornissen
5. Externaliserende stoornissen – algemeen
Oppositionele-opstandige stoornis
Periodiek explosieve stoornis
Normoverschrijdend-gedragsstoornis
Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
Pyromanie
Kleptomanie
Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis
Ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis
Stoornissen waarbij er problemen zijn met de zelfbeheersing wat betreft emoties en gedrag
Rechten van anderen worden geschonden
In conflict met maatschappelijk normen en waarden of met gezagsfiguren
6. Oppositionele-opstandige stoornis
(Oppositional defiant disorder/ODD) – Classificatiecriteria DSM5
Boze/prikkelbare stemming (emotionele cluster)
Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag (gedragsmatige cluster)
Wraakzucht
7. Normoverschrijdend-gedragsstoornis
(Conduct disorder) – Classificatiecriteria DSM5
Niet vanbuiten kennen
Agressie jegens mensen en dieren
Vernieling van eigendommen
Bedrog of diefstal
Ernstige overtredingen van regels
Specificaties :
7.1 Beloop
Continuiteit (persistentie) van CD (conduct dissorder) is groter dan die van ODD
Angst : sep / GAD
Depressie / dysthymie
Leerstoornissen
Taal- en spraak
Zwakbegaafd/lichte mentale handicap
APS: anti sociale persoonlijkheidsstoornis
7.2 Epidemiologie
ODD : 3,2%
CD : 2%
(ADHD : 3-5%)
7.3 Etiopathogenese
7.3.1 Individuele risicofactoren
Neuropsychologische risicofactoren :
Persoonlijkheidsstructuur :
Psychiatrische stoornis
7.3.2 Contextuele risicofactoren
7.3.3 Sociale risicofactoren
Lage SES of armoede
Minderheden
7.3.4 Risicofactoren m.b.t. woonomgeving
Stedelijke omgeving (hierdoor ziet men meer criminaliteit)
Hoog criminaliteitscijfer
(Pre)delinquente peergroep
Blootstelling aan geweld
7.3.5 Ontwikkelingsmodel/Taxonomie van Moffit
Life-course persistent (LCP)
Adolescent limited (AL)
Ontwikkelingsmodel/Patterson
7.4 Behandeling
De behandeling van ODD en CD heeft drie overkoepelende behandeldoelen:
1) het vergroten van disciplinerende en affectieve opvoedingsvaardigheden van ouders
2) het vergroten van zelfregulerende en prosociale vaardigheden van het kind of de jongere
3) het verbeteren van het gezinsfunctioneren
Er zijn drie behandelmethoden waarvan het effect het duidelijkst is aangetoond:
Medicatie
Geen prominente plaats
Indien + ADHD: medicatie voor ADHD vaak ook effect op agressie
Antipsychotica (als er felle/forse agressie is)
Gedwongen behandeling (WBPG)(26/06/1990)
3 voorwaarden
7.5 Geestesstoornis
Slaapstoornissen
Overzicht
Het slaapproces
Dyssomnia (verstoord slaapproces !)(hebben invloed op het vermogen om voldoende, kwalitatieve slaap te krijgen)
Parasomnia (normaal slaapproces !)(schijnbaar verstoord maar het is eigenlijk niet verstoord)
1. Het slaapproces: algemeen
Herstellende functie voor het lichaam
Laag BW niveau
Non-REM-slaap
REM-slaap
Slaapduur
Polysomnografie
Slaap heeft een zeer belangrijke herstelfunctie
Tekort aan slaap is gelinkt aan psychische en somatische aandoeningen
2. Dyssomnia: kenmerken
Primaire insomnia (niet gekoppeld aan iets situationeel, voorbijgaand, het ligt primair in dat slaapproces zelf (verstoring ligt in het slaapproces))
Moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende ten minste één maand
Primaire hypersomnia
Overmatige slaperigheid gedurende ten minste één maand zoals blijkt uit ofwel verlengde slaapepisodes ofwel bijna dagelijks voorkomende slaapepisodes overdag
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : andere slaapstoornisen, somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychiatrische stoornis
2 laatste bullets slaan op het gegeven van beperkingen die daar zijn, de exclusie van aan middelen gebonden stoornissen, andere psychiatrische stoornissen bv. stemmingsstoornissen, depressie
Dyssomnia weten van verstoord slaapproces in die oppervlakkige diepe REM slaap
2.1 Narcolepsie – kenmerken
Onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen gedurende tenminste drie maanden
Narcolepsie is geen ongevaarlijke aandoening, soms maatregelen opgelegd zoals een rijverbod omdat het aanvallen van slaap zijn die plotseling kunnen voorkomen
De aanwezigheid van één of beide van de volgende :
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen,..
Hallucinaties gaan hier over hallucinaties die kunnen voorkomen tussen slaap en waak (tussen waak en slaap noemt hypnagoge en tussen slaap en waak noemt hypnopompe) kan ook los van narcolepsie voorkomen, is een acuut gegeven
2.2 Slaapgebonden ademhalingsstoornis – kenmerken
Slaapontregeling, leidend tot overmatige slaperigheid of insomnia, die beschouwd wordt als een gevolg van een slaapgebonden ademhalingsstoornis
Meest voorkomende vorm : obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS)
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
2.3 Slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek – varianten
Intrinsieke stoornis:
Waar het inslaapmoment eigenlijk niet meer werkt en de persoon dus pas later in slaap kan vallen
Extrinsieke stoornis:
Jetlag kan slapeloosheid, overdreven slaperigheid geven
Mensen die in shiften werken zijn doorgaans ook iets kwetsbaarder voor stressgerelateerde aandoeningen (angst en stemmingsproblemen ook gekoppeld aan het slaapgegeven)
2.4 Dyssomnia Niet Anderszins Omschreven
Klachten over insomnia of hypersomnia die zijn toe te schrijven aan omgevingsfactoren (bijvoorbeeld lawaai, licht, frequente onderbrekingen)
Overmatige slaperigheid toe te schrijven aan voortdurende slaapdeprivatie (Slapdeprivatie: echt de slaap onderdrukken -> ontstaan hypomanie of manie en na verloop van tijd depressief)
‘Restless Legs Syndrome’ : dit syndroom wordt gekenmerkt door de behoefte benen of armen te bewegen, waarbij typische onaangename sensaties worden beschreven zoals het gevoel dat er iets over de huid kruipt, gevoel van kriebelen, tintelen, brandering gevoel of jeuken. Frequent bewegen van de ledematen komt voor om te proberen de onaangename gevoelens te verlichten. De verschijnselen zijn het ergst als iemand rust en ‘s avonds of ‘s nachts en ze verdwijnen tijdelijk door te bewegen. De onplezierige gevoelens en de bewegingen van de ledematen kunnen het begin van de slaap uitstellen, iemand uit de slaap wekken of leiden tot slaperigheid of vermoeidheid overdag
3. Parasomnia
3.1 Nachtmerries – kenmerken
Herhaaldelijk wakker worden in de belangrijkste slaapperiode of tijdens dutjes met gedetailleerde herinneringen aan lange en buitengewoon angstaanjagende dromen, doorgaans met bedreiging van het leven, de veiligheid of de eigenwaarde als inhoud. Het ontwaken komt meestal in de tweede helft van de slaapperiode voor
Bij het ontwaken uit de angstaanjagende dromen is betrokkene snel georiënteerd en alert
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychiatrische stoornis
Parasomnia: schijnbaar, niet verstoord maar vaker meer lichamelijke klachten
Voornaamste reden voor nachtmerrie:
3.2 Pavor nocturnus – kenmerken
In een anamnese kan dat voorkomen bij een normale ontwikkeling bij jonge kinderen (kleuterleeftijd)
Recidiverende episodes van plotseling wakker worden, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode en beginnend met een paniekerige schreeuw
Intense angst en verschijnselen van autonome ‘arousal’ zoals tachycardie (hart dat snel kan kloppen), snel ademhalen en transpireren, bij elke episode
Nauwelijks reageren op pogingen van anderen om betrokkene gerust te stellen tijdens de episode. Is verward en gedesoriënteerd
Er is geen gedetailleerde droomherinnering en er is amnesie voor de episode
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
3.3 Slaapwandelen – kenmerken
Recidiverende episodes van uit bed komen tijdens de slaap en rondlopen, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode
Tijdens het slaapwandelen heeft betrokkene een uitdrukkingsloze starende gelaatsuitdrukking, reageert nauwelijks op pogingen van anderen om met hem/haar contact te krijgen en kan betrokkenen slechts met grote moeite gewekt worden
Bij het ontwaken heeft betrokkene een amnesie voor de episode
Binnen enkele minuten na het ontwaken uit een episode van slaapwandelen zijn er geen beperkingen in de geestelijke activiteit of het gedrag
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
Dyssomnia
Behandeling (insomnia/hypersomnia)
Algemeen
Slaaprestrictie
Cognitieve gedragstherapie
Behandeling (narcolepsie)
Cave levensbedreigende situaties
Niet-specifieke gedragsbehandeling
Medicamenteus
Behandeling (andere)
Slaapgebonden ademhalingsstoornis
Slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek
RLS (restless leg syndrom)
Parasomnia: behandeling
Stressreductietechnieken
(Cognitieve) gedragstherapie
Hypnose
Medicamenteus
Seksuele stoornissen
Vaak als mensen medicatie nemen zijn de bewerkingen seksuele moeilijkheden
Inhoud
Seksuele disfuncties (een stoornis die eigenlijk refereert naar 1 van die fases van de seksuele responscyclus)
Parafilieën (Parafilie is een drangstoornis (groot verschil drang en dwang in pathologie en klinische kenmerken)(meer voorkomen in de forensische psychiatrie)(vaak gedrag stellen die grensoverschrijdend zijn))
1. Seksuele disfuncties
1.1 De seksuele respons
Verlangen
Opwinding
Orgasme (sterkste opwindingsfase)
Resolutie of herstel
1.2 Kenmerken – algemeen
Verstoring of remming van één of meer fasen van de seksuele reponscyclus
Disfunctie van resolutiefase wordt niet beschreven
Primair (levenslang type) vs. secundair (verworven type)
Contextgebonden (situationeel type) vs. globaal karakter (gegeneraliseerd type)
Door psychische factoren, somatische factoren, gecombineerde factoren
1.3 Seksuele pijnstoornissen
Dyspareunie
Vaginisme
Verschil: fysieke, fysiologische compenent bij de eerste een grote impact heeft en bij de tweede de psychologische verklaring meespeelt in het verhaal
1.4 Diagnostiek
Seksuele minianamnese (met beide partners)
Lichamelijk onderzoek
1.5 Etiopathogenese
Biologische factoren
Psychosociale factoren
1.6 Behandeling
Psycho-educatie ! (Wat maakt dat de patiënt in kwestie binnen een bepaalde fase moeilijkheden vertoont?)
