0.0(0)

Medicatie blok 2 & 3

Blok 2 medicatie  

Antistollingsmedicatie  

Werking van de volgende groepen: 

  • Trombocytenaggregatieremmers 

  • LMW-heparine 

  • Orale anticoagulantia 

Relateren aan de rol van trombocyten en stollingsfactoren  

Trombocytenaggregatieremmers: remmen de stolling door de aggregatie van bloedplatjes tegen te gaan.  

LMW-heparine: versterkt de werking van antitrombine III. Antitrombine remt de stolling vooral door trombine (factor IIa (2a)) en factor Xa (10a) te binden. 

Orale anticoagulantia: voorkomen dat het bloed stolt (en zich een bloedprop vormt) op plaatsen waar dit niet hoort. Remmen de geactiveerde stollingsfactor Xa.  

Voorbeeld van medicatie--> apixaban (eliqius) 

 

Antistollingsmedicatie:  

  • LMW-heparines (die het eigen antistollingsmechanisme van het lichaam activeren),  

  • Trombocytenaggregatieremmers (die het samenklonteren van bloedplaatjes remmen) en orale anticoagulantia; onder deze laatste groep vallen de  

  • NOAC's (Nieuwe (of Directe) Orale AntiCoagulantia) die bepaalde stollingsfactoren direct remmen en middelen (die lijken op vitamine K) die in de lever de werking van vitamine K-reductase blokkeren; beide soorten orale anticoagulantia remmen de stollingscascade. 

 

Antihypertensiva: 

  • Diuretica ("plastabletten"),  

  • bèta-blokkers: remmen het sympathisch zenuwstelsel 

  • ACE-remmers en Angiotensinereceptorblokkers: remmen beide het RAAS-systeem 

  • Calciumantagonisten: hebben vaatverwijdend effect 

 

Antipsychotica 

Geneesmiddelen die psychotische verschijnselen kunnen verminderen of doen verdwijnen (kalmerend effect). Hebben een effect op de positieve symptomen (wanen, hallucinaties) van een psychose → minder op de negatieve symptomen 

Soort medicatie: Dopamine antagonist 
 
Indicaties: 

  • Psychose 

  • Schizofrenie 

  • Psychotische of manische symptomen van schizoaffectieve stoornis 

  • Antipsychotica kunnen in combinatie met lithium (of carbamazepine of valproïnezuur) worden 
    toegepast bij de behandeling van een acute manische episode 

  • Hevige agitatie en onrust (meeste klassieke antipsychotica) 

  • Kortdurende behandeling van agressie bij Alzheimerpatiënten (risperidon) 

  • (Kortdurende behandeling van) agressie bij psychisch gestoorde kinderen (pipamperon, risperidon) 

  • Delier (haloperidol) 

  • Psychotische aandoeningen bij de ziekte van Parkinson (clozapine) 

  • Tics en choreatische bewegingen (haloperidol) 

 

Psychofarmaca (geneesmiddelen) hebben invloed op de neurotransmitters in de hersenen. 

  • Agonisten → stoffen die de werking van een stof (neurotransmitters) stimuleren 

  • Antagonisten → stoffen die de werking van een stof (neurotransmitters) remmen 

Effecten worden waargenomen in het gedrag en de beleving van mensen 

 

Bijwerkingen  

  • Dystonie: onwillekeurige spierspasmen, abnormale houding, torticollis 

  • Parkinsonisme: rigiditeit, akinesie (weinig bewegen), tremor, maskergelaat 

  • Acathisie: onvermogen om stil te zitten, rusteloosheid 

  • Tardieve dyskinesie: wormachtige tongbewegingen, smak- of zuig/kauw- of maalbewegingen, uitstulpen van de wang (bonbonwang), uitsteken van de tong ('fly-catcher tongue') 

 Ziekte van parkinson geneesmiddelen  

De behandeling van de ziekte van Parkinson richt zich vooral op het verlichten van symptomen, aangezien de ziekte niet te genezen is. Geneesmiddelen spelen hierbij een cruciale rol en werken voornamelijk door het corrigeren van de dopaminebalans in de hersenen. Hieronder een overzicht van de globale werking, indicaties en mogelijke bijwerkingen van de belangrijkste groepen geneesmiddelen: 

1. Levodopa (met decarboxylaseremmer, zoals carbidopa of benserazide) 

  • Werking: Levodopa wordt in de hersenen omgezet in dopamine, waardoor het tekort aan dopamine (dat kenmerkend is voor Parkinson) wordt aangevuld. 

