interbellum
er mogen in België meer en meer mensen stemmen, het stemrecht wordt uitgebreid wat zorgt dat er een socialistische partij komt (arbeider mogen stemmen).
voor wo1: cijns kiesrecht en het meervoudig kiesrecht (mensen met genoeg geld kregen extra stemmen)
Na wo1:machtsmonopolie van het rijke burgerij is verdwenen, algemeeneneklvoudig stemrecht
1948 = vrouwenkiesrecht.
voorr WO1: rjjke burgerij (katholieken) de macht.
regering na WO1 zonder verkiezingen om snel beslissingen vormen (noodregering). kan beslissingen nemen zonder parlementaire regering.
Het volk wilt verandering, we komen terug thuis van oorlog en zitten nogsteeds in de slechte 19de eeuwse toestand.
Dit hebben ze gekalmeerd door enkelvoudig stemrecht. Dit had gevolg dat het alleen heerschappij van de katholieken verbroken werd, de stemmen waren versnippered en niemand had hierdoor absolute meerderheid en hadden dus coalities nodig.
mensen ontevreden zijn omdat het vormen van een regering (bijvoorbeeld na verkiezingen) lang duurt door coalities (partijen werken samen, omdat geen enkele partij alleen genoeg zetels heeft om te regeren.)
zorgde voor sociale vooruitgang maar sommige niet veraangenoeg => communistische partij
sommige vonden tevergaand => behoudingsgeind: eisen ontslag regering + socialisten: uit regering => nieuwe rechste regering
vernieuwingen terugdraaien
franse elitien voorkomen dat vlaanderen niet geemancipeerd word
voorloorgs niveau verborken => loneen stijgen + welvaart
verwachte meer inkomsbelastingen en terugbatalingen duitse overheid waardoor meer herstellingen afgesloten worden maar dat geld was lager dan verwacht => INFALATIE 🎈
→ nieuwe regering socialisten
oorlogschuld verlaagt
belatsignen verogen voor hoge inkomen
banknen zijn tegen dit
geen buitlangse regeringen
=> economische groei
mensnen willen een eentalig vlaanderen wat door het algemeen stemrecht kon (meer vlamingen in parlement) => goedgekerud in 1921
nederlands in onderwijs = 1932
wallstreetkrach voorzocht verlief in democratie waardoor er een politieke crisis was met wisselened coalities => roep om sterk geag => totalitaire partijen
Staf Declercq.
Een onafhankelijk Vlaanderen, los van België. Later wilden ze aansluiting bij nazi-Duitsland.
Ideeën:
Leidersprincipe: sterke leider aan de macht.
Tegen democratie en tegen vakbonden.
Collaboratie met nazi-Duitsland tijdens WOII.
Antisemitisme (tegen Joden), antiparlementair (tegen parlement), en tegen "alles wat de eenheid van het volk bedreigt".
Joris van Severen.
Oprichting van een "Dietsche Volksstaat", een soort groot-Nederland dat Vlaanderen, Nederland en mogelijk ook Wallonië zou omvatten (Benelux-achtig).
Ideeën:
Tegen België en tegen de democratie.
Tegen zowel kapitalisme als marxisme.
Antisemitisch en fascistisch.
Ook geweld niet geschuwd.
Léon Degrelle.
Doel: Een autoritaire staat geïnspireerd door het Italiaanse fascisme van Mussolini en het Duitse nazisme.
💡 Ideeën:
Tegen democratie en tegen parlementaire controle.
Oprichting van een katholieke, autoritaire staat.
Later collaboreerden ze met de nazi’s en vormden o.a. het Waffen-SS Waals Legioen.
Antisemitisme.
Het stemgedrag word tijdens de interbellum extremer zowel voor rechts zoals links omdat de economie omlaag gaat omdat beligïe slachtoffer is van mondiale wereld crisis (wallstreetcrasch, wo2).
na wereldoorlog
militaire collaboratie is meer mee vechten voor de andere partij, meevechten met duistlande en oostfronters. (vrijwillig)
economische collaboratie zijn bedrijven die vrijwillig mee gaan werken met de vijand.
politieke collaboratie is als politieke mensen van het land dat
collaborateurs gaan worden gevangen en straf genomen. heel veel mensen krijgen een rechtzaak zonder dat er veel aandacht werd aangegeven.
