knowt logo

Kennislijn OP2

VPK week 1

Werkgroep 1.1

Gezondheidsdeterminanten en risicodiagnose


Gezondheidsgedrag → gedragingen van het individu die een positieve of negatieve invloed hebben op de gezondheid. deels bewuste keuze, deels ontstaan door gewoonte

Gezondheidsvaardigheden → vaardigheden van het individu om informatie te verwerven over gezondheid en dit te begrijpen, beoordelen en gebruiken

Gezondheidsgedrag en -vaardigheden: niet helemaal individuele verantwoordelijkheid


Gezondheidsdeterminanten → factoren die duidelijk voorspellend zijn voor de mate van gezondheid

→ te identificeren door onderzoek

→ relatie etniciteit, cultuur, gezondheid

vroegtijdig onderkennen gezondheidsdeterminanten:

  • gezondheidsproblemen voorkomen

  • effectief gezondheidsgedrag bevorderen

  • benodigde condities realiseren

Risicofactoren → gezondheidsdeterminanten met een negatieve invloed op de gezondheid (leefstijl)

→ bij specifieke determinanten meer risico

Bij goede gezondheidsvaardigheden risico verminderd (→ gezondheidsvaardigheden werken preventief)

  • Endogene determinanten → factoren in de mens die invloed hebben op gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen

  • Exogene determinanten → factoren uit de fysieke en de maatschappelijke omgeving die invloed hebben op de gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen

Gezondheidsbehoud is belangrijk (prevention > cure)


Epidemiologisch onderzoek

→ welk gedrag draagt bij of vormt een risico voor gezondheid en welke factoren spelen een rol?

  • incidentie → aantal nieuwe zieken in een populatie over een bepaalde periode

  • prevalentie → aantal individuen in een populatie die op een bepaald moment ziek zijn

  • morbiditeit → frequentie van ziekte in een populatie

  • multimorbiditeit/comorbiditeit → tegelijkertijd voorkomen van 2 of meer aandoeningen bij een individu

  • mortaliteit → aantal sterfgevallen voor een bepaald gebied over een bepaalde periode

demografisch onderzoek → waar mensen met bepaalde kenmerken wonen

  • geboortecijfer → het aantal levend geborenen in een bepaald gebied over een bepaalde periode

  • sterftecijfer → het aantal sterftegevallen in een bepaald gebied over een bepaalde periode

  • levensverwachting → gemiddelde levensduur

  • geboortegolf → opvallende toename aantal geboortes

  • bevolkingspiramide → diagram die de leeftijdsspreiding van een populatie weergeeft

  • immigratie → mensen die aankomen uit het buitenland om ergens anders te komen wonen


Health Field Concept model (Lalonde)



Sunrise model (Leininger


Werkgroep 1.2

Gezondheidsvaardigheden

→ definitie WHO: ‘The cognitive and social skills which determine the motivation and ability of individuals to gain access to, understand and use information in ways to promote and maintain good health’

lage gezondheidsvaardigheden → probleem binnen de zorg

  • voorbeeld: analfabetisme

Weten is nog geen doen → denkvermogen en doenvermogen


Sociaaleconomische standaard (SES)

→ positie van mensen op de maatschappelijke ladder

relatie SES en gezondheidsvaardigheden


Werkgroep 1.3

De gezonde wijk - preventie

Preventie → naar doelgroep en niveau

  • universele preventie

    • gericht op gezondheidsbehoud van de algemene bevolking

    • ingaan op algemene risicofactoren, geen sprake van gerichte doelgoepbenadering

  • selectieve preventie

    • gericht op het voorkomen dat personen met bepaalde risicofactoren daadwerkelijk ziek worden

  • geïndiceerde preventie

    • voorkomen van verergering beginnende klachten (doelgroep: mensen met symptomen aandoening zonder diagnose → hoogrisicogroep)

  • zorggerelateerde preventie

    • voorkomen bestaande aandoening leiden tot complicaties, lagere levenskwaliteit of sterfte


Preventie naar fase

primaire preventie → voorkomen dat gezonde mensen gezondheidsproblemen krijgen

secundaire preventie → vroegtijdig opsporen & aanpakken ziektes/afwijkingen

tertiaire preventie → voorkomen complicaties & verergering bestaande aandoening


Type maatregelen

  • gezondheidsbevordering → bevorderen en in stand houden gezonde leefstijl van een gezonde omgeving

  • gezondheidsbescherming → bescherming bevolking tegen gezondheidsbedreigende factoren