  • Indicatie: Met name effectief bij het verminderen van motorische symptomen zoals rigiditeit, bradykinesie (trage bewegingen) en tremor. 

  • Bijwerkingen 

  • Misselijkheid en braken (verminderd door decarboxylaseremmers). 

  • Dyskinesieën (onwillekeurige bewegingen), vaak bij langdurig gebruik. 

  • Motorische fluctuaties (zoals "on-off"-fenomenen). 

  • Hallucinaties, verwardheid en slaapstoornissen. 

 

2. Dopamine-agonisten (bijv. pramipexol, ropinirol, rotigotine) 

  • Werking: Nabootsen van de werking van dopamine door directe stimulatie van dopamine-receptoren in de hersenen. 

  • Indicatie: Vaak gebruikt in de vroege stadia van Parkinson of in combinatie met levodopa om de dosering van levodopa te verminderen. 

  • Bijwerkingen 

  • Slaperigheid en plotselinge slaapaanvallen. 

  • Misselijkheid. 

  • Impulscontrolestoornissen (bijv. gokverslaving, hyperseksualiteit). 

  • Hallucinaties en verwardheid, vooral bij ouderen. 

 

3. MAO-B-remmers (bijv. selegiline, rasagiline, safinamide) 

  • Werking: Remmen het enzym monoamineoxidase-B, dat dopamine afbreekt in de hersenen, waardoor de dopamineconcentratie toeneemt. 

  • Indicatie: Geschikt voor vroege stadia van Parkinson of als toevoeging bij levodopa om motorische fluctuaties te verminderen. 

  • Bijwerkingen 

  • Hoofdpijn. 

  • Misselijkheid. 

  • Slapeloosheid (vooral bij selegiline). 

  • Verhoogde bloeddruk bij gelijktijdig gebruik van bepaalde voedingsmiddelen of geneesmiddelen (minder vaak dan bij MAO-A-remmers). 

 

4. COMT-remmers (bijv. entacapon, opicapon, tolcapon) 

  • Werking: Blokkeren het enzym catechol-O-methyltransferase (COMT), dat levodopa afbreekt, waardoor de werking van levodopa wordt verlengd. 

  • Indicatie: Gebruikt in combinatie met levodopa om "wearing-off"-symptomen te verminderen. 

  • Bijwerkingen 

  • Diarree. 

  • Urineverkleuring (bruin/oranje tint). 

  • Levertoxiciteit (vooral bij tolcapon, daarom minder vaak gebruikt). 

  • Dyskinesieën (door verhoogde dopamineconcentratie). 

 

5. Anticholinergica (bijv. trihexyfenidyl, biperideen) 

  • Werking: Verminderen de overactiviteit van acetylcholine, wat helpt tegen tremor en rigiditeit. 

  • Indicatie: Vooral effectief tegen tremor bij jongere patiënten. 

  • Bijwerkingen 

  • Droge mond. 

  • Wazig zicht. 

  • Obstipatie. 

  • Geheugenstoornissen en verwardheid, vooral bij ouderen. 

 

6. Amantadine 

  • Werking: Multifunctioneel: verhoogt de afgifte van dopamine, remt heropname en blokkeert NMDA-receptoren, wat helpt tegen dyskinesieën. 

  • Indicatie: Wordt gebruikt voor het verminderen van dyskinesieën of bij milde symptomen in de vroege stadia. 

  • Bijwerkingen 

  • Hallucinaties. 

  • Vermoeidheid. 

  • Vochtophoping in de benen (oedeem). 

  • Livedo reticularis (blauwrode verkleuring van de huid). 

