Kennislijn OP2
Gezondheidsdeterminanten en risicodiagnose
Gezondheidsgedrag → gedragingen van het individu die een positieve of negatieve invloed hebben op de gezondheid. deels bewuste keuze, deels ontstaan door gewoonte
Gezondheidsvaardigheden → vaardigheden van het individu om informatie te verwerven over gezondheid en dit te begrijpen, beoordelen en gebruiken
Gezondheidsgedrag en -vaardigheden: niet helemaal individuele verantwoordelijkheid
Gezondheidsdeterminanten → factoren die duidelijk voorspellend zijn voor de mate van gezondheid
→ te identificeren door onderzoek
→ relatie etniciteit, cultuur, gezondheid
vroegtijdig onderkennen gezondheidsdeterminanten:
gezondheidsproblemen voorkomen
effectief gezondheidsgedrag bevorderen
benodigde condities realiseren
Risicofactoren → gezondheidsdeterminanten met een negatieve invloed op de gezondheid (leefstijl)
→ bij specifieke determinanten meer risico
Bij goede gezondheidsvaardigheden risico verminderd (→ gezondheidsvaardigheden werken preventief)
Endogene determinanten → factoren in de mens die invloed hebben op gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen
Exogene determinanten → factoren uit de fysieke en de maatschappelijke omgeving die invloed hebben op de gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen
Gezondheidsbehoud is belangrijk (prevention > cure)
Epidemiologisch onderzoek
→ welk gedrag draagt bij of vormt een risico voor gezondheid en welke factoren spelen een rol?
incidentie → aantal nieuwe zieken in een populatie over een bepaalde periode
prevalentie → aantal individuen in een populatie die op een bepaald moment ziek zijn
morbiditeit → frequentie van ziekte in een populatie
multimorbiditeit/comorbiditeit → tegelijkertijd voorkomen van 2 of meer aandoeningen bij een individu
mortaliteit → aantal sterfgevallen voor een bepaald gebied over een bepaalde periode
demografisch onderzoek → waar mensen met bepaalde kenmerken wonen
geboortecijfer → het aantal levend geborenen in een bepaald gebied over een bepaalde periode
sterftecijfer → het aantal sterftegevallen in een bepaald gebied over een bepaalde periode
levensverwachting → gemiddelde levensduur
geboortegolf → opvallende toename aantal geboortes
bevolkingspiramide → diagram die de leeftijdsspreiding van een populatie weergeeft
immigratie → mensen die aankomen uit het buitenland om ergens anders te komen wonen
Health Field Concept model (Lalonde)
Sunrise model (Leininger
Gezondheidsvaardigheden
→ definitie WHO: ‘The cognitive and social skills which determine the motivation and ability of individuals to gain access to, understand and use information in ways to promote and maintain good health’
lage gezondheidsvaardigheden → probleem binnen de zorg
voorbeeld: analfabetisme
Weten is nog geen doen → denkvermogen en doenvermogen
Sociaaleconomische standaard (SES)
→ positie van mensen op de maatschappelijke ladder
relatie SES en gezondheidsvaardigheden
De gezonde wijk - preventie
Preventie → naar doelgroep en niveau
universele preventie
gericht op gezondheidsbehoud van de algemene bevolking
ingaan op algemene risicofactoren, geen sprake van gerichte doelgoepbenadering
selectieve preventie
gericht op het voorkomen dat personen met bepaalde risicofactoren daadwerkelijk ziek worden
geïndiceerde preventie
voorkomen van verergering beginnende klachten (doelgroep: mensen met symptomen aandoening zonder diagnose → hoogrisicogroep)
zorggerelateerde preventie
voorkomen bestaande aandoening leiden tot complicaties, lagere levenskwaliteit of sterfte
Preventie naar fase
primaire preventie → voorkomen dat gezonde mensen gezondheidsproblemen krijgen
secundaire preventie → vroegtijdig opsporen & aanpakken ziektes/afwijkingen
tertiaire preventie → voorkomen complicaties & verergering bestaande aandoening
Type maatregelen
gezondheidsbevordering → bevorderen en in stand houden gezonde leefstijl van een gezonde omgeving
gezondheidsbescherming → bescherming bevolking tegen gezondheidsbedreigende factoren
ziektepreventie → voorkomen bepaalde ziekten en vroegtijdig signaleren
De volwassenheid als ontwikkelingsfase
De psychosociale stadia van Erik Erikson
vroege volwassenheid → 18 tot 35 jaar → intimiteit vs isolement:
tussenfase
intimiteit vs isolement: nabijheid, onafhankelijkheid, waardering, identiteit, verantwoordelijkheden