  • ziektepreventie → voorkomen bepaalde ziekten en vroegtijdig signaleren


VPK week 2

Werkgroep 2.1

De volwassenheid als ontwikkelingsfase


De psychosociale stadia van Erik Erikson

vroege volwassenheid → 18 tot 35 jaar → intimiteit vs isolement:

  • tussenfase

  • intimiteit vs isolement: nabijheid, onafhankelijkheid, waardering, identiteit, verantwoordelijkheden

  • moderne benadering intimiteit → seksualiteit, relaties

middelbare volwassenheid → 35 tot 65 jaar → generativiteit vs stagnatie

  • fase van overgangen

    • andere rollen (empty nest, overgang, onverwachte gebeurtenissen)

    • fysieke veranderingen

    • midlife crisis

    • zelfreflectie

late volwassenheid → 65 tot overlijden → ego-integriteit vs wanhoop

  • fysieke veranderingen

  • cognitieve verandering

  • seksualiteit/intimiteit

  • sociale en emotionele veranderingen


Stress & coping

processen als gevolg van ziekte

cognitieve beoordeling → adaptieve taken → vaardigheden voor coping

cognitieve beoordeling

  • implicaties ziekte voor eigen leven

adaptieve taken:

  • omgaan met symptomen en mogelijkheid pijn

  • controle ziekte en gezondheid, onzekere toekomst, emotionele controle

  • omgaan veranderingen relaties, zelfbeeld, bijkomende problemen

  • relaties gezondheidsprofessionals

optimisme → zien en denken in en vanuit mogelijkheden, positieve verwachtingen, effectieve coping

→ minder vaak ziek, positief effect genezing, langer leven


Werkgroep 2.2

Stress & coping

coping → de vaardigheid om om te kunnen gaan met stress

stress → fysieke en psychische reactie veranderingen die optreden in reactie op stressoren

stressor → externe gebeurtenis of situatie die psychologische en emotionele stress veroorzaakt

  • traumatische stressoren → situaties die onze eigen lichamelijke veiligheid of die van anderen bedreigen en gevoelens van angst, vrees of machteloosheid opwekken

    • natuurramp → plotselinge gewelddadige ramp die een trauma veroorzaakt

    • terrorisme → geweld of dreiging door mensen die de maatschappij willen ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken

    • plotseling persoonlijk verlies → verlies wat lijdt tot rouw

  • chronische stressoren → langdurig, ontwikkelen zich langzaam over een tijdsperiode

    • maatschappelijke stressoren → druk die wordt uitgeoefend door sociale, culturele en economische omgeving

    • compassiemoeheid → toestand van psychologische uitputting (vaak bij zorgprofessionals)

    • major life events → grote veranderingen in iemands leven die lijden tot stress

    • dagelijkse ergernissen → situaties die enige irritatie of frustraten veroorzaken


Moderator → factor die voorkomt dat een stressor stress veroorzaakt

  • persoonlijkheidstype A

    • werkt snel

    • geniet niet per se van prestaties

    • acceptatie mislukking moeizaam

    • kiezen voor gevoel urgentie

    • concurreren graag

  • persoonlijkheidstype B

    • werkt regelmatig tempo

    • geniet van prestaties

    • accepteert mislukking makkelijker

    • rustige & kalme benadering

    • genieten van ervaring

  • locus of control → waar een individu belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven plaatst

    • interne locus of control → geloven dat ze veel invloed hebben op resultaten in hun leven

    • externe locus of control → geloven dat ze weinig invloed hebben op resultaten in hun leven

  • optimisme → houding waarbij stressoren geïnterpreteerd worden als specifiek, situationeel en tijdelijk

  • weerbaarheid → houding van weerstand tegenover stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging, toewijding en controle

  • veerkracht → capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling


Algemeen aanpassingssyndroom → algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert

  • stadium 1: alarmreactie

    → lichaam mobiliseert hulpbronnen om de stressor het hoofd te bieden

  • stadium 2: weerstand

    → lichaam past zich aan aan aanwezigheid stressor

  • stadium 3: uitputting

    → lichaam put zijn hulpbronnen volledig uit


Coping → actie ondernemen om de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen

  • probleemgerichte coping → actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor

  • emotiegerichte coping → het reguleren van je emotionele reactie op een stressor

  • cognitieve herstructurering → het herbeoordelen van een stressor met het doel deze vanuit een positiever perspectief te beschouwen

  • sociale vergelijking/modelling → type cognitieve herstructurering waarbij vergelijking worden gemaakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties

  • positieve emoties

  • zingeving → zoeken naar betekenis in stressvolle situatie

Werkgroep 2.3

Duurzame inzetbaarheid

werk → het verrichten van bezigheden (betaald of onbetaald) die nut hebben voor diegene die de arbeid verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de maatschappij als geheel

  • onderdeel van de positieve gezondheid

  • belangrijk onderdeel participatiedomein ICF-model


waarom vinden mensen werk belangrijk?

