Hoofdstuk-1-bio.docx
Hoofdstuk 1 - Evolutie en gedragsgenetica
1. Evolutie
• Darwin grondlegger
• Theorie natuurlijke selectie:
o één van meest onderbouwde theorieën.
o Opgepast: een theorie is nooit bewezen
1.1. Definiëring perspectief
1.1.1. Grondvoorwaarden natuurlijke selectie
• Definitie – drie grondvoorwaarden:
1. Overerving: er zijn overerfbare eigenschappen
o Vb. Wat overerft van je ouders.
2. Variatie: er bestaat variabiliteit in deze eigenschappen
o Bv. via mutatie→ bij elke keer dat er een individu ontstaat dat er in de genetische
code foutjes ontstaan en in sommige gevallen leidt dit tot een nieuw overerfbaar
kenmerk
o Speelt af op lange duur
o Bv. Covid-19 mutaties
3. Selectie: sommige van deze eigenschappen hangen in een bepaalde context samen
met groter reproductief succes
o Die eigenschappen gaan in de nakomelingen meer voorkomen, omdat de
individuen die de eigenschappen hebben meer nakomelingen hebben.
1.1.2. Selectie
• ≠ “Survival of the fittest”
o Niet per se de sterkste / slimste / ...
o Beter spreken over: “natuurlijke selectie” - die eigenschappen die in
een bepaalde context geassocieerd zijn met reproductief succes
o Voorbeeld van de nieuwe vogel en kevers:
▪ Variabiliteit: groene en oranje kevers
▪ Selectie: vogel komt in habitat hij eet liever groene kevers. De
groene kevers gaan verdwijnen omdat oranje wordt geassocieerd
met een reproductief succes → want deze worden minder opgegeten dus
hebben ze meer kans om te paren.https://discord.gg/URQsHYaPn5
7
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
• Verwantenselectie: “Ik zou met plezier het leven geven voor twee broers, twee
kinderen of acht kozijnen”
o Geen selectie van individuen, maar van genen (Bv. Boek: “selfish gene”)
▪ Geen verschil tussen jouw genen en die van jouw zus.
o Bv. steriele honingbij (werkers) → ze gaan zorgen voor de koningin zodat hun
genen in de volgende generatie gaan komen.
o Belangrijke psychologische implicaties:
▪ Herkennen van verwanten = belangrijk
❖ Bij dieren gebeurt dit op het vlak van geur
❖ Bij mensen gebeurt dit op het vlak van gezichten
▪ Implicaties bij psychologie van het altruïsme, …(theorie over pasgeboren
baby’s die meer op de vader lijken zodat de vader hun zeker zou herkennen)
• Seksuele selectie
o Speelt voornamelijk op het oog van het individu,
o Genen die maken dat jij een betere kans hebt tot
voortplanting ondanks dat die genen jou eigenlijk in
gevaar kunnen brengen,
o Bv. veren van de pauw trekt veel aandacht voor
vrouwtjes maar ook voor roofdieren
o Tegenvoorbeeld van survival of the fittesthttps://discord.gg/URQsHYaPn5
8
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.1.3. Psychologische relevantie
• Indien belangrijke psychische kenmerken ook geworteld zijn in
ons lichaam heeft het lichaam/genen een rechtstreekse
erfelijke invloed op deze kenmerken
o Bv. grootte brein in belangrijke mate genetisch bepaald, op
groepsniveau is de grote v/h brein correleert met IQ
o Psychische eigenschappen worden bepaald door genen en
dus overgeërfd.
• Erfelijke invloed kan ook lopen via “banale” fysieke
eigenschappen
o Bv. Extraversie (op groepsniveau):
▪ Belangrijke erfelijke component van extraversie,
▪ Extraversie correleert met fysieke lichaamseigenschappen, zoals
lichaamslengte en/of attractiviteit (Lukaszewski & Roney, 2015).
• Leer van de overerfbaarheid van gedrag = gedragsgenetica
o Sterke negatieve connotaties via o.a. eugenetica → alle racistische theorie, bv
slavernijen en nazi Duitsland.
o Blijven voorzichtig zijn hiermee.
o Bv. Zweden: meer dan 60000 mensen zijn gesteriliseerd door een door de staat
opgericht raszuiverheidsprogramma tot in 1976,
▪ Om te zorgen dat inferieure genen niet doorgegeven kunnen worden.
▪ Men sprak van etnische hygiëne
▪ Bv. tieners van 15 gesteriliseerd omdat ze slechte ogen hadden of in
instellingen verbleven).