 

7. Apomorfine (subcutane injectie of infusie) 

  • Werking: Een krachtige dopamine-agonist die snel werkt bij ernstige "off"-perioden. 

  • Indicatie: Voor acute behandeling van ernstige motorische fluctuaties die niet met orale medicatie beheersbaar zijn. 

  • Bijwerkingen 

  • Misselijkheid (preventieve behandeling met anti-emetica aanbevolen). 

  • Injectieplaatsreacties. 

  • Slaperigheid en impulscontrolestoornissen. 

 

Overwegingen bij behandeling 

  • De keuze van medicatie hangt af van de ernst van de symptomen, de leeftijd van de patiënt en de bijwerkingenprofielen. 

  • Bij jongere patiënten wordt vaak gestart met dopamine-agonisten of MAO-B-remmers om het gebruik van levodopa zo lang mogelijk uit te stellen. 

  • Oudere patiënten hebben vaak baat bij levodopa vanwege de effectiviteit, maar worden ook strakker gecontroleerd op bijwerkingen zoals hallucinaties en dyskinesieën. 

 

 

  1. Levodopa: Wordt in de hersenen omgezet in dopamine. 

  1. Dopamine-agonisten: Boots dopamine na door receptoren te stimuleren. 

  1. MAO-B-remmers: Remmen de afbraak van dopamine. 

  1. COMT-remmers: Verlengen de werking van levodopa. 

  1. Anticholinergica: Verminderen de werking van acetylcholine. 

  1. Amantadine: Verhoogt dopamineafgifte en blokkeert NMDA-receptoren. 

  1. Apomorfine: Stimuleert dopamine-receptoren direct en snel. 

 

 

Corticosteroïden  

Corticosteroïden werken door het onderdrukken van ontstekings- en immuunreacties in het lichaam. Ze bootsen de werking van het hormoon cortisol na, dat door de bijnieren wordt geproduceerd. 

Belangrijkste werkingen: 

  1. Ontstekingsremmend: Remmen de productie van ontstekingsstoffen (zoals prostaglandines en cytokines). 

  1. Immuunonderdrukkend: Verminderen de activiteit van het immuunsysteem door de werking van immuuncellen te onderdrukken. 

  1. Anti-allergisch: Verminderen allergische reacties door remming van histamine en andere mediatoren. 

  1. Effect op stofwisseling: Verhogen de glucoseproductie in de lever en remmen de opname van glucose in cellen. 

  1. Vocht- en zoutbalans: Kunnen vocht- en natriumretentie veroorzaken en kaliumverlies bevorderen. 

 

De indicatie en bijwerkingen van corticosteroïden 

Indicaties van corticosteroïden 

Glucocorticoïden: 

  • Ontstekingsremmende behandeling bij aandoeningen zoals reuma, astma, en inflammatoire darmziekten. 

  • Immunosuppressieve therapie bij auto-immuunziekten en allergieën. 

  • Substitutietherapie bij bijnierschorsinsufficiëntie (zoals de ziekte van Addison). 

  • Behandeling van maligniteiten of bij transplantatie om afstoting te voorkomen. 

  • Acute allergische reacties, zoals anafylaxie. 

 

Mineralocorticoïden (zoals fludrocortison): 

  • Substitutietherapie bij primaire bijnierschorsinsufficiëntie (Addison) en het syndroom van congenitale bijnierhyperplasie. 

  • Behandeling van aandoeningen met een verstoring in de zout- en waterbalans. 

 

Bijwerkingen van corticosteroïden 

Glucocorticoïden: 

  • Gewichtstoename, centripetale vetzucht (vollemaansgezicht, buffalo hump). 

  • Hyperglykemie en diabetes mellitus. 

  • Osteoporose en verhoogd risico op fracturen. 

  • Spierzwakte, myopathie. 

  • Immuunsuppressie, verhoogde infectiegevoeligheid. 

  • Huidproblemen: striae, dunne huid, langzame wondgenezing. 

  • Psychische effecten: slapeloosheid, stemmingswisselingen, psychose. 