→ inkomen, sociale contacten, ambitie, zingeving, identiteit, structuur, waardering

arbeid als medicijn

→ na werkhervatting verbetering gezondheid, functioneren en vitaliteit, vermindering beperkingen & pijn


manifeste functies van betaald werk

  • extrinsieke betekenis van werk (bv verwerven inkomen of leveren goederen en diensten)

latente functies van betaald werk

  • intrinsieke betekenis (bv mogelijkheid door te groeien, zingeving)


Duurzame inzetbaarheid

  • vanuit het perspectief van de werkende:

    → het vermogen om nu en in de toekomst toegevoegde waarde te leveren en daarbij zelf ook meerwaarde te ervaren

  • vanuit het perspectief van de arbeidsorganisatie

    → medewerkers hun talenten optimaal kunnen benutten en maximaal kunnen bijdragen aan de organisatie

duurzame inzetbaarheid & gezondheid

  • verminderen belasting

    • reductie fysieke belasting

    • reductie mentale belasting

  • verbeteren belastbaarheid

    • verbeteren conditie/fitheid/leefstijl

    • aandacht voor vitaliteit/bevlogenheid

participatiesamenleving → iedereen die dat kan draagt zelf bij aan zijn eigen leven en aan de samenleving


VPK week 3

Werkgroep 3.1 en 3.2

Gedrag en gedragsverandering


Leren

→ een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de mentale processen


Aanleren van gedrag

  • behaviorisme → gebaseerd op observeerbaar gedrag (responsen) die het resultaat zijn van blootstellingen aan stimuli

    • klassieke conditionering - pavlov reactie (voorbeeld: hond met eten en belletje)

      • reflexmatig gedrag als uitgangspunt

      • koppeling stimulus aan andere stimulus die bekende respons uitlokt

      • leidt tot zelfde respons als wanneer alleen eerste stimulus word gebruikt

    • operante conditionering - skinner box

      • een behavioristische leertheorie gebaseerd op trial-and-error

      • spontaan gedrag versterken, gewoontes afdwingen

      • beloningen/straffen zijn consequenties die van invloed zijn dat de gedragingen herhaald worden (positieve/negatieve bekrachtiging of straf)

      • shaping → gedrag aanleren via positieve bekrachtiging

      • extinctie → afnemen gedrag zonder bekrachtiging

      • continue bekrachtiging → elke respons gevolgd door bekrachtiging

      • intermitterende bekrachtiging → niet elke respons gevolgd door bekrachtiging

  • sociaal-cognitieve leren → leren gebaseerd op mentale informatieverwerking, vaak respons op probleemoplossen

    • de nieuwe responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties daarvan te kijken → observationeel leren (imitatie en modelleren)

      → abraham bandura (bobo-pop)

Sociale invloed op gedrag → groepsdruk


Gedragsverandering

modellen voor gezondheidsgedrag → sociaal cognitieve modellen

  • continue modellen van gedragsverandering

    • health belief model (HBM)

      demografische variabelen → kwetsbaarheid, ernst, voordelen, barrières etc. → kans op gedrag

    • theory of planned behavior (TBP)

      intentie → attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole → gedrag

modellen van gefaseerde gedragsverandering

  • transtheoretische model (TTM)

  • stages of change

    1. pre-contemplatie (ontkenning)

    2. contemplatie (herkenning en overweging)

    3. preparation (verkenning en beslissing)

    4. action (actie)

    5. maintenance (consolidatie, volhouden)

Gedragsverandering binnen hulpverlening (strategieën)

  • informatieverstrekking

  • motiveringsgesprek

    → doel: versterking motivatie om een verandering te overwegen

    • empathie, discrepantie, meebewegen met weerstand, ondersteuning persoonlijke effectiviteit