Herstellen van het seksuele responssysteem
Verbeteren van de verwerking van seksuele prikkels
Psychologisch :
Biologisch :
2. Parafilie
2.1 Kenmerken – drangstoornissen
Parafilie = een DRANGSTOORNIS
Onvermogen weerstand te bieden aan een impuls, drijfveer of verleiding om een handeling uit te voeren die schadelijk is voor de betrokkene zelf of voor anderen
Voor het uitvoeren van de handeling bestaat een toenemend gevoel van spanning of prikkelbaarheid
Na het uitvoeren van de handeling treedt plezier, opluchting of voldoening op
Een dranghandeling kan in strijd zijn met de wet of de goede zeden, waardoor de patiënt ernaar streeft deze te verbergen
Het gaat om een weerstand te bieden aan een impuls, verlangen die schadelijk is voor anderen
2.2 Dwang – drang
Dwang heeft alles te maken met angst (wilt ervan afgeraken)
Als je extern in behandeling moet gaan, is de outcome van interventie minder is dan als je zelf gemotiveerd bent om in behandeling te gaan
2.3 Kenmerken – algemeen
Alles op gebied van grensoverschrijdend gedrag
2.4 Voorbeelden
Prognose is niet zo gunstig, meestal een hardnekkig gegeven
2.5 Behandeling
Biologisch
Psychologisch
Persoonlijkheidsstoornissen
Zijn zeer frequent en prevent aanwezig in comorbiditeit met andere psychiatrische aandoeningen en de interventie en outcome heeft voornamelijk te maken met de comorbide persoonlijkheidsstoornis
1. Algemeen
Cluster A (‘vreemde’, ‘excentrieke’ cluster)
Cluster B (‘dramatische cluster’)
Cluster C (‘angstige cluster’)
2. Algemeen – kenmerken
Een duurzaam patroon (iets dat lange tijd aanwezig is)(vanaf de leeftijd van 18 jaar (duurzaam is moeilijk als nog iets in ontwikkeling is)) van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van betrokkene afwijken van de verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen:
Het patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties
Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid
Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychische stoornis
2.1 Cluster A – algemeen
Excentriek, zonderling
Introvert, trekken zich terug uit het sociale contact en zijn beperkt in hun emotionele expressie
Cognitieve stoornissen en/of perceptuele stoornissen die soms een psychotisch karakter hebben
Sociale functioneren sterk aangetast
Exclusie : schizofrenie, stemmingsstoornissen met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis, of in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis
Zit een beetje in het schizofrenie spectrum (patiënt ziet precies door je)
Heel veel items horen bij het sociale, cognitieve, denkproces
2.2 Cluster B – algemeen
‘Dramatische cluster’
Waar meerdere persoonlijkheidstrekken overkoepelend zijn -> succes dat je gaat boeken met interventie kleiner gaat worden
Affecten, gedragsmatige
2.3 Cluster C – algemeen
Centrale kenmerk = angst
Vallen niet op
Zoeken vaak de oorzaak van hun problemen bij zichzelf en nemen weinig verantwoordelijkheid
Degene die het meest ter discussie staat (zinvol om het te gaan stellen?) omdat overlap met angststoornissen heel groot is
3. Ontwikkeling, beloop en gevolgen
Beginnen in de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd en zijn daarna relatief stabiel
Bij het ouder worden verliezen pathologische persoonlijkheidstrekken over het algemeen aan scherpte door:
Verschillen natuurlijk beloop :
Als er sprake is van identiteitscrisis is er meer kans op bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling
Met nieuwe interventies worden er goede resultaten geboekt
4. Comorbiditeit
Persoonlijkheidsstoornissen
Aan middelen gebonden stoornissen
Angststoornissen
Stemmingsstoornissen
Heel vaak met angst of stemmingsstoornissen
Ook tussen de clusters onderling bv. Borderline-Narcistisch
Liever spreken over trekken/kenmerken dan full blown persoonlijkheidsstoornis
5. Etiopathogenese
Biologisch model
Psychologisch model
Persoonlijkheidstrekken die genetische overerving hebben
Trauma heeft ook verstoring in stresssysteem mee
6. Behandeling
Goed hanteren van de eigen (negatieve) tegenoverdracht (vaak is een negatieve tegenoverdracht een niet pluis gegeven)
Psycho-educatie: psychiatrische problematiek
Psychotherapeutisch
Medicamenteus
EXAMEN
Klinische Psychiatrie
Inleiding: Gebruik van de DSM-5
Psychopathologie (1)
Psyche: de geest
Logie: de leer
Pathos : het belangrijkste -> betekent lijden, wilt zeggen de last die de patiënt heeft of de omgeving heeft, dat is een conditio sine qua non, dit wilt zeggen dat als het niet aanwezig is, je niet kan spreken over een klinisch psychiatrische aandoening of psychopathologie
De last, lijden voor zichzelf of voor anderen moet aanwezig zijn
Bv. bij angststoornis heeft de persoon zelf er vaak last van, bij een persoonlijkheidsstoornis kan de omgeving er last van hebben
‘Wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden’
Twee benaderingen om de psychiatrie te bestuderen:
Uitspraken doen over wetenschappelijke studies
Bv. het syndroom depressie, syndroom autisme, we gaan hierbij zien welke klinische kenmerken we hier kunnen onderscheiden en spreken wat het voorkomen hiervan is, behandeling etc.
Uitspraken doen over individuen
Hier ga je in dialoog met cliënt waardoor je het psychisch functioneren in kaart kan brengen
Psychopathologie (2)
Twee typen diagnosen:
Psychiatrische stoornis (1)
‘Abnormaal’ verschijnsel
Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of de omgeving
Psychiatrische stoornis (2)
Medisch model (‘disease’)
Psychologisch model
Sociologisch model
Classificatie/Algemeen
Doel:
Ideaal:
Nuttig:
Classificatie – DSM/ICD
Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM) -> meest gebruikte als het gaat over classificaties bij mentale problemen (classificatiesysteem)
American Psychiatric Association (APA)
International Classification of Diseases (ICD) -> vooral in Scandinavische landen
World Health Organisation (WHO)
DSM voor- en nadelen
Positief:
Negatief:
DSM Geschiedenis
DSM-I/II: ‘Freud’ model (analytisch)
DSM-III/IV: ‘Kraepelin’ model
DSM-5: ‘Neurowetenschappen’ model
Diagnostiek
Classificerende (beschrijvende) diagnostiek
Handelingsgerichte (verklarende) diagnostiek
Afkappunt normaal – abnormaal bv. lengte
Klachten (categoriaal systeem: het is aan of afwezig)
Bij ernstige psychische klachten kunnen we een verticale lijn maken en rechts van die lijn spreekt men over de psychopathologie en links niet
Verschillen tussen classificatie en diagnostiek
Diagnostiek: wat is de kwetsbaarheid? Wat zijn triggers geweest? Wat zijn onderhoudende factoren?
Opzet DSM-5
Deel I: uitleg en instructies voor gebruik en verantwoording (wat is nu psychopathologie?)
Deel II: beschrijving van de 20 categorieën en de verschillende stoornissen (hoofddeel, hier zitten alle hoofdcategorieën)
Deel III: veranderingen die eerst verder onderzoek vereisen; vragenlijsten ernst symptomen en dysfunctioneren (stoornissen, aandoeningen in wording, die onvoldoende validiteit hebben om opgenomen te worden in deel II maar ze zijn onder studie bv. internetgaming disorder) Hier zijn dimensionele schalen en vragen mee opgenomen, het cultureel perspectief staat hier ook in
Veranderingen deel II
Sectie II:
Classificatiecriteria
Deel III: aandoeningen die verder onderzoek behoeven
DSM-5 stellingen
DSM-5 is niet wetenschappelijk?
Explosie van stoornissen?
Door DSM meer pillen?
Amerikaanse invloeden?
Invloed Big Pharma?
Classificatie is niet hetzelfde als diagnostiek, diagnostiek is essentieel, heel belangrijk om goede zorgen voor uw cliënten te voorzien
DSM is hier wel een onderdeel van
Conclusie
Inleiding
Normaliteit en psychopathologie (1)
Gezondheid/ziekte:
Cultureel aspect: (belangrijk om mee te nemen bij klinisch en psychiatrische ziektebeelden
Tijdsaspect:
Criteria normaliteit (3)
Evolutieve criteria (ontwikkelingsgerelateerd)
Wat is eigen in het beloop, levensloop van de patiënt
Voornamelijk hanteren als we het hebben over ontwikkelingsstoornissen of ontwikkelingsproblemen (weten wat is eigen aan die ontwikkelingsleeftijd)
Kwantitatieve criteria
Normatieve criteria (klinisch psychiatrische ziektedelen)
Probleem van de subjectiviteit
Individuele subjectiviteit
Sociaal-culturele subjectiviteit
Epidemiologie (1)
Belangrijk in de psychiatrie m.b.t. mortaliteit (sterftecijfer) en morbiditeit (ziektecijfer)
Gaat voornamelijk over prevalentiecijfers, voorkomen van psychische psychiatrische problematiek
Incidentie: het aantal nieuwe gevallen bv. Covid-19
Psychiatrische epidemiologie houdt zich bezig met psychische morbiditeit in de hele populatie, ongeacht of mensen wel of niet in behandeling zijn
Onderwerpen:
Incidentie: a-tal nieuwe gevallen/ totale populatiegroep in een bepaalde periode
Prevalentie: a-tal oude en nieuwe gevallen / totale populatiegroep
Uitgedrukt per 100 000 inwoners en per jaar
1 = acuut verloop bv. acute stressstoornis (dip erna terug normaal functioneren)
2 = intermitterend verloop
3 = statisch verloop: toestand onveranderd (Er was een achteruitgang en men keert niet terug naar normale verloop -> maar men verslechtert niet meer
4 = progressief verloop: toestand verslechterd gestadig bv. neurologische aandoeningen zoals dementie
Ongelijkheid in de verdeling van psychiatrische morbiditeit:
Algemene prevalentie
European Study on Epidemiology:
In vlaanderen:
Ieder van ons krijgt hier vroeg of laat mee te kampen: zelf of in de persoon van een ouder, partner, kind, broer, zus, vriend of buur
Geschiedenis van de psychiatrie (1)
Evenwicht humores of lichaamssappen (incl. 4 temperamenten):
‘Bezetenheid door de duivel’ (demonologische zin)
‘Straf van God’ (religieuze zin)
1370: eerste krankzinnigengesticht in Granada
15de eeuw: St-Dymphna in Geel: zieken onderbrengen bij burgers
Bedelaars & geestelijk gestoorden
Joseph Guislain (1797-1860)
Kanunnik Jozef Triest (1760-1836)
Philippe Pinel (1745-1826): psychiatrie als medische specialisme
Karl Jaspers (1883-1969) : “Allgemeine Psychopathologie (1913)
Emil Kraepelin (1856-1926) : vader van de moderne wetenschappelijke psychiatrie : “dementia praecox”
Sigmund Freud (1856-1939) : grondlegger psychoanalyse
Eugen Bleuler (1857-1939) : “schizofrenie”
Voornamelijk invloeden van de Verenigde Staten
National Institute of Mental Health