moderne benadering intimiteit → seksualiteit, relaties
middelbare volwassenheid → 35 tot 65 jaar → generativiteit vs stagnatie
fase van overgangen
andere rollen (empty nest, overgang, onverwachte gebeurtenissen)
fysieke veranderingen
midlife crisis
zelfreflectie
late volwassenheid → 65 tot overlijden → ego-integriteit vs wanhoop
fysieke veranderingen
cognitieve verandering
seksualiteit/intimiteit
sociale en emotionele veranderingen
Stress & coping
processen als gevolg van ziekte
cognitieve beoordeling → adaptieve taken → vaardigheden voor coping
cognitieve beoordeling
implicaties ziekte voor eigen leven
adaptieve taken:
omgaan met symptomen en mogelijkheid pijn
controle ziekte en gezondheid, onzekere toekomst, emotionele controle
omgaan veranderingen relaties, zelfbeeld, bijkomende problemen
relaties gezondheidsprofessionals
optimisme → zien en denken in en vanuit mogelijkheden, positieve verwachtingen, effectieve coping
→ minder vaak ziek, positief effect genezing, langer leven
Stress & coping
coping → de vaardigheid om om te kunnen gaan met stress
stress → fysieke en psychische reactie veranderingen die optreden in reactie op stressoren
stressor → externe gebeurtenis of situatie die psychologische en emotionele stress veroorzaakt
traumatische stressoren → situaties die onze eigen lichamelijke veiligheid of die van anderen bedreigen en gevoelens van angst, vrees of machteloosheid opwekken
natuurramp → plotselinge gewelddadige ramp die een trauma veroorzaakt
terrorisme → geweld of dreiging door mensen die de maatschappij willen ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken
plotseling persoonlijk verlies → verlies wat lijdt tot rouw
chronische stressoren → langdurig, ontwikkelen zich langzaam over een tijdsperiode
maatschappelijke stressoren → druk die wordt uitgeoefend door sociale, culturele en economische omgeving
compassiemoeheid → toestand van psychologische uitputting (vaak bij zorgprofessionals)
major life events → grote veranderingen in iemands leven die lijden tot stress
dagelijkse ergernissen → situaties die enige irritatie of frustraten veroorzaken
Moderator → factor die voorkomt dat een stressor stress veroorzaakt
persoonlijkheidstype A
werkt snel
geniet niet per se van prestaties
acceptatie mislukking moeizaam
kiezen voor gevoel urgentie
concurreren graag
persoonlijkheidstype B
werkt regelmatig tempo
geniet van prestaties
accepteert mislukking makkelijker
rustige & kalme benadering
genieten van ervaring
locus of control → waar een individu belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven plaatst
interne locus of control → geloven dat ze veel invloed hebben op resultaten in hun leven
externe locus of control → geloven dat ze weinig invloed hebben op resultaten in hun leven
optimisme → houding waarbij stressoren geïnterpreteerd worden als specifiek, situationeel en tijdelijk
weerbaarheid → houding van weerstand tegenover stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging, toewijding en controle
veerkracht → capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling
Algemeen aanpassingssyndroom → algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert
stadium 1: alarmreactie
→ lichaam mobiliseert hulpbronnen om de stressor het hoofd te bieden
stadium 2: weerstand
→ lichaam past zich aan aan aanwezigheid stressor
stadium 3: uitputting
→ lichaam put zijn hulpbronnen volledig uit
Coping → actie ondernemen om de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen
probleemgerichte coping → actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor
emotiegerichte coping → het reguleren van je emotionele reactie op een stressor
cognitieve herstructurering → het herbeoordelen van een stressor met het doel deze vanuit een positiever perspectief te beschouwen
sociale vergelijking/modelling → type cognitieve herstructurering waarbij vergelijking worden gemaakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties
positieve emoties
zingeving → zoeken naar betekenis in stressvolle situatie
Duurzame inzetbaarheid
werk → het verrichten van bezigheden (betaald of onbetaald) die nut hebben voor diegene die de arbeid verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de maatschappij als geheel
onderdeel van de positieve gezondheid
belangrijk onderdeel participatiedomein ICF-model
waarom vinden mensen werk belangrijk?