Straffen zoals geen burgerrechten (stemrecht,…) en meoten ze betalen voor oorlogsschuld.
Er waren katholieken die aan collaboratie gingen doen omdat ze tegen et communisme waren omdat ze vlaams gezind zijn. Probleem is door hun straffen dat kahtolieken niet meer mogen stemmen en de socialisten meer op macht kwamen,…
Meer in vlaanderen dan in wallonië door de flamenpolitiek om vlaanderen een deel van duitsland te maken.
Hij had gekozen om krijgsgevangen te worden, maar hij zat gwn in zijn paleis hij deed zelfs aan burgerhuwelijk.
→ volk vond niet echt dat hij iets goeds deed, hij deed netalsof → scheiding bij, willen we die koning wel nog? vlaamsgezindheid → meer vlamingen collaboratie, als koning vergefen kan worden, kan de rest ok. Toch uiteindelijk stemt de meerderheid dat hij koning mag blijven. maar er blijven toch protersten en uiteindelijk gaat hij toch aan kroonsafstand doen.
Verzuiling = de samenleving is verdeeld in groepen (zuilen), elk met eigen instellingen (zoals scholen, ziekenfondsen, vakbonden):
Katholieken
Liberalen
Socialisten
In de 19de eeuw wilden liberale regeringen de invloed van de katholieke kerk in het onderwijs beperken:
Elke gemeente moest minstens één neutrale gemeenteschool hebben.
Geen godsdienstles op school (maar buiten school).
Geen subsidies meer voor katholieke (vrije) scholen.
Reactie katholieken: vreesden dat de "ziel van het kind" in gevaar kwam → oprichting Katholieke Partij (1884) → die partij kwam lang aan de macht en draaide de maatregelen grotendeels terug.
Dit conflict tussen vrij onderwijs (katholiek) en officieel onderwijs (gemeentescholen) bleef bestaan, met stakingen, protesten, enz.
1958: Schoolpact:
Ouders mogen vrij kiezen tussen onderwijssoorten.
Katholieke scholen krijgen subsidies, maar het aantal rijksscholen (neutrale scholen) neemt toe.
vakbonden samen om sociale rechten af te dwingen:
Ze gebruikten stakingen als pressiemiddel.
Resultaten: afspraken over lonen (CAO), loonindex, koopkracht.
Na WOII: welvaartsstaat met sociale zekerheid.
Eerste luik: sociale zekerheid (bijv. kinderbijslag, werkloosheidsuitkering, ziekteverzekering).
Tweede luik: toezicht op prijzen en lonen (indexering).
Derde luik: overlegorganen (vakbondsafgevaardigden, ondernemingsraden, comités voor veiligheid en welzijn).
Vanaf 1830: België had taalvrijheid, maar het Frans overheerste in overheid, rechtspraak, onderwijs en cultuur, terwijl de meerderheid van de bevolking Nederlandstalig was.
De Vlaamse Beweging ontstond in de 19de eeuw:
Eerst een cultuurbeweging: erkenning van Vlaamse cultuur en taal.
Later een politieke beweging met taalwetten:
1873: Nederlands in rechtbanken
1878: Nederlands in bestuurszaken
1883: Nederlands in middelbaar onderwijs
1898: Gelijkheidswet: Nederlands officieel naast Frans
Schandalen die het onrecht duidelijk maakten:
1870: Coucke en Goethals – onterechte terdoodveroordeling in een Franstalig proces.
1873: Schoep – weigerde een Franstalige geboorteakte te ondertekenen en kreeg een boete.
Vlotte wederopbouw na WO2 dankzij:
Haven van Antwerpen bleef ongeschonden → belangrijk voor handel
Toegang tot uranium uit Congo
Marshallplan (hulp van de VS)
Fordiaans model van economie:
Focus op herstellen van koopkracht om economie te stimuleren
Problemen:
Defensief beleid tegenover traditionele sectoren zoals staal en textiel
Sluiting van mijnen in de jaren 1950 → economische terugval
Economische onrust leidde tot sociale onrust → ontstaan van overlegeconomie (overleg tussen werkgevers, werknemers en overheid)
Overgang naar een gemengde economie (combinatie van vrije markt en overheidsinterventie)
Golden Sixties (1960s):
Andere aandachtspunten:
Financiering van sociale zekerheid
Begrotingstekorten en groeiende staatsschuld