▪ Ook in Noorwegen, VS, …https://discord.gg/URQsHYaPn5
9
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Blauwgrijs en alle tinten blauw zijn van belang. Licht grijs is niet te kennen.
o Primaten
▪ Zoogdieren,
▪ Slechte geur, goed zicht,
▪ Hebben een groot brein,
▪ Ogen zijn frontaal ingepland voor dieptezicht,
▪ Hebben ook en groot vermogen om objecten te grijpen (grijphanden of
grijpvoeten)
o Haplorhini:
▪ droogneuzige
▪ Rhini = neus
o Monkey vs ape
o Smalneusapen: apen van de oude wereld vind (vb. Baviaan) je niet terug in
Amerika, zitten in het Afrikaans continent (oude wereld)
▪ Hebben in het visueel systeem allerlei soorten kegeltje voor het kleurzicht. Al
de andere drie hebben 3 soorten kegeltjes en dit is voor de breed neusapen
niet het geval
▪ Apes zijn mensapen
o Minst verwant is de oerang oetan, Chimpansees zijn onze nauwste verwanten
o Gedeelde eigenschap van alle mensapen is dat ze allen staartloos zijnhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
10
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2. Homo sapiens sapiens
1.2.1. Gelijkenissen en kenmerken
• Schattingen van gedeeld DNA:
o +/- 98,8% gedeeld met chimpansee
▪ Het 1.2% verschil = ongeveer 35 miljoen verschillende baseparen in elke cel
dus er is ook heel veel verschillend (= weinig maar ook veel)
▪ Neem dit met een korrel zout
o +/- 99,7% gedeeld met neanderthaler
o +/- 99,9% gedeeld met willekeurige andere mens
o Ontstaan teruggevoerd op +/- 100,000
jaar geleden, Oost-Afrika
o Geruime tijd overlap met andere soorten
▪ Bv. neanderthaler +/- 40,000 jaar
geleden uitgestorven
▪ +/- 1-4% van ons DNA geschat van
Neanderthaler-oorsprong (kruisingen
tussen de 2 soorten)
o Migratie in verschillende fasen: Rusland
naar Alaska = relatief recent
• Kenmerken:
o Tweevoeter alle primaten kunnen op twee voeten lopen en de meeste van hun
doen dat ook vaak
▪ Overzicht tijdens (rond)trekken
▪ Handen vrij voor transport van werktuigen en buit
▪ Versmald geboortekanaal heeft nog al wat consequenties voor bevallingen
Data niet kennen
Een hondje, omdat je een lach op je gezicht verdient!https://discord.gg/URQsHYaPn5
11
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2.2. Groot / exceptioneel brein?
• Zeker niet absoluut grootste massa
o Bv. Potvis: 9 kg versus mens 1,2-1,4 kg),
o Noch meeste neuronen (vb. olifant: 3x zo veel)
• Ook niet grootste relatieve massa tov. lichaamsgewicht
o Bv. spitsmuis: 3,3% versus mens 2%
o Wel in de top regionen
• Ook niet meest rimpelige :
o Hoe meer rimpels in het brein, hoe groter de totale
oppervlakte cortex (schors). De rimpels zorgen dat er
veel hersenschors in een kleine ruimte geplaatst kan
worden
o Bv. olifanten, walvissen, zebra’s, lama’s: rimpeliger
dan de onze
Schaal = logaritmisch (Maal)
Verband brein en lichaam
Driehoekjes =primaten
Bolletjes: andere soort dieren
Mens =Verhouding hersenen en
lichaam is hetzelfde als andere
primaten
Primaten hebben per kilo
lichaamsgewicht meer
hersengewicht
Verhouding: Breinmassa
(y) en lichaamsgewicht (x)
Verhouding: brein massa
(y) en neuronen (x)
Verhouding % gewicht brein dat uit (y)
cortex bestaat en brein massa (x)
Hoe meer neuronen, hoe meer
breincapaciteit
Hoeveel neuronen in een
brein, in dezelfde massa.
Mens dichtbij de primaten
Mens = bijna meeste
neuronen
Primaten: meeste neuronen
per gewicht brein
Mens brein gelijkaardig aan
andere primaten. Maar wel
bijna het grootste brein,
omdat we bijna het grootst
zijnhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
12
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
• Samenvatting drie tabellen
o Relatieve breinmassa, neuronen / breinmassa en proportie cortex / breinmassa
allemaal in het verlengde (gelijkaardig) van de primaten
o Maar:
▪ Primaten scoren echter om te beginnen zeer goed op al deze parameters
▪ ! + Mens is bij de grootste primaten
❖ Niet exceptioneel omdat opvalt, maar wel bijzonder binnen de primaten.
❖ Wat dan met gorilla’s en orang-oetans? Brein gorilla slechts +/- 33%
volume mens - disproportioneel klein brein in verhouding tot andere
primaten
o Voor zover geweten: homo sapiens grootste aantal corticale neuronen van
alle dieren, in het bijzonder prefrontaal
▪ (ook al is de prefrontale cortex van vb. een potvis veel groter)
o Bovendien dicht op elkaar → snelle communicatie mogelijk
▪ Belangrijk omdat ze communiceren met andere neuronen
▪ Hoe verder de afstand (millimeters) ze van elkaar verwijderd zijn, hoe trager
het gaat.