→ inkomen, sociale contacten, ambitie, zingeving, identiteit, structuur, waardering
arbeid als medicijn
→ na werkhervatting verbetering gezondheid, functioneren en vitaliteit, vermindering beperkingen & pijn
manifeste functies van betaald werk
extrinsieke betekenis van werk (bv verwerven inkomen of leveren goederen en diensten)
latente functies van betaald werk
intrinsieke betekenis (bv mogelijkheid door te groeien, zingeving)
Duurzame inzetbaarheid
vanuit het perspectief van de werkende:
→ het vermogen om nu en in de toekomst toegevoegde waarde te leveren en daarbij zelf ook meerwaarde te ervaren
vanuit het perspectief van de arbeidsorganisatie
→ medewerkers hun talenten optimaal kunnen benutten en maximaal kunnen bijdragen aan de organisatie
duurzame inzetbaarheid & gezondheid
verminderen belasting
reductie fysieke belasting
reductie mentale belasting
verbeteren belastbaarheid
verbeteren conditie/fitheid/leefstijl
aandacht voor vitaliteit/bevlogenheid
participatiesamenleving → iedereen die dat kan draagt zelf bij aan zijn eigen leven en aan de samenleving
Gedrag en gedragsverandering
Leren
→ een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de mentale processen
Aanleren van gedrag
behaviorisme → gebaseerd op observeerbaar gedrag (responsen) die het resultaat zijn van blootstellingen aan stimuli
klassieke conditionering - pavlov reactie (voorbeeld: hond met eten en belletje)
reflexmatig gedrag als uitgangspunt
koppeling stimulus aan andere stimulus die bekende respons uitlokt
leidt tot zelfde respons als wanneer alleen eerste stimulus word gebruikt
operante conditionering - skinner box
een behavioristische leertheorie gebaseerd op trial-and-error
spontaan gedrag versterken, gewoontes afdwingen
beloningen/straffen zijn consequenties die van invloed zijn dat de gedragingen herhaald worden (positieve/negatieve bekrachtiging of straf)
shaping → gedrag aanleren via positieve bekrachtiging
extinctie → afnemen gedrag zonder bekrachtiging
continue bekrachtiging → elke respons gevolgd door bekrachtiging
intermitterende bekrachtiging → niet elke respons gevolgd door bekrachtiging
sociaal-cognitieve leren → leren gebaseerd op mentale informatieverwerking, vaak respons op probleemoplossen
de nieuwe responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties daarvan te kijken → observationeel leren (imitatie en modelleren)
→ abraham bandura (bobo-pop)
Sociale invloed op gedrag → groepsdruk
Gedragsverandering
modellen voor gezondheidsgedrag → sociaal cognitieve modellen
continue modellen van gedragsverandering
health belief model (HBM)
demografische variabelen → kwetsbaarheid, ernst, voordelen, barrières etc. → kans op gedrag
theory of planned behavior (TBP)
intentie → attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole → gedrag
modellen van gefaseerde gedragsverandering
transtheoretische model (TTM)
stages of change
pre-contemplatie (ontkenning)
contemplatie (herkenning en overweging)
preparation (verkenning en beslissing)
action (actie)
maintenance (consolidatie, volhouden)
Gedragsverandering binnen hulpverlening (strategieën)
informatieverstrekking
motiveringsgesprek
→ doel: versterking motivatie om een verandering te overwegen
empathie, discrepantie, meebewegen met weerstand, ondersteuning persoonlijke effectiviteit
benaderingen via probleemoplossing
modelleren
cognitieve strategieën
Onbewuste gedragsverandering
→ door priming: onbewust reageren op prikkels
Gezondheidsdeterminanten en risicodiagnose
Gezondheidsgedrag → gedragingen van het individu die een positieve of negatieve invloed hebben op de gezondheid. deels bewuste keuze, deels ontstaan door gewoonte
Gezondheidsvaardigheden → vaardigheden van het individu om informatie te verwerven over gezondheid en dit te begrijpen, beoordelen en gebruiken
Gezondheidsgedrag en -vaardigheden: niet helemaal individuele verantwoordelijkheid
Gezondheidsdeterminanten → factoren die duidelijk voorspellend zijn voor de mate van gezondheid
→ te identificeren door onderzoek
→ relatie etniciteit, cultuur, gezondheid