  • benaderingen via probleemoplossing

  • modelleren

  • cognitieve strategieën

Onbewuste gedragsverandering

→ door priming: onbewust reageren op prikkels


Kennislijn OP2

VPK week 1

Werkgroep 1.1

Gezondheidsdeterminanten en risicodiagnose


Gezondheidsgedrag → gedragingen van het individu die een positieve of negatieve invloed hebben op de gezondheid. deels bewuste keuze, deels ontstaan door gewoonte

Gezondheidsvaardigheden → vaardigheden van het individu om informatie te verwerven over gezondheid en dit te begrijpen, beoordelen en gebruiken

Gezondheidsgedrag en -vaardigheden: niet helemaal individuele verantwoordelijkheid


Gezondheidsdeterminanten → factoren die duidelijk voorspellend zijn voor de mate van gezondheid

→ te identificeren door onderzoek

→ relatie etniciteit, cultuur, gezondheid

vroegtijdig onderkennen gezondheidsdeterminanten:

  • gezondheidsproblemen voorkomen

  • effectief gezondheidsgedrag bevorderen

  • benodigde condities realiseren

Risicofactoren → gezondheidsdeterminanten met een negatieve invloed op de gezondheid (leefstijl)

→ bij specifieke determinanten meer risico

Bij goede gezondheidsvaardigheden risico verminderd (→ gezondheidsvaardigheden werken preventief)

  • Endogene determinanten → factoren in de mens die invloed hebben op gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen

  • Exogene determinanten → factoren uit de fysieke en de maatschappelijke omgeving die invloed hebben op de gezondheid en op het ontstaan van gezondheidsproblemen

Gezondheidsbehoud is belangrijk (prevention > cure)


Epidemiologisch onderzoek

→ welk gedrag draagt bij of vormt een risico voor gezondheid en welke factoren spelen een rol?

  • incidentie → aantal nieuwe zieken in een populatie over een bepaalde periode

  • prevalentie → aantal individuen in een populatie die op een bepaald moment ziek zijn

  • morbiditeit → frequentie van ziekte in een populatie

  • multimorbiditeit/comorbiditeit → tegelijkertijd voorkomen van 2 of meer aandoeningen bij een individu

  • mortaliteit → aantal sterfgevallen voor een bepaald gebied over een bepaalde periode

demografisch onderzoek → waar mensen met bepaalde kenmerken wonen

  • geboortecijfer → het aantal levend geborenen in een bepaald gebied over een bepaalde periode

  • sterftecijfer → het aantal sterftegevallen in een bepaald gebied over een bepaalde periode

  • levensverwachting → gemiddelde levensduur

  • geboortegolf → opvallende toename aantal geboortes

  • bevolkingspiramide → diagram die de leeftijdsspreiding van een populatie weergeeft

  • immigratie → mensen die aankomen uit het buitenland om ergens anders te komen wonen


Health Field Concept model (Lalonde)



Sunrise model (Leininger


Werkgroep 1.2

Gezondheidsvaardigheden

→ definitie WHO: ‘The cognitive and social skills which determine the motivation and ability of individuals to gain access to, understand and use information in ways to promote and maintain good health’

lage gezondheidsvaardigheden → probleem binnen de zorg

  • voorbeeld: analfabetisme

Weten is nog geen doen → denkvermogen en doenvermogen


Sociaaleconomische standaard (SES)

→ positie van mensen op de maatschappelijke ladder

relatie SES en gezondheidsvaardigheden


Werkgroep 1.3

De gezonde wijk - preventie

Preventie → naar doelgroep en niveau

  • universele preventie

    • gericht op gezondheidsbehoud van de algemene bevolking

    • ingaan op algemene risicofactoren, geen sprake van gerichte doelgoepbenadering

  • selectieve preventie

    • gericht op het voorkomen dat personen met bepaalde risicofactoren daadwerkelijk ziek worden

  • geïndiceerde preventie

    • voorkomen van verergering beginnende klachten (doelgroep: mensen met symptomen aandoening zonder diagnose → hoogrisicogroep)

  • zorggerelateerde preventie

    • voorkomen bestaande aandoening leiden tot complicaties, lagere levenskwaliteit of sterfte


Preventie naar fase

primaire preventie → voorkomen dat gezonde mensen gezondheidsproblemen krijgen

secundaire preventie → vroegtijdig opsporen & aanpakken ziektes/afwijkingen

tertiaire preventie → voorkomen complicaties & verergering bestaande aandoening


Type maatregelen

  • gezondheidsbevordering → bevorderen en in stand houden gezonde leefstijl van een gezonde omgeving

  • gezondheidsbescherming → bescherming bevolking tegen gezondheidsbedreigende factoren