Nl: Trimbos (nog altijd belangrijk voor richtlijnen uit te vaardigen) (1920-1988) & Rümke (1893-1967)
Aantal opmerkelijke somatische behandelmethoden: (sommige zijn verdwenen, sommige aangepast)
Erfelijkheidsonderzoek
1950-1960: moderne psychofarmaca
Geschiedenis van de psychiatrie (5)
Van intramuraal naar extramuraal
Van solitair naar multidisciplinair
Van medisch model naar bio-psycho-sociaal model
Van behandeling van stoornissen naar zorg voor de mens
Etiopathogenese (algemeen) (het verklaringsmodel)
Etiologie: ‘leer der oorzaken’
Fysiopathogenese : de wijze waarop verstoorde neurobiologische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden (slaagt meer op het biologische, op het medisch model)
Psychopathogenese : de wijze waarop verstoorde psychische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden (slaagt meer op de psychologische mechanismen)
Begrippen zoals fysiopathogenese en psychopathogenese die hanteert men om een verklaringsmodel, vanuit meer de biologische invalshoek of meer vanuit de psychische invalshoek te gaan verklaren
Causaliteit impliceert een wetmatige relatie tussen oorzaak en gevolg (bijna nooit sprake van causaliteit in de psychologie)
Correlatie is niet gelijk aan causaliteit (correlatie is samenhang, dit is vaker het geval in psychologie)
Fysiopathogenese
Genetica (inleiding)
Als we het hebben over een fysiopathogenese van een welbepaalde aandoening, dan moet je iets kunnen vertellen over de genetische lood, de erfelijkheid en welke neurotransmitters een grote rol spelen bij die pathologie
Impact van verschillende genen die met elkaar in interactie treden en erna in interactie treden met omgevingsfactoren
Wisselwerking tussen genen en omgevingsfactoren
Nature in de abces
Nurture (omgevingsfactoren) in de ordinaat
Om te kunnen spreken van een fulltime blown dissorder, is er een bepaalde genetische kwetsbaarheid aanwezig, die een bepaalde trashhold gaat overschrijden en dat in interactie moet treden met een aantal omgevingsfactoren in caso risicofactoren, as als er interactie is kan er gesproken worden van een klinische aandoening
B: je zit hier eigenlijk in een subklinische entiteit, de klinisch psychiatrische aandoening is niet aanwezig maar er zijn welk wat kwetsbaarheden aanwezig, komt doordat omgevingsfactoren niet volledig aanwezig zijn
C: geen expressie van symptomen maar patiënt draagt wel neurobiologische kwetsbaarheid draagt die misschien vroeg of laat tot expressie komt bv. Neurocognitieve stoornissen zoals Alzheimer, weten we dat er eigenlijk een neurobiologisch substraat aan de basis ligt als verklaringsmodel maar je kan dat niet zien, de klinische expressie komt veel later tot stand dus er is eigenlijk een zekere kwetsbaarheid die niet klinisch zichtbaar tot expressie komt
Genetisch kwetsbaarheidsmodel
Zeer vroeg in ontwikkeling
Begrippen die hierbij gehanteerd worden: de kwetsbaarheid en veerkracht
Veerkracht: heeft te maken met de stresskwetsbaarheid, de weerbaarheid van een bepaald individu, de egosterkte, de mogelijkheid om zich te adapteren
Heritabiliteit
Vulnerabiliteit: genetische- en omgevingsfactoren: 3 componenten:
(0= omgeving, 1 = genetisch)
(bv. SES, stressvolle situaties)
(bv. Omgang leeftijdsgenoten)
Heritabiliteit beschrijft de mate waarin genetische verschillen variaties in de geobserveerde kenmerken tussen individuen veroorzaken
Heritabiliteit is dat deel van de variantie van het fenotype dat kan verklaart worden door genetische factoren
Fenotype is hoe je de patiënt ziet met de klinische kenmerken en de variantie daarvan, als je verschillende patiënten naast elkaar zet vraagt ‘oké wat wordt er verklaart door de genetica’
Basisvragen genetisch onderzoek
Welke genen spelen een rol in deze aandoening
Klinisch epidemiologische studies
Moleculair genetische studies
Epidemiologische studies (1)
Familiestudies
Eerste graads verwanten (ouders, broer/zus, kinderen) : 50 % genetisch identiek
Tweede graads verwanten (grootouders, oom/ tante) : 25 % genetisch identiek
Derde graads verwanten (kozijn) : 12,5 % genetisch identiek
Tweelingenstudies
MZ : 100 % genetisch identiek
DZ : 50 % genetisch identiek
Verschil MZ-DZ : DNA, fysieke kenmerken (bv. kleur ogen, haar, lichaamsbouw)
Genotype x leeftijd interactie (zie ppt voor foto’s)
Gen-omgeving-Gen
Gen-omgevingsinteractie : genetische factoren beïnvloeden de gevoeligheid voor omgevingsfactoren en omgekeerd
(bv. stresskwetsbaarheidsmodel – rol copingmechanismen)
Gen-omgevingscorrelatie : individuen hebben een hogere risico op een ziekte omdat hun genetische kwetsbaarheid hen predisponeert tot het selecteren van risicovolle milieus (patiënten hebben soms een bepaalde genetische kwetsbaarheid waardoor ze een bepaalde omgeving gaan opzoeken die een rol speelt/invloed uitoefent op de genetische kwetsbaarheid)
(bv. psychotische structuur-cannabisgebruik-psychose) Bv. Psychotische kwetsbaarheid gaat vaker risicovolle omgeving opzoeken waardoor ze bv. In contact komen met cannabis (omgevingsfactor), dit kan leiden tot een psychose
Gen-geninteractie = epistase
DSM syndromen
Heritabiliteit
Weten of het hoog of laag is
De bipolaire stoornis heeft een hogere genetische lood dan de unipolaire
Aan de rechterkant zijn de meeste angststoornissen
Bij de linkse gaat de biologische of psychopathogenese model een groter impact hebben in de verklaring, als het biologisch model een grotere impact heeft dan zal het ook wel zijn dat in de interventie, in de behandeling het biologisch gegeven een grotere impact heeft
Angsstoornissen zijn zeer goed te behandelen met psychotherapeutisce interventie en de biologische begeleiding komt veel minder aan bod
Dus er is enigzijds een link tussen je verklaringsmodel en anderzijds je interventiemodel
Shizofrenie (Gottesman, 1994)
Neurotransmitters
Psychopathogenese
Psychologisch perspectief (1)
Psychische functies
3 psychische hoofdfuncties (trias psychica):
Wisselwerking tussen individu en omgeving
De hersenen zijn het orgaan die, indien wakker, informatie uit de omgeving opneemt (bewustzijn, aandacht, waarneming), deze informatie toetst aan eerdere ervaringen (geheugen), en de informatie dan direct waardeert (emoties) of eventueel vervolgens weegt (denken). De uitkomst van die al of niet bewuste interpretaties vertaalt zich in automatische spierbewegingen (psychomotoriek) of gericht handelen (gedrag). Dit gedrag is vervolgens weer op de omgeving gericht
Psychische functies: stoornis in het psychisch functioneren
Expressie en psychomotoriek
Hyperkinesie, hypertonie, agitatie, acathisie (rusteloos)
Hypokinesie, hypotonie, akinesie, kataplexie (spaghetti armen en benen)
Stereotypie, automatisme, katalepsie, motorische conversie, maniërisme, echopraxie, echomimie, apraxie
Bewustzijn
Verhoogd:
Verlaagd:
Verlies:
Bewustzijnsverruiming
Bewustzijnsvernauwing
Verwardheid
Tijd (chronologisch)
Plaats (topografisch)
Persoon (interpersoonlijk)
Zelfbeleving
Ik-vitaliteit, ik-activiteit, ik-consistentie, ik-afgrenzing, ik-identiteit
Depersonalisatie: gevoel dat patiënt niet zichzelf is
Derealisatie
Waarneming (perceptie): betekenisvolle percepten: zintuiglijke gewaarwording wordt ‘zinnige’ waarneming
Hyperesthesie
Hypesthesie
Anesthesie
Micropsie
Macropsie
Synesthesie
Denken en geheugen
Concetistisch, primitief, magisch, autistisch, incoherent, associatief
Ideeënvlucht, versperring, obstructie of inhibitie van gedachtegang, perseveratie
Dwanggedachten
Rumineren, twijfelzucht
Hypochondrichse, paranoïde, betrekkingswanen, jaloeziewaan, erotomanie
Hypermnesie
Amnesie
Retrospectieve falsificatie, confabulatie, déjà vu
Gevoelen en verlangen
Overaffectiviteit, affectlabiliteit, affectincontinentie, dwanglachen of dwanghuilen
Affectvervlakking, apathie, anhedonie, alexithymie, affectverstarring, incongruentie, affectdiscordantie
Angst, vrees, paniek, depressiviteit of neerslachtigheid, stemmingsstoornissen, rouw en boosheid
Het psychiatrisch onderzoek
Anamnese: bevraging van klachten
Het in kaart brengen van klachten van het probleem
Onderzoek
Indicaties voor somatisch onderzoek:
Psychiatrische patiënt met lichamelijke klachten
Beeldvorming
Computerized axial tomography (CT-scan of CAT-scan) : gammastraal
Positronemissietomografie (PET-scan) : tracer (radioactieve stof) wordt in glucose opgelost en in bloedbaan gebracht
Magnetische resonantiescan (MRI) : magnetisch veld
Functionele MRI : MRI + specifieke taak
CT scan
MRI scan
Neurocognitieve stoornissen
Dementie: belangrijkste type is de dementie van het alzheimer type (voornaamste vorm van dementie)
Delirium
Amnestische stoornissen (specifieke geheugenstoornissen)
Start van een piramide en wordt eigenlijk een urne, ton
Heeft te maken met de leeftijdsverwachting, de babyboomers dus je zit in een heel ander patroon dan X aantal jaren terug
Epidemiologie
Bevolking veroudert
Oudere bevolking
Algemeen – vergrijzing van de bevolking in België
Niet zoveel fluctuaties
Bij de ‘superoudjes’ zien we een serieuze toename
Het geheugen
‘Geheugenstoornissen’ -> tussen haakjes omdat het bij dementie en delirium over meer gaat dan enkel geheugenstoornissen
Geheugen (hippocampus & mediale temporaalkwab):
We zien naarmate iemand ouder wordt dat die handelingen, neuronale netwerk losser wordt, dat er minder snelle verbindingen zijn en dat heef consequenties
Expliciete (declaratieve) geheugen
Impliciete geheugen
Ouderdom (senescentie)
Negatief effect op:
Weinig effect op:
Screeningsintstrument is geen diagnostisch instrument, screening is om heel snel te kunnen zeggen ‘pluis’ of ‘niet pluis’
Neuropsychologische testen MMSE (mini mental state examination)
Cognitieve test die het volgende evalueert:
Tijdsduur: 15 minuten
Score tussen 30 (goed) en 0 (slecht)
Kloktest
Links juist, rechts onjuist
Dementie
Geheugen en veroudering
Iedereen krijgt problemen met het geheugen bij het ouder worden
Normaal verouderen
Pathologisch verouderen
Epidemiologie – expertisecentrum dementie Vlaanderen
Klinische kenmerken
Algemeen
Het inprentingsgeheugen (de nieuwe informatie die je moet binnenkrijgen) is het eerste dat aftakelt, dat gaat dan via het recente geheugen, het autobiografische geheugen en hetgeen dat het langst in takt blijft is het langetermijngeheugen. Zoals jeugdherinneringen etc.