▪ Snellere uitwisseling → meer intelligent gedrag?
o Alles heeft zijn prijs
▪ Neuronen, in het bijzonder corticale zijn erg duur: met 2% van de
lichaamsmassa verbruikt het brein +/- 20% van onze energie
❖ Vergelijk: +/- 5% bij katten
❖ Invloedrijke theorie: misschien mogelijk gemaakt door koken van voedsel
➢ Dit omdat het koken een soort van voor verteren is, waardoor de
voedingstoffen er efficiënt uitgehaald kunnen worden
▪ Obstetrisch dilemma-hypothese:
❖ Groot brein + smal geboortekanaal + → complicaties bij baren
➢ Rechtop lopen → Versmalling geboortekanaal
➢ Groot brein → grotere schedel
❖ Verklaring voor rijpingsvertraging: dilemma tussen groot brein en
rechtoplopen wordt opgelost doordat kinderen geboren worden met een
zeer immatuur brein
• Rijpingsvertraging - Brein:
o Belangrijke periode van postnatale groei en ontwikkeling brein in mensen versus
meeste andere soorten
▪ Mensen: 70-75% van de groei van het brein gebeurt na de geboorte
▪ Bij een chimpansee is dit slechts ongeveer +/- 60%
o Bij geboorte +/- 350 g, bevat wel reeds alle neuronen
o R ijping tot in late adolescentie: aanmaken connecties, vermeerdering steuncellen,
groei tot +/- 1,4 kghttps://discord.gg/URQsHYaPn5
13
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Niet alleen aanmaken nieuwe contacten, ook “snoeien” (pruning)
o Laat toe om “bedrading” af te stemmen op omgeving en ervaring; in het bijzonder
sociale functies
o Voordeel: Het brein past zich aan aan de context, het bouwt
overlevingsstrategieën op. Alleen kan dit problematisch zijn omdat dit in andere
contexten niet afgestemd zijn.
o Nadeel:
▪ Baby is zeer kwetsbaar, heeft veel bescherming nodig.
▪ In de kindertijd kunnen ervaringen een zeer grote invloed hebben
ontwikkeling van het kind. Dit omdat het brein zich afstemt op de context.
• Pruning
o = connecties die zijn aangemaakt, terug verwijderen
o Op 2-3 jaar 50% meer verbindingen dan in
volwassenen; dan tot zeker late adolescentie
belangrijke reductie connecties
▪ “Te veel” connecties aanmaken om de beste
(die hun waarde hebben bewezen) te
behouden
▪ Verband met “geheugenverlies” kinderen?
o Gebeurt in hele brein, begint achteraan gaat dan
naar voor
❖ In late adolescentie prefrontale cortex laatst “aan de beurt”
➢ Cruciaal voor sociaal functioneren
➢ Cruciaal voor flexibiliteit, zelfregulatie, ...
❖ In verband gebracht met oa. intelligentie, psychopathologie
➢ Vb. schizofrenie - Pathologie: 16-20 kan er de eerste episode zijn…
• Samengevat:
o Absoluut en relatief zwaar
o Neuronen dicht opeen gepakt
o Sterk gegroefd
o Relatief grote cortex
o Grootste aantal corticale neuronen, voor zover geweten, in het bijzonder
prefrontaal
o Maturatie in belangrijke mate na de geboorte
▪ zeer veel connecties aanmaken
▪ zeer veel connecties wegsnoeien (pruning)
Dunbar, 2016
Shaw et al., 2006
Wordt niet gevraagdhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
14
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2.3. Wat levert het op?
• Sociale brein-hypothese:
o Complexiteit van sociaal leven als drijvende factor achter vergroting (vooral
frontale) cortex
o Paarvormende soorten <-> niet-paarvormende
▪ Paarvormende (vb. biologisch samenwonen):
❖ Vormen koppels voor een lange tijd, voeden samen kinderen op.
❖ Complex sociaal leven
▪ Niet paarvormende (Vb. biologische one-night stand)
1.3. Evolutionaire psychologie
• Bekijken van psychologie door een evolutionaire bril, met nadruk op processen van
natuurlijke selectie
• Vaak: verklaring van hedendaags menselijk gedrag vanuit vermeende leefwijze van
onze jager-verzamelaar voorouders
• Belangrijke kritiek: evolutionair perspectief vaak gehanteerd als verklaring voor
bepaalde feiten, zonder dat deze empirisch getoetst kunnen worden (“maar verhalen”)
o Vb. geslachtsverschillen in criteria partnerkeuze
▪ Vrouw investeert in kwaliteit,
▪ Man investeert in kwantiteit: vrouwen die het meest gezond zijn
▪ Indien hij toch gaat selecteren → man gaat vooral een gezonde partner
selecteren
o We moeten de theorie kunnen weerleggen
X-as – volume cortex; Y-as groepsgrote
Correlatie - bij primaten: grootte groep voorspelt corticaal
volume, vooral prefrontaal
Prefrontale cortex = Vermogen om na te denken /
belangrijk om rekening te houden met factoren die er nog
niet zijn. (vb. geen bicky burger eten, omdat het beter is
voor gezondheid). Ook belangrijk om strategieën te
ontwikkelen.