  • ziektepreventie → voorkomen bepaalde ziekten en vroegtijdig signaleren


VPK week 2

Werkgroep 2.1

De volwassenheid als ontwikkelingsfase


De psychosociale stadia van Erik Erikson

vroege volwassenheid → 18 tot 35 jaar → intimiteit vs isolement:

  • tussenfase

  • intimiteit vs isolement: nabijheid, onafhankelijkheid, waardering, identiteit, verantwoordelijkheden

  • moderne benadering intimiteit → seksualiteit, relaties

middelbare volwassenheid → 35 tot 65 jaar → generativiteit vs stagnatie

  • fase van overgangen

    • andere rollen (empty nest, overgang, onverwachte gebeurtenissen)

    • fysieke veranderingen

    • midlife crisis

    • zelfreflectie

late volwassenheid → 65 tot overlijden → ego-integriteit vs wanhoop

  • fysieke veranderingen

  • cognitieve verandering

  • seksualiteit/intimiteit

  • sociale en emotionele veranderingen


Stress & coping

processen als gevolg van ziekte

cognitieve beoordeling → adaptieve taken → vaardigheden voor coping

cognitieve beoordeling

  • implicaties ziekte voor eigen leven

adaptieve taken:

  • omgaan met symptomen en mogelijkheid pijn

  • controle ziekte en gezondheid, onzekere toekomst, emotionele controle

  • omgaan veranderingen relaties, zelfbeeld, bijkomende problemen

  • relaties gezondheidsprofessionals

optimisme → zien en denken in en vanuit mogelijkheden, positieve verwachtingen, effectieve coping

→ minder vaak ziek, positief effect genezing, langer leven


Werkgroep 2.2

Stress & coping

coping → de vaardigheid om om te kunnen gaan met stress

stress → fysieke en psychische reactie veranderingen die optreden in reactie op stressoren

stressor → externe gebeurtenis of situatie die psychologische en emotionele stress veroorzaakt

  • traumatische stressoren → situaties die onze eigen lichamelijke veiligheid of die van anderen bedreigen en gevoelens van angst, vrees of machteloosheid opwekken

    • natuurramp → plotselinge gewelddadige ramp die een trauma veroorzaakt

    • terrorisme → geweld of dreiging door mensen die de maatschappij willen ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken

    • plotseling persoonlijk verlies → verlies wat lijdt tot rouw

  • chronische stressoren → langdurig, ontwikkelen zich langzaam over een tijdsperiode

    • maatschappelijke stressoren → druk die wordt uitgeoefend door sociale, culturele en economische omgeving

    • compassiemoeheid → toestand van psychologische uitputting (vaak bij zorgprofessionals)

    • major life events → grote veranderingen in iemands leven die lijden tot stress

    • dagelijkse ergernissen → situaties die enige irritatie of frustraten veroorzaken


Moderator → factor die voorkomt dat een stressor stress veroorzaakt

  • persoonlijkheidstype A

    • werkt snel

    • geniet niet per se van prestaties

    • acceptatie mislukking moeizaam

    • kiezen voor gevoel urgentie

    • concurreren graag

  • persoonlijkheidstype B

    • werkt regelmatig tempo

    • geniet van prestaties

    • accepteert mislukking makkelijker

    • rustige & kalme benadering

    • genieten van ervaring

  • locus of control → waar een individu belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven plaatst

    • interne locus of control → geloven dat ze veel invloed hebben op resultaten in hun leven

    • externe locus of control → geloven dat ze weinig invloed hebben op resultaten in hun leven

  • optimisme → houding waarbij stressoren geïnterpreteerd worden als specifiek, situationeel en tijdelijk

  • weerbaarheid → houding van weerstand tegenover stress, die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging, toewijding en controle

  • veerkracht → capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling


Algemeen aanpassingssyndroom → algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert

  • stadium 1: alarmreactie

    → lichaam mobiliseert hulpbronnen om de stressor het hoofd te bieden

  • stadium 2: weerstand

    → lichaam past zich aan aan aanwezigheid stressor

  • stadium 3: uitputting

    → lichaam put zijn hulpbronnen volledig uit


Coping → actie ondernemen om de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen

  • probleemgerichte coping → actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor

  • emotiegerichte coping → het reguleren van je emotionele reactie op een stressor

  • cognitieve herstructurering → het herbeoordelen van een stressor met het doel deze vanuit een positiever perspectief te beschouwen

  • sociale vergelijking/modelling → type cognitieve herstructurering waarbij vergelijking worden gemaakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties

  • positieve emoties

  • zingeving → zoeken naar betekenis in stressvolle situatie

Werkgroep 2.3

Duurzame inzetbaarheid

werk → het verrichten van bezigheden (betaald of onbetaald) die nut hebben voor diegene die de arbeid verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de maatschappij als geheel

  • onderdeel van de positieve gezondheid

  • belangrijk onderdeel participatiedomein ICF-model


waarom vinden mensen werk belangrijk?