Oriëntatieproblemen
Desoriëntatie in tijd
Desoriëntatie in plaats
Desoriëntatie in personen
Geheugenstoornissen – inprenting
= Immediate memory
= Inprenting
= Ultrakort geheugen
= Moeilijk nieuwe informatie opnemen
Geheugenstoornissen – recent geheugen
= Recent of short-term memory
= Kort(lopend) geheugen
= Recente gebeurtenissen worden niet meer onthouden
Geheugenstoornissen – langer geheugen
= Remote of Long-term memory
= Lang(lopend) Geheugen
= Jeugdherinneringen blijven het langst intact (confabulaties)
Stoornis in abstract denken en het oordeelsvermogen
Onvermogen om:
Afasie (corticale functiestoornissen) taalgegeven
Woordvindproblemen
Verwisselingen
Begripsproblemen
Taalverarming
Persevereren
Apraxie (corticale functiestoornissen)
Geen doelgerichte handeling kunnen uitvoeren, ondanks men de fysische mogelijkheid heeft
Oudere wordt onhandig, lijkt handelingen vergeten te zijn
Agnosie (corticale functiestoornissen)
Geen voorwerpen herkennen
Kan bij alle zintuigen voorkomen: klanken, geuren, proeven, voelen
(Alexie en agrafie)
Gedragsveranderingen
Grotendeels bepaald door het intellectueel verval
Bijkomende symptomen
Comorbiditeit: één of meer (chronische) aandoeningen naast de hoofddiagnose waar de meeste aandacht naar uitgaat
Affectieve symptomatologie: depressie, angst
Psychotische stoornissen: wanen, hallucinaties
Persoonlijkheidsveranderingen: apathie, agressie, ontremming…
Dementie
Indeling
Degeneratieve oorzaken
Vasculaire oorzaken (de bloedvaten die ook meespelen om een dementieel proces in gang te zetten)
Gemengde vormen
Andere…
Dementie van het alzheimer-type (DAT)
Risicofactoren
Biologisch model
Tussen symptomen en diagnose is veel tijd omdat het een moeilijke diagnose is, het is een procesdiagnose want het is een aftakelingsproces
Neuropsychologische testen MMSE
Vasculaire dementie
Biologisch model:
Frontotemporale dementie
Kernsymptomen:
Biologisch model:
Dementie met Lewy Bodies (DLB)
Kernsymptomen
Symptomen die diagnose ondersteunen:
Biologisch model:
Andere vormen van dementie
Parkinson
Typische symptomen: motorische afwijkingen:
Regelmatig voorkomend: cognitieve stoornissen:
Bij sommige: symptomen ernstig, lijkend op AD
De ziekte van Jacob Creutzfeldt
Komt zelden voor
Overlijden binnen het jaar
Ontstaan:
Aids
Komt minder frequent voor
Dementie is dan het gevolg van een infectie van de hersenen met HIV
Dementie: diagnostiek
Ziektediagnostiek
Zorgonderzoek
Dementie - depressie
Dementie - behandeling
Algemeen
Medicamenteuze symptomatische behandeling
Behandeling gedragsproblemen
Ondersteuning centrale mantelzorger
Delirium
Het bewustzijn is de bij de meeste psychiatrische aandoeningen niet verstoord maar normaal. Alleen hier komen we zo’n ziektebeeld tegen waar het bewustzijn wel verstoord is. Als het bewustzijn verstoord is weet je dat je wat acuter moet gaan interveniëren omdat dat gevaarlijk is. Bewustzijn helemaal verstoord, verlaagd is, dat is een comateuze toestand
Epidemiologie
Vooral bij ouderen:
DSM
Subtypes
“Hyperactieve-hyperalerte” subtype (het geagiteerd delirium)(bv. alcoholonthoudingsdelier)
“Hypoactieve-hypoalerte” subtype (het stille delirium)(bv. delier t.g.v. hersenbeschadiging door leveraandoening)
“Gemengde” subtype
Behandeling
Oriëntatiepunten (om innerlijke rust te krijgen), (herhaaldelijk) uitleg aan pt & familie, tijdige onderkenning van slaapproblemen, structurering van dagelijkse activiteiten
Amnestische stoornissen
(Anterograde) geheugenstoornissen zonder andere cognitieve stoornissen
Etiologie
Middelengerelateerde en verslavingsstoornissen
Stoornissen in het gebruik
Stoornissen door het gebruik
Stoornissen in het gebruik
Verslavend = afhankelijkspathologie
Er is een brede basis van normatief gedrag
Misbruik van een middel
Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt, zoals in een periode van 12 maanden blijkt uit tenminste één (of meer) van de volgende:
Middelenafhankelijkheid
Een onaangenaam gevoel van gebruik dat leidt tot stoornissen en problemen, blijkend uit het optreden op een willekeurig moment binnen de periode van één jaar van tenminste drie van de volgende verschijnselen: groen = lichamelijke cluster, rood = kernsymptonen, het psychische correlaat van verslaving, afhankelijkheid, paars = de regulatie, de controleverlies
Stoornissen door het gebruik
Intoxicatie door een middel
Het ontstaan van een reversibel middel-specifiek syndroom als gevolg van recent gebruik van een middel
Gedrags- of psychische veranderingen die het gevolg zijn van het effect van het middel op het CZS die in significante mate onaangepast zijn en die tijdens of kort na het gebruik van het middel ontstaan
De symptomen zijn niet het gevolg van een somatische aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis
Onthouding van een middel
De ontwikkeling van een middel-specifiek syndroom als gevolg van het staken (of verminderen) van het gebruik van het middel dat daarvoor aanzienlijk en van lange duur is geweest
Het middel-specifieke syndroom veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op belangrijke andere terreinen
De symptomen zijn niet het gevolg van een somatische aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychiatrische stoornis
Psychoactieve stoffen
Indeling – algemeen
= middelen die een bewustzijnsverandering teweegbrengen
Alcoholgebruik
Epidemiologie
Hogere mortaliteit/suïcidaal gedrag -> angst en stemming, gedrags en persoonlijkheidsmogelijkheid..
Leven ca. 10-15 jaar minder lang
Probleemdrinker?
Richtlijnen alcohol
Volwassenen vanaf 18 jaar maximum 10 standaardglazen per week. Zowel mannen als vrouwen.
Spreid het alcoholgebruik over meerdere dagen in de week
Minstens 2 alcoholvrije dagen per week om lichamelijk te recupereren en gewoontevorming te voorkomen
Jongeren onder 18 jaar drinken best geen alcohol
Dysarthrie = niet kunnen articuleren
Stoornissen door het gebruik
Lichamelijke aandoeningen
Psychische aandoeningen
Drugs
Stoornissen door het gebruik
Sedativa is nog legaal (slaapmedicatie, kalmeermedicatie)
De rest is illegaal
Psychose komen heel vaak voor hier
Als we een jong persoon of jongvolwassene met een psychotische opstoot dan hopen we dat er drugs in het spel zijn omdat we weten dat dat eventueel een reversibel toestandsbeeld zou kunnen zijn, dat wilt zeggen bij het opheffen van de psychoactieve stof dat er eventueel normalisaties kunnen optreden van de psychische conditie
Middelengerelateerde en verslavingsstoornissen
Diagnostiek
Cfr. anamnestisch en heteroanamnestisch onderzoek
(cave comorbiditeit)
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Belang vroegdetectie en screening
Five-Shot-Test :
Belang vroegdetectie en screening
Etiopathogenese
Biopsychosociaal model!
Medisch biologisch model
Gedragsstoornissen (ODD-CD-AsPD) (noradrenerg)
ADHD (dopaminerg)
Cognitieve controle omlaag
Motivationele systeem omhoog
Medisch biologisch model
Leertheoretisch model
Prognose
Behandeling na 7 jaren alcoholafhankelijkheid:
Behandeling – algemeen
Stepped care (geïntegreerd!)
Motivering
Detoxificatie
Volledige en stabiele abstinentie of gecontroleerd gebruik
Zelfcontroletraining (zelfobservatie, zelfbestraffing, zelfbeloning)
Copingvaardigheden
Volledige en stabiele abstinentie of gecontroleerd gebruik
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Psychotische stoornissen
Schizofrenie
Klinische criteria
Eén maand lang gedurende een groot deel van de tijd ten minste twee van de volgende symptomen (gaat over de acute fase, eigenlijk de psychotische fase) :
Duur: minstens 6 maanden tekenen van de stoornis (binnen dat half jaar heb je minstens 1 maand met die acute fase)
Tijdens de actieve psychotische fase (die 1 maand) zijn er geen, of hoogstens kortdurende, depressieve of manische episodes (om te gaan differentiëren tussen bv de schizoaffectieve stoornissen, daar zal je wel die affectieve moeilijkheden hebben maar je hebt een depressief toestandsbeeld, iemand met een depressie, die kan ook psychotische elementen hebben, een psychotische depressie)
Disfunctioneren op sociaal, beroepsmatig, familiaal en persoonlijk vlak
De stoornis is niet het gevolg van middelengebruik of van een lichamelijke aandoening
Kenmerken – algemeen
Een andere manier om te gaan kijken, en men heeft dat eigenlijk al vertaalt in de spectrum conditie dat wilt zeggen, de spectrum conditie verwijst eigenlijk naar dat dimensioneel beeld, we willen afstappen van het alles of niet, van het dichotoom, aanwezig of afwezig, we gaan meer kijken naar de dementie, we gaan meer kijken naar de ernst van de klachten, de ernst van de psychische klachten en dat wilt zeggen dat een spectrum conditie aansluit bij die dementie
Autisme was de eerste, autismespectrum
Schizofrenie spectrum wat een continu is en wat ook wilt zeggen dat dat gaat over een heterogeen beeld dus elke schizofrenische patiënt gaat diezelfde zaken beelden vertonen, het is een zeer heterogeen ziektebeeld
Heterogeen ziektebeeld !
Weinig tot geen ziekte-inzicht
Belang symptomenclusters :
Er is een controleverlies (denkwereld (wanen), waarneming (hallucinaties), gedachtegang (incoherentie), bewegingen (katatone kenmerken) en sociale gedrag (negatief syndroom))
Kenmerken – denkstoornissen
Formele (vorm van het denken) denkstoornissen of onsamenhangende spraak:
Inhoudelijke denkstoornissen :
Kenmerken – waarnemingsstoornissen
Hallucinaties : “zintuiglijke waarnemingservaringen zonder externe bron voor die waarneming, terwijl de patiënt daar absoluut van overtuigd is”
Hallucinatie heeft niets te maken met het denken, heeft te maken met onze zintuigelijke ervaring die ergens een mismatch kent
Thema’s
De patiënt hoort stemmen die zijn gedachten hardop uitspreken
De patiënt hoort stemmen die over hem spreken
De patiënt hoort stemmen die zijn activiteiten beschrijven
Kenmerken – ernstig chaotisch of katatoon gedrag
Chronische fase, defecftschizofrene slaat op het gegeven iemand die al een lange tijd met die diagnose van schizofrenie, is eigenlijk een chronische aandoening kampt
Katatone symptomen (vandaag de dag minder omdat het ondersteuningsbeleid beter is en waardoor de prevalentie van katatonie minder is)
Echolalie, echopraxie, echomimie
Zien we niet in een vroegtijdig stadium
Kenmerken – negatieve symptomen
Affectieve vervlakking
Apathie
Spraakarmoede (alogie)
Sociaal terugtrekgedrag
Zelfverwaarlozing
Affectdiscordantie
Angsten
Prikkelbaar en explosief gedrag
Co-morbiditeit
Depressie bij schizofrenie
Aan middelen gebonden stoornissen
Differentiële diagnostiek
Neurologische & somatische aandoeningen
Psychotische depressie
Ontwikkelingsstoornisen
Waanstoornis
Kortdurende psychotische stoornis
Schizofreniforme stoornis
Genezen? In de psychiatrie spreken we van remissie, het beeld is stabiel zeggen we dan meestal maar we zien vaak een terugval omdat de patiënt minder in therapie gaat, minder medicatie neemt
Diagnostiek
(Hetero)anamnese (als je weinig betrouwbare informatie rechtstreeks van de patiënt hebt, ga je ook gaan bevragen bij de patiënten rondom (heeft hij/zij drugs genomen, hoe was het doen ervoor etc.)