Belangrijk voor sociaal leren, onderwijzen (Vb.
Chimpansee, die toont aan andere chimpansee hoe ze
met een steen dingen kapot maken), taalhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
15
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Onderzoek:
▪ Vrouwen gaan sterk beïnvloed worden door de auto.
Omgekeerd is het niet zo.
▪ Wat zegt dit over het evolutionair proces? En in welke
mate is dit een cultureel gegeven? → moeilijk om aan
te tonen
▪ Tinder: mannen swipen veel meer naar rechts dan
vrouwen.
❖ Mannen gaan meer kijken naar knapheid inpv rijkdom
of status.
• Gevaar van de overschatting van adaptiviteit = het idee dat alle kenmerken / trekken
een functie hebben of het gevolg zijn van adaptieve evolutie.
o Homoseksualiteit komt voor bij tal van diersoorten
o Belangrijke erfelijke component bij mensen
o Verwantenselectie?
▪ Beperkte evidentie voor vb. “gullere nonkels” (Vasey et al., 2010)
▪ Relatief weinig ondersteuning (overzicht: Savolainen & Hodgson, 2021)
Breedlove & Watson, 2017
Dunn & Searle, 2010
X-as: hoeveelheid oudere broers; Y-as: kans op homoseksualiteit
Links handig: weinig correlatie; rechts handig: meer correlatie →
de links of rechtshandigheid weerlegt de verklaring van aan
geleerdheid, toont iets biologisch aan. Het werkt ook enkel voor
biologische broers.
Evolutionair idee: homoseksuele broer zou kunnen zorgen voor
het kind als de vader komt weg te vallen.
Just wanted to let you know, that you’re amazing.https://discord.gg/URQsHYaPn5
16
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Belangrijkste hiërarchische ladder in onze maatschappij: socio-economische
status
o In mensen:
▪ Kan getest worden, maar moeilijk doordat we in grote groepen leven. Kan
wel getest worden in het leger of bepaalde vormen van ambtenarij.
▪ Negatieve correlatie in formele hiërarchieën tussen stresshormonen en rang
(hogere rang → lagere stresshormonen)
▪ (Subjectieve) socio-economische status erg belangrijke voorspeller voor
stress gebonden klachten
❖ Verschil geld en socio-economische status: geld = makkelijk te
kwantificeren; SES = heeft een subjectieve inschatting.
❖ Belangrijk voor voorspeller: hart-en vaatziekten, gastro-intestinale
problemen, psychiatrische stoornissen → (SES zorgt voor meer stress →
meer risico’s
• Cruciaal inzicht: lichaam van nu tot stand gekomen door evolutionaire druk
van gisteren
Sapolsky, 2017 – professor aan Stanford
Gespecialiseerd in hormonen en veldstudies met
bavianen
• Bavianen hebben een sterke hiërarchie,
naarmate rang steeg nam het aantal stress
hormonen af
• Algemeen patroon: hoe lager de rang, hoe
hoger de niveaus van stress hormonen; hoe
hoger de rang hoe minder stress. Behalve de
eerste, omdat die voortdurende uitgedaagd
wordt.
Onderzoek: ratten die aan een hendeltje
kunnen trekken en dan vet of cocaïne krijgen.
En dan een stroom stoot krijgen.
Belonend effect van vet bij de ratten is even
sterk als bij cocaïne.
Suggereert dat we hardwired zijn om vettig
eten te consumeren.https://discord.gg/URQsHYaPn5
17
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
2. Gedragsgenetica
2.1. Erfelijkheidsfactoren
• In welke mate (0-100%) denk je dat de variabiliteit in (het voorkomen van) de
volgende eigenschappen erfelijk bepaald is? (hieronder echte cijfers)
o Oogkleur 95%
o Lengte 80%
o Gewicht 70%
o Borstkanker 10%
o Maagzweren 70%
o Schizofrenie 50%
o Autisme 70%
o Schools presteren 60%
o IQ 50%
o Persoonlijkheid 40%
→ Definitie: erfelijk bepaald betekent hier dat de vb. de vader de zoon uit zijn eigen
genen de zoon hard gaat beïnvloeden. Die zijn bepaalt door de gene v/d vader. →
zijn dit geen vormen van omgevingsfactoren?
• Suggereert belangrijke impact van natu re (aanleg) versus nurture (omgeving) in
nagenoeg alle psychologische eigenschappen
• Implicaties:
o Verdienste: als 60% v/d prestaties bepaald zijn door verdienste, wat betekent dit
dan? Vrije wil & verantwoordelijkheid, ...?
o Impact van opvoeding, opleiding, ...?