  • Hypertensie en cataract. 

Mineralocorticoïden: 

  • Hypokaliëmie, alkalose. 

  • Vochtretentie, oedeem, hypertensie. 

  • Gewichtstoename en mogelijk hartfalen bij gevoeligheid. 

 

Globale werking medicatie bij alzheimer  

Geneesmiddelen bij de ziekte van Alzheimer richten zich op het verlichten van symptomen en, in sommige gevallen, het vertragen van de progressie van de ziekte. Hoewel de exacte oorzaak van Alzheimer niet volledig bekend is, wordt aangenomen dat een combinatie van amyloïde plaques, tau-kluwens, ontstekingen en neurotransmitterverstoring een rol speelt. Hieronder een overzicht van de globale werking van medicijnen die bij Alzheimer worden gebruikt: 

1. Symptoombestrijding: Versterking van de neurotransmissie 

Bij Alzheimer is er een tekort aan bepaalde neurotransmitters, vooral acetylcholine en glutamaat, die essentieel zijn voor het geheugen en cognitieve functies. De belangrijkste groepen medicijnen in deze categorie zijn: 

Cholinesteraseremmers 

  • Voorbeeldmiddelen: Donepezil, Rivastigmine, Galantamine. 

  • Werking: Deze medicijnen remmen het enzym acetylcholinesterase, dat normaal acetylcholine afbreekt in de hersenen. Door deze remming blijft er meer acetylcholine beschikbaar in de synapsen, wat de communicatie tussen zenuwcellen verbetert. 

  • Effect: Verlichting van symptomen zoals geheugenverlies, verwarring en gedragsproblemen in de vroege tot middelmatige stadia van de ziekte. 

NMDA-receptorantagonisten 

  • Voorbeeldmiddel: Memantine. 

  • Werking: Memantine blokkeert overmatige activering van NMDA-receptoren door glutamaat, een neurotransmitter. Overmatige glutamaatactiviteit kan leiden tot toxische effecten op zenuwcellen (excitatietoxiciteit). 

  • Effect: Bescherming tegen verdere schade aan zenuwcellen en ondersteuning van cognitieve functies in middelmatige tot late stadia van Alzheimer. 

 

2. Gerichte therapieën: Aanpakken van pathologische processen 

Recente ontwikkelingen richten zich op de onderliggende pathologie van Alzheimer, zoals amyloïde plaques en tau-eiwitten. 

Anti-amyloïde therapieën 

  • Voorbeeldmiddelen: Lecanemab, Aducanumab. 

  • Werking: Deze medicijnen zijn monoklonale antilichamen die zich specifiek richten op amyloïde-bèta-eiwitten. Ze helpen deze plaques af te breken of hun vorming te voorkomen. 

  • Effect: Mogelijk een vertraging van de progressie van de ziekte in vroege stadia, hoewel het klinisch effect nog onderwerp van onderzoek en discussie is. 

 

3. Ondersteunende therapieën: Behandeling van gedrags- en psychologische symptomen 

Gedrags- en psychologische symptomen (zoals angst, depressie, agressie en hallucinaties) zijn vaak onderdeel van Alzheimer. Medicijnen gericht op deze symptomen kunnen indirect de kwaliteit van leven verbeteren. 

  • Antidepressiva: Bijvoorbeeld SSRI’s zoals sertraline of citalopram voor depressie en angst. 

  • Antipsychotica: Bijvoorbeeld risperidon (beperkt gebruik vanwege risico’s zoals beroertes). 

  • Slaapmiddelen: Voor slapeloosheid en nachtelijke onrust. 

 

BLOK 3 Medicatie 

Specifieke (voor)zorgen bij toepassen van farmacotherapie bij kinderen verklaren  

Bij toepassing van farmacotherapie bij kinderen zijn er specifieke voorzorgsmaatregelen en aandachtspunten, gebaseerd op de verschillen in farmacokinetiek, farmacodynamiek en andere factoren zoals groei, ontwikkeling en therapietrouw. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uitgelegd: 

 

1. Farmacokinetiek en farmacodynamiek bij kinderen: 

Kinderen verschillen significant van volwassenen in hoe hun lichaam geneesmiddelen absorbeert, distribueert, metaboliseert en elimineert. Deze processen zijn sterk leeftijdsgebonden, wat invloed heeft op de dosering en werking van medicijnen. 

