De student kan standpunten en argumenten onderscheiden en met elkaar in verband brengen.
De student kan een standpunt onderbouwen met argumenten.
De student kan tegenargumenten weerleggen.
De student kan drogredenen herkennen.
De student kan een argumentatieschema (of rationale) opzetten.
stelling of standpunt; de bewering die je doet over iets; anderen kunnen het ermee eens of oneens zijn
reden of argument; dat wat je aanvoert ter ondersteuning van het standpunt
subargument of ondersteuning; ondersteunt het hoofdargument
tegenargument; is een argument tegen een standpunt
weerlegging; is een argument tegen een tegenargument
bewijs of basis; het uiteindelijke bewijs voor je argument. bv ene publicatie, onderzoek, uitspraak van expert, een overtuiging, wet of persoonlijke ervaring
enkelvoudige argumentatie; een argument dat bestaat uit één enkel standpunt dat wordt onderbouwd zonder aanvullende tegenargumenten of weerleggingen.
onderschikkende argumentatie: een argumentatievorm waarbij een hoofdargument wordt versterkt door meerdere subargumenten, die elk afzonderlijk bijdragen aan de onderbouwing van het hoofdargument.
meervoudige argumentatie: een argumentatievorm waarbij meerdere argumenten worden gepresenteerd om één hoofdstandpunt te ondersteunen, waarbij zowel sterke als zwakke argumenten kunnen worden gebruikt om de validiteit van het hoofdargument verder te onderbouwen.
nevenschikkende argumentatie: een argumentatievorm waarbij twee of meer gelijkwaardige argumenten worden gepresenteerd die onafhankelijk van elkaar het hoofdstandpunt ondersteunen, zonder dat er een hiërarchische relatie is tussen de argumenten.
drogredenen: is een reden of redenering die niet klopt, maar wel aannemenlijk lijkt:
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
verkeerde vergelijking
overhaaste generalisatie
cirkelredenering
persoonlijke aanval
ontduiken bewijslast
verteken standpunt
bespelen publiek
onjuist beroep op autoriteit