▪ Ontschuldigend / relativerend versus hopeloosheid → misschien niet slecht
dat niet alles mogelijk is. Geeft ons wat rust, omdat er sommige biologische
processen zijn die we niet kunnen controleren.
• Heritabiliteit = mate waarin variabiliteit in een eigenschap verklaard wordt door
genetische variabiliteit - steeds in een bepaalde omgeving / groep
o Van 100 mensen een IQ test en de genen afnemen. En dan bekijken of je het IQ
kan voorspellen.
• ! twee mensen delen meer dan 99% van hun DNA; verschillen zitten hem in de
resterende <1%
• Systematische samenhang bestuderen tussen:
o Mate van overeenkomst in omgeving en/of genetica enerzijds
o Mate van overeenkomst in bepaalde eigenschappen anderzijds
= Leo Kanner
Werd bekend om zijn term “Koelkast moeders”. Hij stelde dat
koude (die weinig zorg / warmte / liefde bieden) moeders ervoor
zorgden dat de kinderen Autisme ontwikkelde.
Autisme 70% aangeboren → ontkracht de theoriehttps://discord.gg/URQsHYaPn5
18
• Dominante methoden: A window into human nature (Ted-talk)
o Tweelingenstudies
o Adoptiestudies: mensen met genetische verwantschap in een verschillende
omgeving zien opgroeien.
o Combinatie
• Tweelingen
o Monozygotisch of eeneiig: één bevruchte eicel splitst in twee individuele
embryo’s; (+-) genetisch identiek (dus ook zelfde geslacht)
o Dizygotisch of tweeiïg: gelijktijdige bevruchting van twee rijpe eicellen – zelfde
mate van genetische verwantschap als andere broers/zussen (50%)
▪ Toch interessant omdat ze op hetzelfde moment geboren worden, ook delen
ze een gelijkaardige omgeving delen.
→ Daarom gaat men eeneiige en tweeiïge tweelingen vergelijken. Hierdoor kan je
conclusies trekken over de mate waarin eigenschappen erfelijk bepaalt zijn.
o Concordantie: mate waarin tweelingen eenzelfde eigenschap vertonen (vb.
zelfde haarkleur, diagnose autisme, ziekte van Alzheimer, ...) maar ook voor
continue eigenschappen (IQ, lengte, lichaamsgewicht → dit is meer een
correlatie)
o Erfelijkheidsfactor schatten uit verschil tussen MZ en DZ (van hetzelfde geslacht):
▪ Veronderstelling: in gelijke mate blootgesteld aan zelfde omgeving (geboren
op hetzelfde moment): “Equal environment assumption”
▪ Heritabiliteit = (concordantie MZ – concordantie DZ) x2 (We doen dit *2
omdat de MZ de helft van het genoom extra delen en we willen de invloed
van het gehele genoom weten) ( =Formule van Falconer)
❖ vb. 100% erfelijke eigenschap → verwacht (100% - 50%) x 2 = 100%
❖ vb. 50% erfelijke eigenschap → verwacht (50% - 25%) x 2 = 50%
❖ vb. concordantie IQ MZ =0,86; DZ= 0,60 → heritabiliteit = 52%
❖ Vb. school presteren: concordantie MZ 60%; DZ = 30% = (60-30) x2 =
60%
Werden vroeg in het leven gescheiden. De ene groeide
op in een katholiek gezin in Nazi Duitsland, de andere in
een Joods gezin.
Hadden elkaar later in het leven terug ontmoet.
Doorheen hun leven ontwikkelde ze gelijkaardige
gewoontes. Toen ze elkaar ontmoette leken ze op
elkaar.https://discord.gg/URQsHYaPn5
19
• Adoptie
o Vergelijking MZ apart opgevoed (“rechtstreekse schatting erfelijkheidsfactor”)
▪ Veronderstelling: geen gedeelde omgeving
o Couranter:
▪ Vergelijking genetische → ouders die hun kind hebben afgestaan
▪ Opvoedende ouders → ouders die niet genetisch verwant zijn
▪ Combinatie
o Vb. (Plomin, 2019): correlaties gewicht kind en ...
▪ Adoptieouders = 0 (suggereert dat omgeving minder effect heeft dan
gedacht)
▪ Biologische moeder (die niet betrokken is bij opvoeding) = 0,3
▪ Opvoedende biologische moeder = 0,3 (suggereert dat de opvoeding geen
systematische rol speelt)
▪ Broer/zus (zelfde genetisch materiaal als moeder) = 0,3
→ Wijst op erfelijkheidsfactor van 0,6 (zelfde logica als formule Falconer)
• Tweeling en adoptiestudies
o Equal environment assumption?
▪ Vb. MZ worden anders behandeld dan DZ → overschatting genetische
effecten
❖ Onderzoek toont aan dat MZ anders zullen behandelt worden. Ze zullen
beïnvloed worden, omdat opvoeders denken dat ze op elkaar lijken.