Psychiatrisch onderzoek
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Epidemiologie (de leer van het voorkomen)
Overal ter wereld (niet cultuurgebonden)
Bij arm en rijk
Incidentie
Prevalentie
35.000 tot 55.000 Vlamingen
Bij mannen (15-25 jaar) vroeger dan bij vrouwen (25-35 jaar)(zo jong bv. ze gebruiken cannabis en dit kan de kans op schizofrenie verhogen)
Even veel voor bij mannen als bij vrouwen
Etiopathogenese – stresskwetsbaarheidsmodel
Risicofactoren
Urbaniciteit: de verstedelijkheid
Life events: stressoren in het algemeen
Dus genen, verschillende genen allemaal met elkaar in interactie, dat in combinatie met een omgeving met verschillende risico en productieve fastoren en dat in combinatie met bepaalde ontwikkelingsleeftijd
Prodromen – de eerste verschijnselen (die zouden kunnen wijzen op)
Zich isoleren van familie en vrienden
Prikkelbaarheid
Concentratieverlies
Angst- en depressieve klachten
Zich ongemakkelijk voelen
Constante moeheid
Achterdocht of verlies van vertrouwen
De psychose
Kwetsbaarheid wordt groter, er is een psychotische decompensatie
Genetische factoren (Gottesman, 1994)
Bij een ééneiige tweeling is de kans 48% om ook schizofrenie te ontwikkelen (dus je ziet dat de gen-omgeving interacties ook wel belangrijk zijn)
Als we verder gaan kijken naar de etiopathogenese, dan weet je dat die bestaat uit de fysiopathogenese, meer de biologische verklaringszaken en dan de psychopathogenese, meer de psychosociale verklaringszaken
Bij de fysiopathogenese hebben we 2 zaken, de genetische factoren (heritabiliteit onder andere) en anderzijds de neurotransmitters
Neurobiologische afwijkingen
Neurotransmitters :
Neuroanatomie
Neuropsychologie
Neurofysiologie
Stresskwetsbaarheidsmodel
Preventie
Primaire preventie
Secundaire preventie (mensen die at risk zijn, die al eens iets doorgemaakt hebben)
Tertiaire preventie
Behandeling – algemeen
Als het aandeel, de impact van de biologie groter is, dan is de impact van een medisch model, medische interventie ook groter
Behandeling – medicatie
ANTIPSYCHOTICA
Problemen
Toedieningsvormen
Bijwerkingen (zijn gelinkt aan de neurotransmitters)
Psychosociale interventies
Assertive Community Treatment (ACT)(hoe gaan we de draagkracht van de patiënt verbeteren)
Psycho-educatie
Werken rond middelengebruik
Sociale vaardigheidstraining (de adequate copingsstrategieën)
Cognitieve gedragstherapie
Beloop – 4 fasen
Schizofreniforme stoornis
Klinische criteria
Cfr. Schizofrenie, doch
Schizoaffectieve stoornis
Klinische criteria
Een ononderbroken ziekteperiode waarin een stemmingsepisode tegelijkertijd optreedt met de symptomen uit de actieve fase van schizofrenie
Minstens 2 weken met wanen of hallucinaties zonder opvallende stemmingsstoornis
De depressieve of manische symptomen zijn een aanzienlijk deel van de tijd aanwezig
De stoornis is niet het gevolg van middelengebruik of van een lichamelijke aandoening
Typen :
Waanstoornis
Klinische criteria
Niet-bizarre wanen gedurende minstens één maand
Geen stoornis van de gedachtengang, enkel van de gedachteninhoud
Geen “full-blown” criteria positieve en negatieve symptomen. Hoogstens zeer kortdurende hallucinaties, ontregelde spraak, katatonie of negatieve symptomen
Geen opvallende gedragsstoornissen
Als er depressieve of manische perioden zijn geweest, duurden ze relatief kort
Varianten
Erotische betrekkingswanen (erotomanie) : overtuiging dat iemand van hoge status (filmster/politicus) verliefd is op betrokkene
Grootheidswanen : overtuiging dat men buitengewoon belangrijk is, extreem intelligent, een uitvinder,.. (bv sekteleiders)
Jaloerheidswanen : het gaat om de zekerheid dat de partner ontrouw is
Achtervolgingswanen (paranoïde waanstoornis) : overtuiging dat men wordt benadeeld, achtervolgd en bespioneerd (bv samenzweringen)
Somatische wanen : overtuiging dat men een ziekte of gebrek heeft, veelal van ernstige aard. Het gaat dus vooral om hypochondrische wanen (bv kanker, AIDS)
Verschil psychose en een manie: een manie is een stemmingsgerelateerde aandoening en een psychose zit in controleverlies niet in stemmingsgegeven maar eerder op het denkgegeven en de perceptie
Kortdurende psychotische stoornis
Klinische criteria
Ten minste één van de volgende symptomen :
De stoornis duurt minstens één dag en niet langer dan één maand, met terugkeer tot het oude niveau van functioneren
Gedeelde psychotische stoornis
Klinische criteria
Inductiepsychose of “folie à deux”
Er ontwikkelt zich een waan bij iemand die een nauwe relatie heeft met één of meer andere mensen, die al een waan heeft (hebben)
Inhoudelijk komen de wanen overeen
De verschijnselen passen niet bij een andere psychotische stoornis en zijn niet het gevolg van middelengebruik of van lichamelijke aandoening
Stemmingsstoornissen
Meest voorkomende aandoening samen met angststoornis
Inhoud
Definities episodes
Kenmerken stemmingsstoornissen
Diagnostiek en comorbiditeit
Epidemiologie & etiopathogenese
Behandeling
Suïcidaal proces
1. Stemmingsstoornissen
1.1 Symptoomcriteria (5 of meer als positief moeten scoren) depressieve episode
Affectieve symptomen (minstens één) (affect is iets kortdurend, iets reactief dat in je omgeving gebeurt, een stemming is een duurzaam patroon, iets dat langer duurt)
Lichamelijke symptomen
Cognitieve symptomen
Als je een behandeling hebt voor een patiënt kan het zijn dat die zich wil inten op verschillende aspecten, maar de bedoeling is om zowel items van het affectieve, lichamelijke als het cognitieve mee te nemen in de interventie, behandeling van een patiënt met een stemmingsstoornis
1.2 Symptoomcriteria manische episode
Affectieve symptomen
Bijkomende symptomen (3/4 afhankelijk aan de leeftijd)
1.3 Manisch vs. depressief
1.4 Symptoomcriteria hypomane episode (omdat er een verschil is tussen de bipolaire stoornis type 1 en type 2)
Type 1 (manische en depressieve episode) en type 2 (hypomane en depressieve episode) gaan voornamelijk kijken of het een manische of hypomanische episode is die samen met de depressieve episode aanwezig is
Verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming
De episode is niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken of een opname in een ziekenhuis noodzakelijk te maken, en er zijn geen psychotische verschijnselen
1.5 Symptoomcriteria gemengde episode
Er wordt voldaan aan de criteria van zowel een manische episode, als die van een depressieve episode
De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in werk, sociale activiteiten of relaties met anderen te veroorzaken, of opname in een ZKH noodzakelijk te maken om de schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken
De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bv drugs, medicatie of andere behandeling) of een somatische aandoening (bv hypothyreoïdie)
2. Depressieve stemmingsstoornissen
2.1 Depressieve stoornis – specificaties
Eénmalig vs recidiverende depressieve episode
Ernst van de symptomen (kan ook meenemen naar de praktijk, meenemen om je interventie, behandeling erop af te stellen):
Aard van de symptomen (voornamelijk het klinisch beloop beschrijven):
Beloop van de symptomen (waar ergens situeert de patiënt zich, hoe kwetsbaar is de patiënt):
2.2 Dysthyme stoornis
Affectieve symptomen
Bijkomende symptomen (tenminste 2)
2.3 Andere
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
Premenstruele stemmingsstoornis
Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie
Depressieve stemmingsstoornis door een somatische aandoening
3. Bipolaire stemmingsstoornissen
3.1 Bipolaire stoornis – algemeen
Bi: we hebben niet 1 episode maar 2 episodes (we hebben sowieso de depressieve episode)
Type 1 : manische episodes
Type 2 : hypomane episodes
Cyclothyme stoornis : bipolaire variant van de dysthyme stoornis (mildere variant van de bipolaire stoornis)
Eénmalig vs recidiverende manische of hypomane episodes + depressieve episode(s)
Ernst van de symptomen
Aard van de symptomen
Beloop van de symptomen
3.2 Cyclothyme stoornis
Gedurende ten minste twee (één) jaar zijn er talrijke periodes met hypomane symptomen en talrijke episodes met depressieve symptomen aanwezig die niet voldoen aan de criteria van een depressieve episode (mildere variant maar ook vaak langere duur)
Gedurende de bovengenoemde periode van twee (één) jaar is berokkene nooit langer dan twee maanden achter elkaar zonder affectieve SS geweest
Er is in de eerste twee jaar van de stoornis geen depressieve episode, manische episode of gemengde episode geweest
3.3 Andere
Bipolaire stoornis door een middel/medicatie
Bipolaire stoornis door een somatische aandoening
Stemmingsstoornissen
Diagnostiek
Anamnese & hetero-anamnese
Psychiatrisch onderzoek
Lichamelijk onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Differentiële diagnose & comorbiditeit
Continuüm
Differentiële diagnose
Comorbiditeit
Epidemiologie
Lifetime-prevalentie
Etiopathogenese/fysiopathogese
Fysiopathogese gaat voornamelijk kijken wat er biologisch is (hoe erfelijk is het, iets over neurotransmitters)
Psychopathogenese gaat kijken naar de psychologische constructen die onderliggend aanwezig zijn
Genetica
Biochemie
Autonoom zenuwstelsel maakt dat we heel snel gewapend zijn op stress en daarop kunnen reageren, lichamelijk (kijk video 17 november vanaf 1uur voor uitleg figuren)
Stresssysteem : eerst onmiddellijk autonoom zenuwstelsel, vrijstelling van adrenaline, na ongeveer 20 minuten dat hormonaal systeem (HPH systeem) maar geen vrijstelling van adrenaline maar van cortisone en die cortisone wordt geregeld door negatief feedbacksysteem, is het hoger in de periferie dan wordt er een signaal gegeven aan onze hersenen die zorgen dat er minder vrijstelling is van deze hormonen waardoor cortisone wordt gestabiliseerd
Stress, HPA en depressie
Cognitieve theorie
Automatische gedachten
“Ik ben waardeloos”
“Ik zal nooit zo goed zijn als anderen”
“Ik ben een sociale mislukking”
“Ik verdien geen liefde”
“Het leven is de moeite niet waard”
“Er is niemand over om mij te helpen”
Verklaringsmodel
Prognose depressieve stoornis – beloop
50% herstelt binnen de 3 maanden
Recidieven
Kans op suïcide : 15-20%
Behandeling – algemeen
Psycho-educatie (verklaringsmodel dat je kan doorlopen met je patiënt waardoor je ook je behandelplan kan gaan opmaken)
Bioritme (heel belangrijk naar stresssysteem)
Geen depressogene middelen (die de depressie in de hand werken en onderhouden)
Specifieke behandeling wanneer (intensieve therapie)
Lichte depressie – psychotherapie
Matige depressie – psychotherapie (+ antidepressiva)
Ernstige depressie – psychotherapie + antidepressiva
Behandeling – psychotherapie
Cognitieve gedragstherapie : 3 fases :
Interpersoonlijke psychotherapie :
Mindfulness-based cognitive therapy (MBCT)
Behandeling – psychofarmaca
Tricyclische antidepressiva (TCAD)
MAO-remmers
Selectieve Serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
Stemmingsstabilisator
Behandeling – andere
ECT (shocktherapie)
(Slaapdeprivatie)
Lichttherapie
Sint-Janskruid
rTMS
Nervus vagusstimulatie
Deep brain stimulation
4. Suïcide
4.1 Prevalentie
4.2 Suïcidaal process
Er is evolutie mogelijk van suïcidaliteit
Proces van eerste gedachte naar meer concrete plannen tot uitvoeren van de daad
Ontremmende factoren
Alcohol, medicatie, drugs
Impulsiviteit
Eerder suïcidaal gedrag
Beschikbaarheid van het suïcidemiddel
Informatie over dodelijkheid van middel
Voorbeelden van suïcidaal gedrag in de omgeving (familie, vrienden, media,…)
Beschermende factoren
Sociale steun – netwerk (Partner, familie, vrienden, klasgenoten)
Afkeurende (i.t.t. permissieve houding) t.o.v. zelfdoding
« Suïcide is geen normale reactie op stresserende levensomstandigheden »
Bespreekbaarheid van gevoelens en gedachten (hulpzoekgedrag)
Probleemoplossende vaardigheden (advies vragen, open staan voor ervaringen en nieuwe kennis)
Toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg (hulpaanbod)
Kennis & attitude i.v.m. geestelijke gezondheidszorg
Goede prestaties op school/werk, in sportvereniging,…
Waarschuwingssignalen
« Ik maak er een eind aan »
« Jullie zullen me nog missen »
« Ik wou dat ik dood was »
« Ik kan niet meer »
« Ik zie het niet meer zitten »
« Ik ben voor niets goed »
« Niemand kan mij helpen »
Verslechtering van de schoolresultaten
Vaker afwezig zijn, spijbelen, weglopen
Slechte concentratie, slecht huiswerk, zitten slapen of suffen
Het gaat hierbij steeds om een combinatie van factoren
Eén signaal zegt niets!!