vroegtijdig onderkennen gezondheidsdeterminanten:
gezondheidsproblemen voorkomen
effectief gezondheidsgedrag bevorderen
benodigde condities realiseren
Risicofactoren → gezondheidsdeterminanten met een negatieve invloed op de gezondheid (leefstijl)
→ bij specifieke determinanten meer risico
Bij goede gezondheidsvaardigheden risico verminderd (→ gezondheidsvaardigheden werken preventief)
Endogene determinanten → factoren in de mens die invloed hebben op gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen
Exogene determinanten → factoren uit de fysieke en de maatschappelijke omgeving die invloed hebben op de gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen
Gezondheidsbehoud is belangrijk (prevention > cure)
Epidemiologisch onderzoek
→ welk gedrag draagt bij of vormt een risico voor gezondheid en welke factoren spelen een rol?
incidentie → aantal nieuwe zieken in een populatie over een bepaalde periode
prevalentie → aantal individuen in een populatie die op een bepaald moment ziek zijn
morbiditeit → frequentie van ziekte in een populatie
multimorbiditeit/comorbiditeit → tegelijkertijd voorkomen van 2 of meer aandoeningen bij een individu
mortaliteit → aantal sterfgevallen voor een bepaald gebied over een bepaalde periode
demografisch onderzoek → waar mensen met bepaalde kenmerken wonen
geboortecijfer → het aantal levend geborenen in een bepaald gebied over een bepaalde periode
sterftecijfer → het aantal sterftegevallen in een bepaald gebied over een bepaalde periode
levensverwachting → gemiddelde levensduur
geboortegolf → opvallende toename aantal geboortes
bevolkingspiramide → diagram die de leeftijdsspreiding van een populatie weergeeft
immigratie → mensen die aankomen uit het buitenland om ergens anders te komen wonen
Health Field Concept model (Lalonde)
Sunrise model (Leininger
Gezondheidsvaardigheden
→ definitie WHO: ‘The cognitive and social skills which determine the motivation and ability of individuals to gain access to, understand and use information in ways to promote and maintain good health’
lage gezondheidsvaardigheden → probleem binnen de zorg
voorbeeld: analfabetisme
Weten is nog geen doen → denkvermogen en doenvermogen
Sociaaleconomische standaard (SES)
→ positie van mensen op de maatschappelijke ladder
relatie SES en gezondheidsvaardigheden
De gezonde wijk - preventie
Preventie → naar doelgroep en niveau
universele preventie
gericht op gezondheidsbehoud van de algemene bevolking
ingaan op algemene risicofactoren, geen sprake van gerichte doelgoepbenadering
selectieve preventie
gericht op het voorkomen dat personen met bepaalde risicofactoren daadwerkelijk ziek worden
geïndiceerde preventie
voorkomen van verergering beginnende klachten (doelgroep: mensen met symptomen aandoening zonder diagnose → hoogrisicogroep)
zorggerelateerde preventie
voorkomen bestaande aandoening leiden tot complicaties, lagere levenskwaliteit of sterfte
Preventie naar fase
primaire preventie → voorkomen dat gezonde mensen gezondheidsproblemen krijgen
secundaire preventie → vroegtijdig opsporen & aanpakken ziektes/afwijkingen
tertiaire preventie → voorkomen complicaties & verergering bestaande aandoening
Type maatregelen
gezondheidsbevordering → bevorderen en in stand houden gezonde leefstijl van een gezonde omgeving
gezondheidsbescherming → bescherming bevolking tegen gezondheidsbedreigende factoren
ziektepreventie → voorkomen bepaalde ziekten en vroegtijdig signaleren
De volwassenheid als ontwikkelingsfase
De psychosociale stadia van Erik Erikson
vroege volwassenheid → 18 tot 35 jaar → intimiteit vs isolement:
tussenfase
intimiteit vs isolement: nabijheid, onafhankelijkheid, waardering, identiteit, verantwoordelijkheden
moderne benadering intimiteit → seksualiteit, relaties
middelbare volwassenheid → 35 tot 65 jaar → generativiteit vs stagnatie
fase van overgangen
andere rollen (empty nest, overgang, onverwachte gebeurtenissen)
fysieke veranderingen
midlife crisis
zelfreflectie
late volwassenheid → 65 tot overlijden → ego-integriteit vs wanhoop