❖ Er is niet enkel een verschil in genen tussen MZ en DZ en ook tussen de
opvoeding.
o “Ideale” geadopteerde MZ tweelingen-methode veronderstelt geen gedeelde
omgeving, maar:
▪ De invloed van de Prenatale omgeving wordt vergeten - Tweelingen
“gescheiden bij geboorte” hebben al een boel gedeelde omgeving
meegemaakt!
❖ Vb. Moeder komt terecht in een hongersnood tijdens de zwangerschap,
dan groeien de MZ in dezelfde omgeving op. → dit leidt tot een
overschatting van heritabiliteit.
❖ Vb. concordantie schizofrenie mono- (hebben één placenta) versus
dichorionische tweelingen (hebben twee placentas) = +/- 60% versus +/-
11%.
➢ Zorgt voor een heel andere prenatale omgeving. Dit zorgt dat we de
Heritabiliteit cijfers bijgesteld moeten worden.https://discord.gg/URQsHYaPn5
20
▪ Adoptiegezin is specifieke context
❖ De veronderstelling: de adoptiegezinnen zijn verschillende omgevingen. →
dit is niet het geval.
❖ Studies gebeuren vaak in de USA = grote proportie Christelijk-religieuze
tweeoudergezinnen in grootschalige Amerikaanse studies, bepaalde socio-
economische status, proberen ook een match tussen kind en gezin te
maken ...
▪ Gedeelde cultuur, tijdsgeest (cohorte-effecten), ...
❖ Daarnaast groeit men op in dezelfde tijd vb. jaren 80 vs 2020. Er zijn
cohorte effecten, effecten van de tijdgeest.
❖ Cultuur: opgroeien in de steppes van Mongolië vs de stad New-York
→ Kortom: tweelingenstudies zijn interessant, maar benader de cijfers met een
kritische blik. Want het is moeilijk om er harde uitspraken over te doen. Om dit te
kunnen doen moeten we kunnen kijken naar de genen zelf.
2.2. Moleculaire genetica
2.2.1. Menselijk genoom en genen
• Menselijk genoom (genetische code)
o = (zelfde) genetisch materiaal in elke celkern
o ingedeeld in 23 paar dus 46 chromosomen (= bundeltje genetisch materiaal)
o 3 miljard baseparen (x2)
o genotype = genetische code van een individu
o fenotype = observeerbare eigenschappen van een individu, gevolg van
samenspel genotype en omgeving
• Genen
o = Term voor een stukje genetisch code → bouwplan om een soort proteïne aan te
maken.
o Coderen voor de aanmaak van bepaalde proteïne (eiwit)
o +/- 20,000 genen in menselijk genoom die specifiëren hoe een proteïne moet
worden gemaakt.
o Slechts 1,5% van het DNA; de rest (“junk DNA”) staat in voor regulatie
▪ Expressie = Wanneer, onder welke omstandigheden en hoeveel van deze
proteïnen worden aangemaakt
▪ Dit maakt dat je een verschil krijgt tussen vb. een spiercel en een neuron
o Elke celkern bevat dezelfde genen: wanneer welke tot expressie komen is dus
cruciaal!https://discord.gg/URQsHYaPn5
21
o 1/3 van de menselijke proteïne-coderende genen komen enkel tot expressie in het
brein
▪ Ongeveer 7000 die enkel in werking komen in de hersenen.
▪ Een groot deel v/d genetische code staat in voor de werking van het brein.
o Allelen: versie van een gen, vaak meerdere courante varianten
▪ Beide chromosomen kunnen verschillende varianten bevatten
❖ vb. bloedgroep: bepaald door combinatie van 2 uit 3 mogelijke allelen (A, B
en O)
o Naar schatting +/- 0,1% verschil tussen genoom van twee willekeurige individuen
• Overeenkomsten tussen soorten
o
“Je deelt 60% van je DNA met een banaan, maar slechts 50% met je moeder???”
▪ Zeer grote overeenkomst van celdeling tegenover een banaan. Meest
efficiënte manier ontstaan door natuurlijke selectie → Deze vind je overal in
elk wezen.
o Onderscheid:
▪ “Variabel” versus “niet-variabel” deel
❖ Bij de meeste mensen zijn de DNA redelijk constant.
❖ Vb. Dizygotisch tweelingen deelt 50% v/d genen → van de 0.1% die
varieert tussen individuen hebben ze hiervan 50% dezelfde genen.
▪ Genen (1,5% v/h genoom) versus “junk-DNA” (overige 98,5)
▪ Dus: zeer veel manieren om verschillen te kwantificeren! → altijd vragen
“Vanuit welk opzicht spreken ze?”
o Genetische codes die celdeling, DNA replicatie etc. aandrijven effectief ook
gedeeld met planten
o Zeker grote overeenkomsten met (zoog)dieren!
▪ Vb. opeenvolgende basenparen die overeenkomen.