  • Absorptie: De zuurgraad van de maag en maaglediging bij neonaten zijn anders dan bij volwassenen. Dit beïnvloedt de opname van sommige geneesmiddelen (bv. fenobarbital en carbamazepine minder goed opgenomen bij neonaten, terwijl midazolam beter wordt opgenomen). 

  • Distributie: Het lichaamswater en vetgehalte bij kinderen variëren met de leeftijd. Neonaten hebben meer extracellulair water, waardoor de verdelingsvolumes van hydrofiele geneesmiddelen zoals aminoglycosiden groter zijn. 

  • Metabolisme: Leverenzymen, zoals CYP450, zijn bij pasgeborenen onrijp, wat de metabole capaciteit beperkt. Bijvoorbeeld, een lage glucuronidering kan leiden tot toxiciteit, zoals bij chlooramfenicol (gray-babysyndroom). 

  • Eliminatie: De nierfunctie is bij pasgeborenen onrijp, wat resulteert in een lagere klaring van geneesmiddelen die via de nieren worden uitgescheiden (bv. gentamicine). 

 

2. Offlabel en 'unlicensed' gebruik: 

Veel geneesmiddelen worden toegepast zonder dat ze specifiek voor kinderen zijn onderzocht. Dit creëert onzekerheden over de veiligheid, dosering en effectiviteit: 

  • Offlabel: Het gebruik van een geneesmiddel buiten de geregistreerde indicaties en doseringen voor kinderen. 

  • Unlicensed: Het gebruik van geneesmiddelen die niet zijn goedgekeurd voor kinderen of waarvoor geschikte toedieningsvormen ontbreken. 

Risico’s: Gebrek aan onderzoek kan leiden tot onverwachte bijwerkingen of onder-/overdosering. 

 

3. Bijwerkingen en langetermijnonderzoek: 

Kinderen kunnen anders reageren op geneesmiddelen dan volwassenen: 

  • Hogere gevoeligheid voor ernstige bijwerkingen, zoals leverfalen (valproïnezuur) of Stevens-Johnsonsyndroom (lamotrigine). 

  • Onverwachte bijwerkingen door verschillen in farmacodynamiek. 

  • Langetermijnonderzoek is essentieel om de effecten op groei en ontwikkeling te begrijpen. 

 

4. Dosering en toedieningsfrequentie: 

Het bepalen van de juiste dosering is complex en afhankelijk van leeftijd en fysiologische parameters: 

  • Gewicht/gebaseerde dosering: Veelal uitgedrukt in mg/kg lichaamsgewicht. 

  • Lichaamsoppervlak: Soms een betere maat (bv. bij oncologische middelen), maar minder gebruikelijk bij niet-oncologische medicatie. 

  • Leeftijdsspecifieke verschillen: Jongere kinderen hebben soms hogere doseringen per kg nodig door sneller metabolisme, terwijl neonaten vaak lagere doseringen vereisen vanwege onrijpe eliminatieprocessen. 

 

5. Therapietrouw en toedieningsvormen: 

Bij kinderen spelen smaak, doseringsgemak en voorlichting aan ouders een grote rol in de therapietrouw: 

  • Smaak: Een slechte smaak kan therapietrouw verminderen. Kindvriendelijke smaken (bv. via zoetstoffen) zijn cruciaal. 

  • Frequentie: Een- of tweemaal daagse doseringen verbeteren de therapietrouw, vooral bij schoolgaande kinderen. 

  • Voorlichting: Goede uitleg aan ouders over de noodzaak en effecten van de medicatie helpt therapietrouw te waarborgen. 

 

6. Ethiek en onderzoek: 

Geneesmiddelonderzoek bij kinderen vereist specifieke aandacht: 

  • Praktische uitdagingen door de heterogeniteit binnen leeftijdsgroepen (bv. neonaten vs. adolescenten). 