→ inkomen, sociale contacten, ambitie, zingeving, identiteit, structuur, waardering

arbeid als medicijn

→ na werkhervatting verbetering gezondheid, functioneren en vitaliteit, vermindering beperkingen & pijn


manifeste functies van betaald werk

  • extrinsieke betekenis van werk (bv verwerven inkomen of leveren goederen en diensten)

latente functies van betaald werk

  • intrinsieke betekenis (bv mogelijkheid door te groeien, zingeving)


Duurzame inzetbaarheid

  • vanuit het perspectief van de werkende:

    → het vermogen om nu en in de toekomst toegevoegde waarde te leveren en daarbij zelf ook meerwaarde te ervaren

  • vanuit het perspectief van de arbeidsorganisatie

    → medewerkers hun talenten optimaal kunnen benutten en maximaal kunnen bijdragen aan de organisatie

duurzame inzetbaarheid & gezondheid

  • verminderen belasting

    • reductie fysieke belasting

    • reductie mentale belasting

  • verbeteren belastbaarheid

    • verbeteren conditie/fitheid/leefstijl

    • aandacht voor vitaliteit/bevlogenheid

participatiesamenleving → iedereen die dat kan draagt zelf bij aan zijn eigen leven en aan de samenleving


VPK week 3

Werkgroep 3.1 en 3.2

Gedrag en gedragsverandering


Leren

→ een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de mentale processen


Aanleren van gedrag

  • behaviorisme → gebaseerd op observeerbaar gedrag (responsen) die het resultaat zijn van blootstellingen aan stimuli

    • klassieke conditionering - pavlov reactie (voorbeeld: hond met eten en belletje)

      • reflexmatig gedrag als uitgangspunt

      • koppeling stimulus aan andere stimulus die bekende respons uitlokt

      • leidt tot zelfde respons als wanneer alleen eerste stimulus word gebruikt

    • operante conditionering - skinner box

      • een behavioristische leertheorie gebaseerd op trial-and-error

      • spontaan gedrag versterken, gewoontes afdwingen

      • beloningen/straffen zijn consequenties die van invloed zijn dat de gedragingen herhaald worden (positieve/negatieve bekrachtiging of straf)

      • shaping → gedrag aanleren via positieve bekrachtiging

      • extinctie → afnemen gedrag zonder bekrachtiging

      • continue bekrachtiging → elke respons gevolgd door bekrachtiging

      • intermitterende bekrachtiging → niet elke respons gevolgd door bekrachtiging

  • sociaal-cognitieve leren → leren gebaseerd op mentale informatieverwerking, vaak respons op probleemoplossen

    • de nieuwe responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties daarvan te kijken → observationeel leren (imitatie en modelleren)

      → abraham bandura (bobo-pop)

Sociale invloed op gedrag → groepsdruk


Gedragsverandering

modellen voor gezondheidsgedrag → sociaal cognitieve modellen

  • continue modellen van gedragsverandering

    • health belief model (HBM)

      demografische variabelen → kwetsbaarheid, ernst, voordelen, barrières etc. → kans op gedrag

    • theory of planned behavior (TBP)

      intentie → attitude, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole → gedrag

modellen van gefaseerde gedragsverandering

  • transtheoretische model (TTM)

  • stages of change

    1. pre-contemplatie (ontkenning)

    2. contemplatie (herkenning en overweging)

    3. preparation (verkenning en beslissing)

    4. action (actie)

    5. maintenance (consolidatie, volhouden)

Gedragsverandering binnen hulpverlening (strategieën)

  • informatieverstrekking

  • motiveringsgesprek

    → doel: versterking motivatie om een verandering te overwegen

    • empathie, discrepantie, meebewegen met weerstand, ondersteuning persoonlijke effectiviteit

  • benaderingen via probleemoplossing

  • modelleren

  • cognitieve strategieën

Onbewuste gedragsverandering

→ door priming: onbewust reageren op prikkels