Pas als er sprake is van verschillende signalen => waarschuwing
4.3 Exploratie suïcidaliteit
Angststoornissen
Meest voorkomende
Inhoud
Inleiding
Generieke behandeling
Beschrijving specifieke angststoornissen
Epidemiologie
Differentiële diagnose
1. Inleiding
1.1 Het begrip ‘angst’
Normale reactie op angstopwekkende prikkel gekenmerkt door specifieke gedachten, gedragingen en lichamelijke symtomen (heeft een beschermend, productief gegeven, een normale reactie die komt op een prikkel die angstopwekkend is, die angst gaat induceren en gekenmerkt wordt door specifieke cognities, gedachten, angstige gedachten. Kunnen ook negatieve cognities zijn, daar zie je een overlap met de stemmingsproblemen, gedragingen, compensatoire gedragingen die voorkomen als je angstige gedachten hebt en heel veel lichamelijke symptomen)
Pathologische angst (angststoornis) :
Angststoornissen zijn meest frequent voorkomende psychiatrische aandoeningen
1.2 Cerebraal angstcircuit
Autonome reacties (treed vrij snel op)
(Locus coeruleus, amygdala (vaak hersenstructuur die gelinkt is aan angst))
Motorische reacties (gedragsmatige reacties)
(basale ganglia, motorische cortex)
Emotionele responsen
(Amygdala)
Geheugen
(Hippocampus)
2. Behandeling – algemeen
Cognitieve gedragstherapie
Medicamenteuze behandeling
Angststoornissen overzicht
Specifieke fobie
Paniekstoornis
Agorafobie
Sociale fobie
Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS)
Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
Acute stressstoornis
Angststoornis door
3. Specifieke fobie
3.1 Kenmerken
A. Een aanhoudende en irrationele angst voor een bepaald object of voor een bepaalde situatie
B. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie, die de vorm kan krijgen van een situatie-gebonden paniekaanval
C. De fobische situatie wordt vermeden of anders doorstaan met intense angst of lijden
D. De persoon erkent dat zijn angst feitelijk ongegrond is (ze willen echt beter worden)
E. Duurt meestal 6 maanden of langer
F. De angst of het vermijdingsgedrag is zo ernstig dat het interfereert met de dagelijkse bezigheden of sociale relaties. De betrokkenen lijdt ernstig onder de angst
G. De angst en vermijding kunnen niet beter verklaard worden door een andere angststoornis
Type :
3.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese (hanteren we om behandeling op af te stellen):
Psychologisch model :
Behandeling :
Geen plaats voor medicatie (voor een specifieke fobie wordt geen medicatie gegeven omdat er geen biologisch verklaringsmodel naar voren wordt geschoven)
4. Paniekstoornis
4.1 Algemeen
Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
Ten minste één van de aanvallen word gevolgd door ten minste één maand waarin betrokkene :
4.2 Kenmerken paniekaanval
Een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen, waarbij vier (of meer) van de volgende symptomen plotseling ontstaan, die binnen tien minuten een maximum bereiken :
5. Agorafobie
Duidelijke angst of vrees voor twee (of meer) van de volgende vijf situaties :
De betrokkene vreest of vermijdt deze situaties vanwege de gedachte dat ontsnappen moeilijk zal zijn of hulp niet beschikbaar wanneer zich panieksymptomen of andere machteloos makende of gênante symptomen zouden ontwikkelen
De situaties worden vermeden (bv. reizen is beperkt) of worden alleen doorstaan met duidelijk lijden of de angst een paniekaanval of paniekachtige symptomen te krijgen, of de aanwezigheid van een begeleider is noodzakelijk
De angst en vermijding kunnen niet beter verklaard worden door een andere angststoornis
5.1 Paniekstoornis en agorafobie: etiopathogenese
Biologisch model :
Psychologisch model :
5.2 Paniekstoornis en agorafobie: behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Medicamenteuze ondersteuning
Combinatie (van de twee)
6. Sociale fobie
6.1 Kenmerken
Een duidelijke en aanhoudende angst voor één of meer situaties waar men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. De betrokkene is bang dat hij/zij zich op een manier zal gedragen (of angstverschijnselen zal tonen) die vernederend of beschamend zijn
Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie leidt tot een onmiddellijke angstreactie; dit kan dan de vorm aannemen van een paniekaanval
6.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese :
Behandeling :
7. Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
7.1 Kenmerken algemeen
Obsessie slaat op de cognitie, de gedachten en compulsie is de gedragscomponent
De patiënt beschouwt de dwangverschijnselen op een bepaald moment als onzinning of excessief
De klachten veroorzaken veel spanning. Ze kosten de patiënt meer dan een uur per dag, of verstoren in ernstige mate het dagelijks functioneren
Angst- en spanningsgegevende dwanggedachte, die wordt gevolgd door een angst- en spanningsreducerende dwanghandeling (handeling om de angst en spanning te reduceren)
Themata :
7.2 Etiopathogenese en behandeling
Etiopathogenese :
Behandeling :
Negatieve gedachten
Komt niet vaak voor maar is een conditie waar we vaak therapieresistentie zien omdat het reduceren van gaat vaak gepaard met anderen zaken die voortkomen omdat de patiënt dikwijls toch al redelijk lang schaamte heeft dus het is niet altijd makkelijk om daarvoor te consulteren
8. Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
8.1 Kenmerken
Buitensporige angst en bezorgdheid (piekeren), gedurende zes maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties)
Betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid in de hand te houden
De angst en bezorgheid gaan samen met drie (of meer) van de volgende zes symptomen (waarvan ten minste enkele symptomen in de laatste zes maanden vaker wel dan niet aanwezig)
Vaak vrij chronisch van aard
8.2 Behandeling
Cognitieve gedragstherapie :
Medicamenteuze ondersteuning :
9. Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
9.1 Kenmerken
De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn :
We hebben stress nodig om te functioneren: verschil positieve en negatieve stress
Positieve: je hebt controle en kunt het managen
Negatieve: gevoel dat je de controle niet hebt, leidt tot decompenseren
Je kan ook chronische traumatisering hebben
De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd (eerste cluster) op één (of meer) van de volgende manieren :
Aanhoudend vermijden (tweede cluster) van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende :
Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (derde cluster) (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende (patiënt is op zijn/haar hoede, niet op zijn gemak, hyperalert, verhoogde waakzaamheid) :
Duur van de stoornis langer dan één maand
9.2 Etiopathogenese
Medisch model :
Psychologisch model
9.3 Behandeling
Cognitieve gedragstherapie
Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR)
Doel: emotionele lading van traumatische herinneringen te verminderen door middel van herhaalde bilaterale stimulatie, helpt herinneringen reprocessen: tijdens EMDR wordt cliënten gevraagd zich te concentreren op verschillende aspecten van een traumatische herinnering terwijl ze bilaterale stimulatie ervaren, focus op positieve cognities: EMDR omvat ook het identificeren en versterken van positieve overtuigingen om deze te integreren in de verwerking van traumatische herinneringen
Medicamenteuze ondersteuning
10. Acute stressstoornis
10.1 Kenmerken
Cfr. PTSS, doch
Een acute stressstoornis kan naast angstige componenten, ook depressieve componenten, een psychotische component -> iemand die acuut decompenseert kan angstig, depressief of psychotisch decompenseren, heeft meestal een gunstig beloop (van voorbijgaande aard maar wijst op onderliggende gevoeligheid)
Eetstoornissen
Inhoud
1. Anorexia Nervosa
1.1 Kenmerken
Weigering om het lichaamsgewicht in stand te houden op een peil dat minimaal normaal is voor de leeftijd en de lengte, bijvoorbeeld gewichtsverlies van 15% en meer beneden dit normale peil, of onvermogen om tjdens de groeiperiode de normaal te verwachten gewichtstoename te bereiken met als gevolg een lichaamsgewicht van minder dan 85% ten opzichte van het te verwachten peil (lichamelijk aspect, somatische zaken)
Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden, terwijl er juist sprake is van ondergewicht (heeft psychisch te maken met het lichaamsbeeld dat verstoord is)
Stoornis in de manier waarop eigen lichaamsomvang of gewicht wordt ervaren (psychische klachten)
De afwezigheid van ten minste drie opeenvolgende menstruele perioden (d.w.z. amenorroe)
Lichamelijke kenmerken
Restrictieve type
Gemengde type
1.2 Klinische presentatie
Van belang om vroegtijdig te interveniëren maar het is moeilijk omdat er weinig signalen zijn in dat vroeg stadium
Meestal meisjes die:
2. Bulimia Nervosa
2.1 Kenmerken
Herhaalde episodes van vreetbuien. Een episode wordt gekenmerkt door beide volgende :
Herhaald compensatiegedrag bedoeld om gewichtsstijging te voorkomen : zelfopgewekt braken, misbruik van laxativa, diuretica of klysma’s of andere geneesmiddelen; vasten, strict dieet of overmatige lichaamsbeweging
De vreetbuien en het inadequaat compensatiegedrag komen beide gemiddeld ten minste tweemaal per week gedurende drie maanden voor
Het oordeel over zichzelf wordt in onevenredige mate beïnvloed door de lichaamsvorm en het lichaamsgewicht
De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van Anorexia Nervosa (bmi bulimia nervosa is normaal)
Purgerende type
Niet-purgerende type
2.2 Differentiële diagnose & comorbiditeit
Differentiële diagnose:
Comorbiditeit:
3. Eetstoornissen
3.1 Diagnostiek
Belang interview !