  • Ethiek speelt een grote rol, met aandacht voor het welzijn van deze kwetsbare patiëntengroep. 

  • Beloningen voor farmaceutische bedrijven stimuleren onderzoek, maar klinisch onderzoek blijft complex. 

 

Conclusie: Farmacotherapie bij kinderen vereist een zorgvuldige en individuele aanpak. Vanwege de leeftijdsgebonden verschillen in farmacokinetiek en farmacodynamiek is maatwerk essentieel, samen met adequaat onderzoek en bewaking van bijwerkingen. Het verbeteren van informatievoorziening en richtlijnen kan bijdragen aan een veiliger gebruik van geneesmiddelen bij kinderen. 

 

Verschillen bij medicatiegebruik bij kinderen 

  1. Absorptie: Snellere opname door dunne huid en minder maagzuur. 

  1. Distributie: Meer lichaamswater → hogere doseringen wateroplosbare medicijnen. Minder vet → langere werking vetoplosbare medicijnen. 

  1. Metabolisme: Onrijpe lever bij neonaten → tragere afbraak. Sneller metabolisme bij oudere kinderen. 

  1. Eliminatie: Onrijpe nieren → tragere uitscheiding bij neonaten. 

  1. Bijwerkingen: Hoger risico door onrijpe organen en onverwachte reacties. 

Kinderen hebben aangepaste doseringen nodig door hun ontwikkeling. 

 

 

Antihistametica en bronchodilatoren  

(nog uitwerken)

Corticosteroiden bij ademhaling  

(nog uitwerken)

Codeine 

( nog uitwerken)

Ademhalings medicatie  

β -adrenerge agonisten (β2-sympathicomimetica, selectieve β2-agonisten)  

- Salbutamol (Ventolin®), salmeterol (serevent® 

Werking: werken bronchodilaterend, een verwijding van de bronchiën waardoor de  

ademhaling wordt verbeterd. Stimuleerd sympathisch ZS.  

Bijwerkingen: Irritatie mond/keel, hoesten, smaakverandering.  

 

Anticholinergica (antimuscarinerge bronchodilatatoren) 

o Tiotropium (Spiriva®), Ipratropiumbromide (Atrovent® 

Werking: werken bronchodilaterend, een verwijding van de bronchiën waardoor de ademhaling wordt verbeterd. Ze remmen echter ook de slijmvorming in de Luchtwegen. Remt parasympatisch ZS.  

Bijwerkingen: droge mond, duizeligheid, hartkloppingen 

 

Inhalatiecorticosteroiden 

- Fluticason (Flixotide®), budesonide (pulmicort® 

• Werking: Ontstekingsremmend. Hierdoor zijn de luchtwegen minder gevoelig voor prikkels. • Bijwerkingen:  Orofaryngeale candidiasis (schimmel in de mondholte)  

 

Leukotrienen-antagonisten 

- Montelukast (Singulair®) 

Werking:Leukotrienen zijn belangrijke ontstekingsmediatoren bij astma. Leukotrienen antagonisten remmen de aanmaak van leukotrienen. Hierdoor wordt een vernauwing van de  

Luchtwegen voorkomen.  

Bijwerkingen: Buikpijn, bovenste luchtweginfectie, droge mond  

 

Cromoglicinezuur  

Werking: voorkomt vrijkomen van histamine uit mestcellen  

Bijwerkingen: irritatie keel en luchtpijp, hoest, aparte smaak.  

 

Xanthinederivaten 

- Theofylline 

o Oraal of intraveneus 

Werking: veroorzaakt verwijding van bronchi en bronchioli en heeft een stimulerend effect op 

het ademcentrum  

Bijwerkingen: maag-darmklachten, hoofdpijn, tremor, slapeloosheid, hartkloppingen 

 

antacida, H2-receptorantagonisten  

en protonpompremmers 

Antacida (anti-zuur= basisch)  

-Neutraliseren maaginhoud, slokdarm wordt minder geïrriteerd  

-Voorbeelden van medicatie: aluminumhydroxide, magnesiumcarbonaat (meestal vrije verkoop) 

 

H2-receptorantagonisten 

-Blokkeren-H2 receptoren (pariëtale cellen) waardoor minder afgifte van HCl (zoutzuur).  

