termen (her)kennen
ontstaan uit ectoderm
prikkel → sensor/receptor → perifeer zenuwstelsel
afferente / sensorische zenuwvezels
pseudo-unipolair
→ integratie + verwerking centraal zenuwstelsel
hersenen en ruggenmerg
→ perifeer zenuwstelsel
efferente / motorische zenuwvezels
multipolair
→ effector (spier en/of klier) → reactie
start
cellichaam = soma = perikaryon
afferent / sensorisch
axon = neuriet
einde
axonuiteinde
efferent / motorisch
contact spier
opm;
éénrichtingsverkeer v/h signaal = unidirectioneel
dendriet → cellichaam → axon
tweerichtingsverkeer v/h transport = bidirectioneel
dendriet ←→ cellichaam ←→ axon
→
regeling door kinesine (eiwit)
vesikels, eiwitten, macromoleculen, organellen
←
regeling door dyneïne (eiwit)
membraanfragmenten, lege vesikels, afbraakmateriaal
zenuw
verschillende zenuwvezelbundels samen
omgeven door bindweefsel = epineurium
buitenste laag dens BW
binnenste laag losmazig BW met grotere bloedvaten
zenuwvezelbundel
verschillende zenuwvezels samen
omgeven door bindweefsel = perineurium
dun laagje dens BW met:
fibrocyten
tight junctions (bloed-zenuw-barrière)
zenuwvezel
bestaat uit axon en neuroglia
omgeven door bindweefsel = endoneurium
dun laagje losmazig BW met;
capillairen
= zenuwcellen, exciteerbaar
3 belangrijkste onderdelen
cellichaam
aanmaak neurotransmitter
dendrieten
receptor
RER + mitochondriën
bevatten “spines”
axon
effector
GER + mitochondriën
verpakken neurotransmitter in vesikels (GA)
Nissl stof
ruw endoplasmatisch reticulum (RER) + vrije ribosomen; rijk aan RNA
belangrijke rol eiwitsynthese
localisatie;
veel in cellichaam
beetje in dendrieten
geen in axon(heuvel)
axon terminal bestaat uit meerdere telodendria
sensorisch
aanvoer, afferent
motorisch
afvoer, efferent
schakelneuron = interneuron
verbinding tss neuronen in CZS
apolair; zenuwcellichaam met geen uitlopers
unipolair; zenuwcellichaam met 1 uitloper
1 axon
pseudo-unipolair; zenuwcellichaam met 1 uitloper die zich vertakt
T-vormige splitsing
centrale tak = axon
perifere tak = dendriet
bipolair; zenuwcellichaam met 2 uitlopers
1 axon + 1 dendriet
multipolair; zenuwcellichaam met meerdere uitlopers
1 axon + meerdere dendrieten
vnl. motorische neuronen
anaxonisch
geen duidelijk axon
meerdere gelijkvormige uitlopers; dendrieten
opm; pseudo-unipolair en multipolair meest voorkomend
interneuronaal = tussen 2 neuronen
axosomatisch; axon — cellichaam
axodendritisch; axon — dendriet
axoaxonisch; axon — axon
neuro-effector = tussen neuron en effectorcel
myo-neuraal (somatisch of autonoom); neuron — spiercel
skeletspier; opgebouwd uit motoreenheden = motor units
1 motorneuron → 1 of meerdere spiervezels aansturen; hoe groter de motor unit, hoe groter en krachtiger de contractie
gladde spier
neuroglandulair; neuron — kliercel
neuroreceptor
mechanoreceptoren, chemoreceptoren, fotoreceptoren …
CZS
hersenen
binnenkant; witte stof (gemyeliniseerd)
buitenkant; grijze stof (cellichamen neuron)
ruggenmerg
binnenkant; grijze stof (cellichamen neuron)
buitenkant; witte stof (gemyeliniseerd)
PZS
zenuwen
ganglia = zenuwknopen = verdikking zenuw
oligodendrocyten
bij gemyeliniseerde zenuwvezels
weinig uitlopers
functie; vorming myelineschede → elektrische “isolatie”
astrocyten = macroglia
overal
meest voorkomend
stervormig, veel uitlopers
functie; bescherming (bloed-hersenbarrière), ondersteuning en herstel
pia mater = binnenste, dunste hersenvlies (v/d 3)
ependymcellen
rond holtes (ventrikels)
vormen soort epitheel; kubisch + microvilli + cilia
functie; bescherming en bedekking
microgliacellen
vnl. rond capillairen
functie; macrofaag in CZS, immuunfunctie
stervormig, klein
Schwancellen
perifere zenuwen
functie; vorming myelineschede → elektrische “isolatie”
mantelcellen = satellietcellen = kapselcellen = amphicyten
rond zenuwcellichaam in ganglion
functie; steun ganglioncellen
geen BW
myeline met oligodendrocyten
merghoudende zenuwvezels
oligodendrocyt omwindt meerdere axonen
kern centraal
knopen van Ranvier, Schmidt-Lantermannlijnen
mergloze of naakte zenuwvezels
geen contact met oligodendrocyt
volledig naakt: veel voorkomend in CZS
wel BW, endoneurium
myeline met Schwancellen
merghoudende zenuwvezels
één Schwanncel omgeeft (gedeeltelijk) één axon
knopen Ranvier
saltatoire geleiding
Schmidt-Lantermannlijnen
= kleine cytoplasma-kanalen in myeline; myeline-lagen liggen iets verder uit elkaar dan bij de rest myelineschede
functie; transport en onderhoud in perifere zenuwen
meest voorkomend
mergloze of naakte zenuwvezels
één Schwanncel omgeeft (gedeeltelijk) verschillende dunnere axonen
gladde spieren
witte stof = hersenmerg en ruggenmergschors
zenuwvezels
grijze stof = hersenschors en -kernen, ruggenmerghoornen
cellichamen = perikarya
plaats synaps
witte stof = zenuwen
gebundelde zenuwvezels
omringd door bindweefselhulzen
grijze stof = ganglia of zenuwknopen
perikarya van zenuwcellen buiten CZS
gegroepeerde grote ganglioncellen
zenuwvezels
neuroglia en fibroblasten
omgeven door kapsel van dens collageen BW
let op; binnen- en buitenkant wisselen om
NEURONEN KUNNEN NIET DELEN!!!
herstel onmogelijk
plasticiteit kan wel; kinderen
deel van je hersenen neemt functie andere helft over
herstel mogelijk indien twee stukjes dicht genoeg bij elkaar (enkele mm)
probleem; snede in axon
boven snede;
kern naar periferie
verdwijnen Nissl-stof
onder snede;
Wallerse degeneratie
= het afbreken van het distale deel (perifeer) van een beschadigd axon
axon distaal van de beschadiging breekt af
myelineschede rondom het axon verdwijnt geleidelijk
Schwann-cellen (gliacellen) blijven aanwezig; vormen structuur voor herstel
afbraakproducten worden opgeruimd door macrofagen
Büngerse banden
= cilindervormige buizen die worden gevormd door overgebleven Schwann-cellen en hun basale lamina na Wallerse degeneratie
(be)geleiden uitgroei nieuwe axon naar zijn oorspronkelijke doel
conclusie;
afbraak
myelineschede
axon
behoud
endoneurium (komt enkel voor in PZS)
Schwanncellen (gedeeltelijk) → celbrug = Büngerse banden