▪ Belang dierproeven: vb. dopamine werkt op een gelijkaardige manier bij
muizen als bij mensen. Hierdoor kan er onderzoek gedaan worden naar
dementie bij mensen.
o Britse familie jaren ’90: ongeveer 50% zware spraak- / articulatiestoornis
▪ Identificatie van mutatie op het gen FOXP2
▪ Sommige individuen v/d familie hebben een deel van het gen en hebben de
spraak en articulatie problemen.
▪ Vinden een sterk gelijkend gen in muizen, chimpansees, ...
❖ Zangvogels (zebravink):
➢ Vogels leren zang van de andere familieleden vogeltjes.
➢ Expressie verhinderen in bepaald hersendeel: verminderd vermogen tot
imiteren gezang.https://discord.gg/URQsHYaPn5
22
▪ Muizen:
❖ Uitgeschakeld FOXP2-gen: geen vocalisaties meer bij scheiding
❖ Omdat dit in verschillende soorten terug komt, suggereert dat dit gen iets
te maken heeft met communicatie.
❖ Menselijke versie van het gen geïmplanteerd:
➢ We zien complexere vocalisaties, maar gaan vb. ook sneller doolhoven
oplossen.
➢ Beginnen vormen van intelligentie te vertonen.
▪ Verschil in verband gebracht met gen dat instaat voor aanmaak van
vasopressine-receptor
❖ (Mannelijke) graslandwoelmuizen ontwikkelen partnervoorkeur wanneer
expressie van dit gen in een bepaald deel van het brein wordt verhoogd
❖ Hoe meten: je zet eerst een mannetje en vrouwtje samen, dan scheidt je
hen. Dan zet je hen in een andere kooi met verschillende partners. Je
observeert of deze paar gedrag gaat vertonen met dezelfde partner als in
de eerste kooi. Of met andere partners.
❖ Wanneer de graslandwoelmuis het gen krijgt van de prairiewoelmuis gaat
deze terug de partner opzoeken waarmee hij het kot heeft gedeeld. Ze
worden monogamer door de verandering van de receptor.
❖ Wanneer je deze receptor blokkeert bij Prairiewoelmuizen ontwikkelen ze
geen partnervoorkeur bij blokkering van deze receptoren.
Links = Sonogram
Bovenste grijze balk: ‘leraar’, deze zingt een liedje. De grijze
balk weerspiegelt hoe het klinkt.
2de balk = vogel zonder hersen manipulatie. Het geluid lijkt heel
sterk op de leraar.
3de balk = vogel met hersen manipulatie. Het imiteren verloopt
hier minder goed. Het vogeltje verwisselt het van volgorde.
Het zelfde gen, FOXP2 speelt hier ook een rol.
Prairiewoelmuis en graslandwoelmuis:
• Erg nauw verwante soorten
• De muizen - tegengestelde:
o Prairiewoelmuis vormt monogame, levenslange banden
▪ Moet selectiever zijn in zijn keuzes
o Graslandwoelmuis is solitair en polygaamhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
23
▪ Bij mensen:
❖ Mensen hebben hier verschillende versies van dit gen.
❖ Studie van veelvoorkomende allelen die expressie receptor-gen regelen in
mannen:
➢ Samenhang van type vasopressine receptor met zelfgerapporteerde
huwelijkscrises, huwelijksstaat, relationele tevredenheid echtgenotes
➢ Hypothese: zorgt een bepaald allel voor meer overspel bij bepaalde
echtgenoten.
o Conclusie: planten en dieren bestuderen kan ons helpen om de mens beter te
begrijpen.
2.2.2. Onderzoeksstrategieën
• Onderzoeksstrategieën - Ontwikkeling van genetische methoden: mogelijkheid om
verband tussen bepaalde genetische variaties (genotype) (allelen) en eigenschappen
te bestuderen.
1. Genotype eerst
o Vertrek vanuit “kandidaat”-gen:
▪ Vertrek vanuit kandidaat gen: vb. verband FOXP2 en communicatie. Je kijkt
welke varianten gelijkaardig zijn. Dan ga je drie groepen maken en het
verschil proberen observeren.
▪ Functie enigszins bekend; ga verband na met kenmerken die hier theoretisch
mee samen zouden kunnen hangen
❖ Vb.: Caspi et al. (2003):
➢ 5HTT = gen dat instaat voor aanmaak transporteiwit serotonine
➢ Serotonine speelt een rol in depressie
➢ Drie veelvoorkomende genotypes bij mensen: 1) kort/kort, 2) kort/lang,
3) lang/lang
➢ Hierna kijken naar gedrag van deze mensen:
✓ Zwak verband met zelfgerapporteerde symptomen
✓ Van veel depressieve klachten naar weinig: kort/kort > kort/lang >
lang/lang)
✓ Geen verband met vb. diagnose of zelfdodingspoging
❖ De samenhang met tussen gen en te bestuderen concept is meestal
beperkt.
o Problemen:
▪ Verbanden verklaren meestal maar heel klein deel van de variantie van
psychische eigenschappen
❖ Vb. het hebben van gen “kort-kort” verklaart maar 5% variantie.