-pH gaat omhoog  

 medicatie: Ranitidine, cimetidine (Pas op: interactie met andere medicatie door remming CYP450) 

 

Protonpompremmers (PPI’s) 

-Remt de H+ pomp (parietale cellen) waardoor minder vorming HCl (zoutzuur).  

-pH gaat omhoog  

 medicatie: (es)omeprazol, pantoprazol 

 

Laxantia 5 groepen: 

Bulkvormende laxeermiddelen: Vezels (genoeg bij drinken!), vergroten hoeveelheid feces, dit stimuleert  peristaltiek 

 Psyllium (metamucil) 

 

Osmotische laxeermiddelen: Trekken water aan in dikke darm, feces zachter 

 Lactulose, macrogol 

 

Stimulerende laxeermiddelen: Vergroten vochtafgifte van darm, feces zachter 

 Bisacodyl 

 

5HT4-agonisten – nieuwe groep 

 o.a. prucalopride 

 

Opioïdreceptorantagonisten: Tegen constiperende werking van opioïden:  

 methylnaltrexon, naloxegol 

 

Medicatie bij misselijkheid en braken  

Via misselijkheid en braken probeert het lichaam de inname en opname van schadelijke 

stoffen te voorkomen. Via zien, ruiken en proeven kan misselijkheid worden opgewekt. 

Braken wordt gereguleerd vanuit het braakcentrum. Het braakcentrum ontvangt 

informatie uit verschillende bronnen: de cortex cerebri, het cerebellum (vestibulair), de 

chemoreceptortriggerzone (CTZ) in de hersenstam en chemoreceptoren in het 

maagdarmkanaal. Bij misselijkheid neemt de functie van de maag af: de motiliteit 

wordt trager, de maagzuursecretie vermindert, de speekselvorming neemt toe en via 

retroperistaltiek wordt het voedsel vanuit het duodenum naar boven geduwd. Bij 

braken treedt een krachtige contractie op van de buikspieren terwijl tegelijkertijd de 

slokdarmsfincter zich ontspant.  

 

Oorzaken van misselijkheid en braken kunnen zijn: 

- medicatie (bv. NSAID’s, opiaten) 

- zwangerschap 

- middelen bij anesthesie → postoperatief 

- een aantal cytostatica 

- afwijkingen maag-darmkanaal, hersenen, hart 

- infectie, intoxicatie 

- reisziekte, zeeziekte 

- stressvolle situaties 

- Aandoeningen evenwichtsorgaan 

 

Medicatie: 

Problemen: gastro-oesofageale reflux, maagzweer, etc. 

→ oplossing: pH verhoging 

Antacida (anti-zuur= basisch) 

 Neutraliseren maaginhoud, slokdarm wordt minder geïrriteerd 

- aluminumhydroxide, magnesiumcarbonaat (meestal vrije verkoop) 

H2-receptorantagonisten 

 Blokkeren-H2 receptoren (pariëtale cellen) waardoor minder afgifte van HCl (zoutzuur). 

 pH gaat omhoog. 

- Ranitidine, cimetidine (Pas op: interactie met andere medicatie door remming CYP450) 

Protonpompremmers (PPI’s) 

 Remt de H+ pomp (parietale cellen) waardoor minder vorming HCl (zoutzuur). 

 pH gaat omhoog 

- (es)omeprazol, pantoprazol 

 

Veel gebruikte medicatiegroepen bij misselijkheid en braken  

Probleem: misselijkheid/braken 

 oplossing: “blokkeren” receptoren die braken opwekken 

Anti-emetica (anti-braken): 

 Blokkeren van receptoren in chemoreceptor-triggerzone/ braakcentrum. 