Kort somatisch onderzoek
3.2 Etiopathogenese
Biologisch verklaringsmodel
Psychologisch verklaringsmodel
Contextueel model
Sociaal model
3.3 Behandeling
Focus is tweeledig (en gaat hand-in-hand):
Multidimensionale (!) behandeling
Primaire preventie (?)
Secundaire preventie
Hoe sneller men kan interveniëren hoe beter het beloop van de chronische entiteit
Kinder- en Jeugdpsychiatrie
Inhoud
Inleiding (specificiteit)
Ontwikkelingsstoornissen
Externaliserende stoornissen
1. Specificiteit Kinder- en jeugdpsychiatrie
Kinderen en jongeren zoeken meestal niet zelf hulp voor hun problemen
Kinderen en jongeren zijn afhankelijk van het gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de gezinssituatie
Bij het beoordelen van problemen bij kinderen en jongeren worden gegevens van andere informanten dan de patiënt zelf sterk meegewogen
Kinderen en jongeren zijn in biologisch en psychosociaal opzicht onrijp
Het ontwikkelingsniveau van het kind of de jongere bepaalt de wijze van communiceren
Interventietechnieken (dat je wilt maken dat de meeste behandelprogramma’s ook de context wilt meepakken) en de organisatie van zorg voor kinderen en jongeren wijken af van die voor volwassenen
2. Definitie psychiatrische stoornis bij kinderen en jongeren
Niet passend bij de leeftijd
Niet te corrigeren
Algemeen functioneren nadelig beïnvloeden
Het kind zelf en/of zijn omgeving doen lijden
Mogelijkse stagnatie van de ontwikkeling
Biopsychosociale benadering
Ontwikkelingspsychopathologie
2.1 Kinderpsychiatrische stoornissen: prevalentie
Ontwikkelingsstoornissen
3. ADHD (attention Deficit Hyperactivity Disorder)
3.1 Klinische kenmerken
Triade van symptomen
3.2 Klinisch beeld
ADHD kernsymptomen – bijkomende diagnostische criteria
Ontwikkelingspsychopathologie – Infants & peuters
Regulatiemoeilijkheden: verschillende types bijvoorbeeld motorisch gedesorganiseerd: als men deze gaat opvolgen, gaat op latere leeftijd een deel hiervan at risk zijn op een diagnose van ADHD of maw het zou kunnen zijn dat dat type van die regulatieproblematiek op die vroege leeftijd een voorloper is van ADHD
Ontwikkelingspsychopathologie – kleuters
Verminderde intensiteit en duur van het spelen
Motorische onrust
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – lagere schoolleeftijd
Afleidbaarheid
Motorische onrust
Impulsief gedrag
Disruptief gedrag (moeilijkheden in de regulatie van gedrag en met grensoverschrijdend gedrag)
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – adolescenten
Moeilijkheden in plannen en organiseren
Vermindering van motorische onrust (na de puberteit)
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingspsychopathologie – volwassenen
Restsymptomen
Geassocieerde problemen:
Ontwikkelingsverloop
Ongeveer 75% heeft een comorbide pathologie
3.3 Classificatie: algemeen
3.4 Epidemiologie: prevalentie
Prevalentiecijfers zijn afhankelijk van
DSM-IV-TR : 2-5%
3.5 Behandeling
Psycho-educatie
< 6 jaar
> 6 jaar
Medicatie (hoge evidentie)
Gedragstherapie (hoge evidentie)
Individuele therapie (matige evidentie)
Supplementen (Omega-3)
Dieet
4. ASS (autismespectrumstoornis)
4.1 Klinische kenmerken
A. Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie (het is een kwalitatief gegeven):
Deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid :
Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie :
Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties :
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten :
Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak :
Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag :
Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn :
Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving :
4.2 Klinisch beeld: screening
Weinig brabbelen als baby
Reageren niet op hun naam
De taalontwikkeling verloopt vertraagd
Ze spelen als peuter niet op de gewone manier met speelgoed
Ze vertonen stereotiep gedrag zoals gefascineerd naar draaiende voorwerpen kijken of objecten op rijtjes schikken
Soms na het 2de levensjaar een stilstand of zelfs verlies van vaardigheden
4.3 ASS – classificatie
Autismespectrum (A.S.S.) (DSM-IV-TR !)
Vroeger veel subtypes van autisme maar zijn nu opgeheven (subtyperingen geen aparte entiteit hadden naar behandeling/interventie dus men heeft dat opgeheven omdat men zei dat het geen meerwaarde had)
4.4 Epidemiologie : prevalentie
A.S.S.: tot 1 %
Quid evolutie prevalentiecijfers DSM5 ?
4.5 Etiopathogenese – fysiopathogenese
Genetica
Neurochemie en neurofysiologie
Beeldvormend onderzoek
Immunologie
4.6 Etiopathogenese – psychopathogenese
Theory of Mind (TOM) : stelt dat een individu een meta-representatie heeft van de mentale toestand, c.q. de gevoelens, gedachten en intenties van een ander persoon of van zichzelf (gelinkt aan de vaardigheid of we ons kunnen inleven, empathie)
Zwakke centrale coherentie : bij personen met ASS loopt de informatieverwerking vast op niveau van detailperceptie en kunnen daardoor moeilijker een globaal beeld krijgen en betekenis geven aan wat zij waarnemen (patiënten met autisme zijn zeer detailgericht)
Executief functioneren : cognitieve functies die het individu in staat stellen gedachten en gedrag doelgericht en aangepast aan de situatie te plannen en te reguleren. Het gaat onder meer om mentale flexibiliteit, impulsinhibitie, werkgeheugen, planningsvermogen en het vermogen om nieuwe ideeën te genereren
4.7 Comorbiditeit
Verstandelijke beperking
Specifieke leerstoornissen
Motorische ontwikkelingsstoornissen
Aandachtsstoornissen en ADHD
Gedragsstoornissen
Ticstoornissen (Gilles de la Tourette)
Obsessief-compulsieve stoornissen
Angst- en stemmingsstoornissen
Psychotische stoornissen
Slaapstoornissen
Epilepsie
Andere
Bij autisme zien we meer de somathiek dan bij ADHD bijvoorbeeld patiënten met epilepsie
Patiënten met autisme hebben vaker een zwakke begaafdheid
4.8 ASS – behandeling
Psycho-educatie
Pedagogische en psychosociale interventies
Stimuleren ontwikkeling kind/jongere :
Aanpassing omgeving (gedragsbeïnvloedend)
Geen medicamenteuze behandeling voor kernsymptomen
Gedragsstoornissen – externaliserende stoornissen
5. Externaliserende stoornissen – algemeen
Oppositionele-opstandige stoornis
Periodiek explosieve stoornis
Normoverschrijdend-gedragsstoornis
Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
Pyromanie
Kleptomanie
Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis
Ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis
Stoornissen waarbij er problemen zijn met de zelfbeheersing wat betreft emoties en gedrag
Rechten van anderen worden geschonden
In conflict met maatschappelijk normen en waarden of met gezagsfiguren
6. Oppositionele-opstandige stoornis
(Oppositional defiant disorder/ODD) – Classificatiecriteria DSM5
Boze/prikkelbare stemming (emotionele cluster)
Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag (gedragsmatige cluster)
Wraakzucht
7. Normoverschrijdend-gedragsstoornis
(Conduct disorder) – Classificatiecriteria DSM5
Niet vanbuiten kennen
Agressie jegens mensen en dieren
Vernieling van eigendommen
Bedrog of diefstal
Ernstige overtredingen van regels
Specificaties :
7.1 Beloop
Continuiteit (persistentie) van CD (conduct dissorder) is groter dan die van ODD
Angst : sep / GAD
Depressie / dysthymie
Leerstoornissen
Taal- en spraak
Zwakbegaafd/lichte mentale handicap
APS: anti sociale persoonlijkheidsstoornis
7.2 Epidemiologie
ODD : 3,2%
CD : 2%
(ADHD : 3-5%)
7.3 Etiopathogenese
7.3.1 Individuele risicofactoren
Neuropsychologische risicofactoren :
Persoonlijkheidsstructuur :
Psychiatrische stoornis
7.3.2 Contextuele risicofactoren
7.3.3 Sociale risicofactoren
Lage SES of armoede
Minderheden
7.3.4 Risicofactoren m.b.t. woonomgeving
Stedelijke omgeving (hierdoor ziet men meer criminaliteit)
Hoog criminaliteitscijfer
(Pre)delinquente peergroep
Blootstelling aan geweld
7.3.5 Ontwikkelingsmodel/Taxonomie van Moffit
Life-course persistent (LCP)
Adolescent limited (AL)
Ontwikkelingsmodel/Patterson
7.4 Behandeling
De behandeling van ODD en CD heeft drie overkoepelende behandeldoelen:
1) het vergroten van disciplinerende en affectieve opvoedingsvaardigheden van ouders
2) het vergroten van zelfregulerende en prosociale vaardigheden van het kind of de jongere
3) het verbeteren van het gezinsfunctioneren
Er zijn drie behandelmethoden waarvan het effect het duidelijkst is aangetoond:
Medicatie
Geen prominente plaats
Indien + ADHD: medicatie voor ADHD vaak ook effect op agressie
Antipsychotica (als er felle/forse agressie is)
Gedwongen behandeling (WBPG)(26/06/1990)
3 voorwaarden
7.5 Geestesstoornis
Slaapstoornissen
Overzicht
Het slaapproces
Dyssomnia (verstoord slaapproces !)(hebben invloed op het vermogen om voldoende, kwalitatieve slaap te krijgen)
Parasomnia (normaal slaapproces !)(schijnbaar verstoord maar het is eigenlijk niet verstoord)
1. Het slaapproces: algemeen
Herstellende functie voor het lichaam
Laag BW niveau
Non-REM-slaap
REM-slaap
Slaapduur
Polysomnografie
Slaap heeft een zeer belangrijke herstelfunctie
Tekort aan slaap is gelinkt aan psychische en somatische aandoeningen
2. Dyssomnia: kenmerken
Primaire insomnia (niet gekoppeld aan iets situationeel, voorbijgaand, het ligt primair in dat slaapproces zelf (verstoring ligt in het slaapproces))
Moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende ten minste één maand
Primaire hypersomnia
Overmatige slaperigheid gedurende ten minste één maand zoals blijkt uit ofwel verlengde slaapepisodes ofwel bijna dagelijks voorkomende slaapepisodes overdag
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : andere slaapstoornisen, somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychiatrische stoornis
2 laatste bullets slaan op het gegeven van beperkingen die daar zijn, de exclusie van aan middelen gebonden stoornissen, andere psychiatrische stoornissen bv. stemmingsstoornissen, depressie
Dyssomnia weten van verstoord slaapproces in die oppervlakkige diepe REM slaap
2.1 Narcolepsie – kenmerken
Onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen gedurende tenminste drie maanden
Narcolepsie is geen ongevaarlijke aandoening, soms maatregelen opgelegd zoals een rijverbod omdat het aanvallen van slaap zijn die plotseling kunnen voorkomen
De aanwezigheid van één of beide van de volgende :
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen,..