fysieke veranderingen
cognitieve verandering
seksualiteit/intimiteit
sociale en emotionele veranderingen
Stress & coping
processen als gevolg van ziekte
cognitieve beoordeling → adaptieve taken → vaardigheden voor coping
cognitieve beoordeling
implicaties ziekte voor eigen leven
adaptieve taken:
omgaan met symptomen en mogelijkheid pijn
controle ziekte en gezondheid, onzekere toekomst, emotionele controle
omgaan veranderingen relaties, zelfbeeld, bijkomende problemen
relaties gezondheidsprofessionals
optimisme → zien en denken in en vanuit mogelijkheden, positieve verwachtingen, effectieve coping
→ minder vaak ziek, positief effect genezing, langer leven
Stress & coping
coping → de vaardigheid om om te kunnen gaan met stress
stress → fysieke en psychische reactie veranderingen die optreden in reactie op stressoren
stressor → externe gebeurtenis of situatie die psychologische en emotionele stress veroorzaakt
traumatische stressoren → situaties die onze eigen lichamelijke veiligheid of die van anderen bedreigen en gevoelens van angst, vrees of machteloosheid opwekken
natuurramp → plotselinge gewelddadige ramp die een trauma veroorzaakt
terrorisme → geweld of dreiging door mensen die de maatschappij willen ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken
plotseling persoonlijk verlies → verlies wat lijdt tot rouw
chronische stressoren → langdurig, ontwikkelen zich langzaam over een tijdsperiode
maatschappelijke stressoren → druk die wordt uitgeoefend door sociale, culturele en economische omgeving
compassiemoeheid → toestand van psychologische uitputting (vaak bij zorgprofessionals)
major life events → grote veranderingen in iemands leven die lijden tot stress
dagelijkse ergernissen → situaties die enige irritatie of frustraten veroorzaken
Moderator → factor die voorkomt dat een stressor stress veroorzaakt
persoonlijkheidstype A
werkt snel
geniet niet per se van prestaties
acceptatie mislukking moeizaam
kiezen voor gevoel urgentie
concurreren graag
persoonlijkheidstype B
werkt regelmatig tempo
geniet van prestaties
accepteert mislukking makkelijker
rustige & kalme benadering
genieten van ervaring
locus of control → waar een individu belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven plaatst
interne locus of control → geloven dat ze veel invloed hebben op resultaten in hun leven
externe locus of control → geloven dat ze weinig invloed hebben op resultaten in hun leven
optimisme → houding waarbij stressoren geïnterpreteerd worden als specifiek, situationeel en tijdelijk
weerbaarheid → houding van weerstand tegenover stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging, toewijding en controle
veerkracht → capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling
Algemeen aanpassingssyndroom → algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert
stadium 1: alarmreactie
→ lichaam mobiliseert hulpbronnen om de stressor het hoofd te bieden
stadium 2: weerstand
→ lichaam past zich aan aan aanwezigheid stressor
stadium 3: uitputting
→ lichaam put zijn hulpbronnen volledig uit
Coping → actie ondernemen om de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen
probleemgerichte coping → actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor
emotiegerichte coping → het reguleren van je emotionele reactie op een stressor
cognitieve herstructurering → het herbeoordelen van een stressor met het doel deze vanuit een positiever perspectief te beschouwen
sociale vergelijking/modelling → type cognitieve herstructurering waarbij vergelijking worden gemaakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties
positieve emoties
zingeving → zoeken naar betekenis in stressvolle situatie
Duurzame inzetbaarheid
werk → het verrichten van bezigheden (betaald of onbetaald) die nut hebben voor diegene die de arbeid verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de maatschappij als geheel
onderdeel van de positieve gezondheid
belangrijk onderdeel participatiedomein ICF-model
waarom vinden mensen werk belangrijk?