- 5HT3 (serotonine) receptor antagonisten: granisetron, ondansetron en palonosetron. 

- D2 (dopamine) receptor antagonisten: metoclopramide(hydrochloride), domperidom 

 Blokkeren van receptoren in vestibulaire (evenwicht) systeem 

- Antihistaminica (met name bij reisziekte): cinnarizine, cyclizine en prometazine. 

 Overig 

- Corticosteroïden, cannabinoïden 

 

Geneesmiddelengroepen die worden gebruikt ter verlichting van pijn benoemen.   

Probleem: misselijkheid/braken 

 oplossing: “blokkeren” receptoren die braken opwekken 

Anti-emetica (anti-braken): 

 Blokkeren van receptoren in chemoreceptor-triggerzone/ braakcentrum. 

- 5HT3 (serotonine) receptor antagonisten: granisetron, ondansetron en palonosetron. 

- D2 (dopamine) receptor antagonisten: metoclopramide(hydrochloride), domperidom 

 Blokkeren van receptoren in vestibulaire (evenwicht) systeem 

- Antihistaminica (met name bij reisziekte): cinnarizine, cyclizine en prometazine. 

 Overig 

- Corticosteroïden, cannabinoïden 

 

Paracetamol, NSAID’s en opioïde analgetica 

 

Paracetamol: 

Indicaties: Kan gebruikt worden bij milde pijnklachten en koorts. 

Werking: Is een middel dat koortsverlagend en pijnstillend werkt. Ondanks dat het een veelgebruikte pijnstiller  

is, is het werkingsmechanisme van paracetamol nog niet volledig duidelijk. Men denkt dat paracetamol de  

aanmaak van prostaglandinen vermindert. Prostaglandinen zijn stoffen die onder andere voor koorts en pijn  

zorgen. Door het remmen van deze stoffen zorgt paracetamol waarschijnlijk voor pijnstilling en koortsverlaging. 

Bijwerkingen: 

- allergische reactie 

- leverbeschadiging; (hypotensie; afwijkingen in het bloedbeeld; nierbeschadiging) 

Contra-indicaties: een eerdere allergische reactie, ernstige leverinsufficiëntie 

 

NSAID’S: 

Indicaties: pijn, ontsteking, (koorts) 

Werking: Remmen prostaglandinen (door blokkade van het enzym COX-2 én COX-1)  

Daardoor verminderen ontsteking, zwelling en pijn (maar ook bijwerkingen)  

Bijwerkingen: 

- Gastro-intestinaal: diarree, misselijkheid, zuurbranden, 

maagdarmulcera, bloeding en perforatie. 

- Stoornis in trombocytenaggregatie (bloedingen) 

- Nierfunctiestoornis 

Contra-indicaties: ulcus pepticum, maag-darmbloedingen of – 

perforatie, cerebrovasculaire bloedingen, verhoogde bloedingsneiging, 

ernstige nierfunctiestoornis. 

Opioïden

Indicaties: Hevige pijn 

Werking: 

-Alle opioïden werken als morfine (sterker of minder sterk) 

-Remming van de pijnoverdracht in de synaps door blokkade van opioïdreceptoren. 

Bijwerkingen: 

- allergische reactie;  

- maag-darmstoornissen, zoals: misselijkheid, braken, obstipatie, ileus;  

- ademhalingsdepressie;  

- sedatie;  

- verminderde hoestreflex;  

- verwardheid, hallucinaties, agitatie;  

- hypotensie;  

-urineretentie 

Contra-indicaties: 

- Allergie;  

- acute ademhalingsdepressie;  

- astma en chronisch obstructieve longziekten;  

- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;  

- hypotensie;  

- aandoeningen spijsverteringsstelsel, zoals paralytische ileus, acute leverziekten, peritonitis;  

-myasthenia gravis 

Voorbeelden van NSAID’s en opioïde analgetica 

NSAID’S: ibuprofen, naproxen, diclofenac, acetylsalicylzuur (aspirine) 

Opioïde analgetica: Morfine, Fentanyl, Oxycodon, Methadon 

 

 

0.0(0)
robot