Hallucinaties gaan hier over hallucinaties die kunnen voorkomen tussen slaap en waak (tussen waak en slaap noemt hypnagoge en tussen slaap en waak noemt hypnopompe) kan ook los van narcolepsie voorkomen, is een acuut gegeven
2.2 Slaapgebonden ademhalingsstoornis – kenmerken
Slaapontregeling, leidend tot overmatige slaperigheid of insomnia, die beschouwd wordt als een gevolg van een slaapgebonden ademhalingsstoornis
Meest voorkomende vorm : obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS)
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
2.3 Slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek – varianten
Intrinsieke stoornis:
Waar het inslaapmoment eigenlijk niet meer werkt en de persoon dus pas later in slaap kan vallen
Extrinsieke stoornis:
Jetlag kan slapeloosheid, overdreven slaperigheid geven
Mensen die in shiften werken zijn doorgaans ook iets kwetsbaarder voor stressgerelateerde aandoeningen (angst en stemmingsproblemen ook gekoppeld aan het slaapgegeven)
2.4 Dyssomnia Niet Anderszins Omschreven
Klachten over insomnia of hypersomnia die zijn toe te schrijven aan omgevingsfactoren (bijvoorbeeld lawaai, licht, frequente onderbrekingen)
Overmatige slaperigheid toe te schrijven aan voortdurende slaapdeprivatie (Slapdeprivatie: echt de slaap onderdrukken -> ontstaan hypomanie of manie en na verloop van tijd depressief)
‘Restless Legs Syndrome’ : dit syndroom wordt gekenmerkt door de behoefte benen of armen te bewegen, waarbij typische onaangename sensaties worden beschreven zoals het gevoel dat er iets over de huid kruipt, gevoel van kriebelen, tintelen, brandering gevoel of jeuken. Frequent bewegen van de ledematen komt voor om te proberen de onaangename gevoelens te verlichten. De verschijnselen zijn het ergst als iemand rust en ‘s avonds of ‘s nachts en ze verdwijnen tijdelijk door te bewegen. De onplezierige gevoelens en de bewegingen van de ledematen kunnen het begin van de slaap uitstellen, iemand uit de slaap wekken of leiden tot slaperigheid of vermoeidheid overdag
3. Parasomnia
3.1 Nachtmerries – kenmerken
Herhaaldelijk wakker worden in de belangrijkste slaapperiode of tijdens dutjes met gedetailleerde herinneringen aan lange en buitengewoon angstaanjagende dromen, doorgaans met bedreiging van het leven, de veiligheid of de eigenwaarde als inhoud. Het ontwaken komt meestal in de tweede helft van de slaapperiode voor
Bij het ontwaken uit de angstaanjagende dromen is betrokkene snel georiënteerd en alert
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychiatrische stoornis
Parasomnia: schijnbaar, niet verstoord maar vaker meer lichamelijke klachten
Voornaamste reden voor nachtmerrie:
3.2 Pavor nocturnus – kenmerken
In een anamnese kan dat voorkomen bij een normale ontwikkeling bij jonge kinderen (kleuterleeftijd)
Recidiverende episodes van plotseling wakker worden, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode en beginnend met een paniekerige schreeuw
Intense angst en verschijnselen van autonome ‘arousal’ zoals tachycardie (hart dat snel kan kloppen), snel ademhalen en transpireren, bij elke episode
Nauwelijks reageren op pogingen van anderen om betrokkene gerust te stellen tijdens de episode. Is verward en gedesoriënteerd
Er is geen gedetailleerde droomherinnering en er is amnesie voor de episode
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
3.3 Slaapwandelen – kenmerken
Recidiverende episodes van uit bed komen tijdens de slaap en rondlopen, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode
Tijdens het slaapwandelen heeft betrokkene een uitdrukkingsloze starende gelaatsuitdrukking, reageert nauwelijks op pogingen van anderen om met hem/haar contact te krijgen en kan betrokkenen slechts met grote moeite gewekt worden
Bij het ontwaken heeft betrokkene een amnesie voor de episode
Binnen enkele minuten na het ontwaken uit een episode van slaapwandelen zijn er geen beperkingen in de geestelijke activiteit of het gedrag
Significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen
Dyssomnia
Behandeling (insomnia/hypersomnia)
Algemeen
Slaaprestrictie
Cognitieve gedragstherapie
Behandeling (narcolepsie)
Cave levensbedreigende situaties
Niet-specifieke gedragsbehandeling
Medicamenteus
Behandeling (andere)
Slaapgebonden ademhalingsstoornis
Slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek
RLS (restless leg syndrom)
Parasomnia: behandeling
Stressreductietechnieken
(Cognitieve) gedragstherapie
Hypnose
Medicamenteus
Seksuele stoornissen
Vaak als mensen medicatie nemen zijn de bewerkingen seksuele moeilijkheden
Inhoud
Seksuele disfuncties (een stoornis die eigenlijk refereert naar 1 van die fases van de seksuele responscyclus)
Parafilieën (Parafilie is een drangstoornis (groot verschil drang en dwang in pathologie en klinische kenmerken)(meer voorkomen in de forensische psychiatrie)(vaak gedrag stellen die grensoverschrijdend zijn))
1. Seksuele disfuncties
1.1 De seksuele respons
Verlangen
Opwinding
Orgasme (sterkste opwindingsfase)
Resolutie of herstel
1.2 Kenmerken – algemeen
Verstoring of remming van één of meer fasen van de seksuele reponscyclus
Disfunctie van resolutiefase wordt niet beschreven
Primair (levenslang type) vs. secundair (verworven type)
Contextgebonden (situationeel type) vs. globaal karakter (gegeneraliseerd type)
Door psychische factoren, somatische factoren, gecombineerde factoren
1.3 Seksuele pijnstoornissen
Dyspareunie
Vaginisme
Verschil: fysieke, fysiologische compenent bij de eerste een grote impact heeft en bij de tweede de psychologische verklaring meespeelt in het verhaal
1.4 Diagnostiek
Seksuele minianamnese (met beide partners)
Lichamelijk onderzoek
1.5 Etiopathogenese
Biologische factoren
Psychosociale factoren
1.6 Behandeling
Psycho-educatie ! (Wat maakt dat de patiënt in kwestie binnen een bepaalde fase moeilijkheden vertoont?)
Herstellen van het seksuele responssysteem
Verbeteren van de verwerking van seksuele prikkels
Psychologisch :
Biologisch :
2. Parafilie
2.1 Kenmerken – drangstoornissen
Parafilie = een DRANGSTOORNIS
Onvermogen weerstand te bieden aan een impuls, drijfveer of verleiding om een handeling uit te voeren die schadelijk is voor de betrokkene zelf of voor anderen
Voor het uitvoeren van de handeling bestaat een toenemend gevoel van spanning of prikkelbaarheid
Na het uitvoeren van de handeling treedt plezier, opluchting of voldoening op
Een dranghandeling kan in strijd zijn met de wet of de goede zeden, waardoor de patiënt ernaar streeft deze te verbergen
Het gaat om een weerstand te bieden aan een impuls, verlangen die schadelijk is voor anderen
2.2 Dwang – drang
Dwang heeft alles te maken met angst (wilt ervan afgeraken)
Als je extern in behandeling moet gaan, is de outcome van interventie minder is dan als je zelf gemotiveerd bent om in behandeling te gaan
2.3 Kenmerken – algemeen
Alles op gebied van grensoverschrijdend gedrag
2.4 Voorbeelden
Prognose is niet zo gunstig, meestal een hardnekkig gegeven
2.5 Behandeling
Biologisch
Psychologisch
Persoonlijkheidsstoornissen
Zijn zeer frequent en prevent aanwezig in comorbiditeit met andere psychiatrische aandoeningen en de interventie en outcome heeft voornamelijk te maken met de comorbide persoonlijkheidsstoornis
1. Algemeen
Cluster A (‘vreemde’, ‘excentrieke’ cluster)
Cluster B (‘dramatische cluster’)
Cluster C (‘angstige cluster’)
2. Algemeen – kenmerken
Een duurzaam patroon (iets dat lange tijd aanwezig is)(vanaf de leeftijd van 18 jaar (duurzaam is moeilijk als nog iets in ontwikkeling is)) van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van betrokkene afwijken van de verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen:
Het patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties
Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid
Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Exclusie : somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychische stoornis
2.1 Cluster A – algemeen
Excentriek, zonderling
Introvert, trekken zich terug uit het sociale contact en zijn beperkt in hun emotionele expressie
Cognitieve stoornissen en/of perceptuele stoornissen die soms een psychotisch karakter hebben
Sociale functioneren sterk aangetast
Exclusie : schizofrenie, stemmingsstoornissen met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis, of in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis
Zit een beetje in het schizofrenie spectrum (patiënt ziet precies door je)
Heel veel items horen bij het sociale, cognitieve, denkproces
2.2 Cluster B – algemeen
‘Dramatische cluster’
Waar meerdere persoonlijkheidstrekken overkoepelend zijn -> succes dat je gaat boeken met interventie kleiner gaat worden
Affecten, gedragsmatige
2.3 Cluster C – algemeen
Centrale kenmerk = angst
Vallen niet op
Zoeken vaak de oorzaak van hun problemen bij zichzelf en nemen weinig verantwoordelijkheid
Degene die het meest ter discussie staat (zinvol om het te gaan stellen?) omdat overlap met angststoornissen heel groot is
3. Ontwikkeling, beloop en gevolgen
Beginnen in de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd en zijn daarna relatief stabiel
Bij het ouder worden verliezen pathologische persoonlijkheidstrekken over het algemeen aan scherpte door:
Verschillen natuurlijk beloop :
Als er sprake is van identiteitscrisis is er meer kans op bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling
Met nieuwe interventies worden er goede resultaten geboekt
4. Comorbiditeit
Persoonlijkheidsstoornissen
Aan middelen gebonden stoornissen
Angststoornissen
Stemmingsstoornissen
Heel vaak met angst of stemmingsstoornissen
Ook tussen de clusters onderling bv. Borderline-Narcistisch
Liever spreken over trekken/kenmerken dan full blown persoonlijkheidsstoornis
5. Etiopathogenese
Biologisch model
Psychologisch model
Persoonlijkheidstrekken die genetische overerving hebben
Trauma heeft ook verstoring in stresssysteem mee
6. Behandeling
Goed hanteren van de eigen (negatieve) tegenoverdracht (vaak is een negatieve tegenoverdracht een niet pluis gegeven)
Psycho-educatie: psychiatrische problematiek
Psychotherapeutisch
Medicamenteus
EXAMEN