→ inkomen, sociale contacten, ambitie, zingeving, identiteit, structuur, waardering
arbeid als medicijn
→ na werkhervatting verbetering gezondheid, functioneren en vitaliteit, vermindering beperkingen & pijn
manifeste functies van betaald werk
extrinsieke betekenis van werk (bv verwerven inkomen of leveren goederen en diensten)
latente functies van betaald werk
intrinsieke betekenis (bv mogelijkheid door te groeien, zingeving)
Duurzame inzetbaarheid
vanuit het perspectief van de werkende:
→ het vermogen om nu en in de toekomst toegevoegde waarde te leveren en daarbij zelf ook meerwaarde te ervaren
vanuit het perspectief van de arbeidsorganisatie
→ medewerkers hun talenten optimaal kunnen benutten en maximaal kunnen bijdragen aan de organisatie
duurzame inzetbaarheid & gezondheid
verminderen belasting
reductie fysieke belasting
reductie mentale belasting
verbeteren belastbaarheid
verbeteren conditie/fitheid/leefstijl
aandacht voor vitaliteit/bevlogenheid
participatiesamenleving → iedereen die dat kan draagt zelf bij aan zijn eigen leven en aan de samenleving
Gedrag en gedragsverandering
Leren
→ een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de mentale processen
Aanleren van gedrag
behaviorisme → gebaseerd op observeerbaar gedrag (responsen) die het resultaat zijn van blootstellingen aan stimuli
klassieke conditionering - pavlov reactie (voorbeeld: hond met eten en belletje)
reflexmatig gedrag als uitgangspunt
koppeling stimulus aan andere stimulus die bekende respons uitlokt
leidt tot zelfde respons als wanneer alleen eerste stimulus word gebruikt
operante conditionering - skinner box
een behavioristische leertheorie gebaseerd op trial-and-error
spontaan gedrag versterken, gewoontes afdwingen
beloningen/straffen zijn consequenties die van invloed zijn dat de gedragingen herhaald worden (positieve/negatieve bekrachtiging of straf)
shaping → gedrag aanleren via positieve bekrachtiging
extinctie → afnemen gedrag zonder bekrachtiging
continue bekrachtiging → elke respons gevolgd door bekrachtiging
intermitterende bekrachtiging → niet elke respons gevolgd door bekrachtiging
sociaal-cognitieve leren → leren gebaseerd op mentale informatieverwerking, vaak respons op probleemoplossen
de nieuwe responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties daarvan te kijken → observationeel leren (imitatie en modelleren)
→ abraham bandura (bobo-pop)
Sociale invloed op gedrag → groepsdruk
Gedragsverandering
modellen voor gezondheidsgedrag → sociaal cognitieve modellen
continue modellen van gedragsverandering
health belief model (HBM)
demografische variabelen → kwetsbaarheid, ernst, voordelen, barrières etc. → kans op gedrag
theory of planned behavior (TBP)
intentie → attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole → gedrag
modellen van gefaseerde gedragsverandering
transtheoretische model (TTM)
stages of change
pre-contemplatie (ontkenning)
contemplatie (herkenning en overweging)
preparation (verkenning en beslissing)
action (actie)
maintenance (consolidatie, volhouden)
Gedragsverandering binnen hulpverlening (strategieën)
informatieverstrekking
motiveringsgesprek
→ doel: versterking motivatie om een verandering te overwegen
empathie, discrepantie, meebewegen met weerstand, ondersteuning persoonlijke effectiviteit
benaderingen via probleemoplossing
modelleren
cognitieve strategieën
Onbewuste gedragsverandering
→ door priming: onbewust reageren op prikkels