❖ Het is vaak duur voor het bekomen resultaat.
▪ Heel vaak niet reproduceerbaar → kan duiden op toevalhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
24
o Verband tussen fenotype en genotype blijkt meestal ingewikkeld – twee grote
problemen:
▪ 1) De meeste eigenschappen zijn polygenetisch bepaald:
❖ Een bepaalde fenotypische eigenschap wordt bepaald door meerdere
genen
❖ Allel van niet één maar mogelijk honderden genen relevant voor een
eigenschap
❖ Moeilijk om een onderscheid te maken tussen alle genen.
▪ 2) Pleiotropie:
❖ één gen beïnvloedt meerdere afzonderlijke fenotypische eigenschappen
❖ Vb. FOXP2 speelt zowel in communicatie als in motoriek een rol.
❖ vb. zelfde genetische variant geassocieerd met autisme,
ontwikkelingsachterstand, schizofrenie en een aantal fysieke congenitale
afwijkingen.
❖ Pas op voor simplistische / ongenuanceerde uitspraken zoals “We hebben
het gen voor leiderschap gevonden”.
❖ Voor complexe eigenschappen mogelijk zelfs merendeel van alle 20.000
genen nodig.
→ Het is een stap vooruit! Het is beter dan het tweelingenonderzoek.
2. Fenotype eerst - GWAS (genome wide association study)
o Vb. Groep 1: mannen die meer overspel plegen; Groep 2: mannen die meer trouw
blijven. Je onderzoekt hier niet één deeltje van de genetische code maar naar de
hele genetische code.
o Zeer recente techniek → methodes zijn in volle ontwikkeling. (Hebben veel
statistische moeilijkheden).
o Vertrek van twee (of meer) groepen met een bepaald kenmerk (hoogbegaafdheid,
opleidingsniveau, ...) → Vergelijk vervolgens hun gehele genoom en detecteer zo
in welke delen variatie samenhangt met het fenotype
o Kan nieuwe hypotheses genereren, vb. over de oorzaak van bepaalde
aandoeningen, en zo ook leiden tot vb. nieuwe geneesmiddelen
o Problemen:
▪ Vergt erg grote groepen voor betrouwbare resultaten → miljoenen mensen.
▪ Resultaat is vaak niet functioneel interpreteerbaar
❖ Vb. we hebben geen idee waar dat deel van het genoom voor instaathttps://discord.gg/URQsHYaPn5
25
2.3. Uitdagingen in interpretatie
• Groepsgebonden
o Erfelijkheidsfactoren: inschatting voor een bepaalde (grote) groep /context:
▪ Vb. Wanneer je twee groepen gaat vergelijken, kunnen de resultaten zijn →
groep 1 is 50% genetisch bepaald; groep 2 is 80% bepaalt.
▪ Sterke variatie erfelijkheidsfactoren van dezelfde eigenschap op verschillende
tijdspunten/plekken
❖ Vb. heritabiliteit lichaamsgewicht is groter in VS dan in Albanië en
Nicaragua → variabiliteit in VS is veel groter, dit omdat andere landen dicht
bij 3de wereld landen aanliggen.
❖ Vb. Oekraïne door oorlog zijn er problemen met eten → variabiliteit van
erfelijkheidstijdpercentage verandert.
❖ Vb. na WOII toename in heritabiliteit van schools succes met meer gelijke
onderwijskansen na ten opzichte van voor de oorlog.
▪ Zeer zeldzame gebeurtenissen en/of genetische kenmerken hebben weinig
effect op groepsniveau, maar kunnen erg belangrijk zijn op individueel niveau
❖ Vb. heritabiliteit van Borstkanker: zeer kleine heritabiliteit op groepsniveau.
Maar op individueel niveau kan het 30 keer meer kans veroorzaken.
❖ Vb. trauma / misbruik: op groepsniveau weinig effect doordat het bijna niet
voorkomt. Hier is het individu belangrijker.
o Ook GWAS gebaseerd op een (grote) groep
▪ Representativiteit / veralgemeenbaarheid?
❖ Zijn vaak mensen in Westerse landen, die mogelijks hoog opgeleid zijn en
het goed hebben. Want een boer in Afrika heeft misschien geen computer
en gaat niet even zijn bloed laten afnemen voor een middag.
▪ vb. invloed van erg zeldzame varianten moeilijk detecteerbaar
• Cruciale rol van gen-omgeving interacties
o Neem je individuen uit verschillende contexten op zonder bewustzijn van de rol
van deze context, zou je kunnen besluiten: vb. gemiddeld is dit gen niet van
belang voor lengte van de plant
o Is je context beperkt tot één of een subset van de mogelijke contexten gaat
samenhang tussen genotype en fenotype enkel zeker op in die context;
veralgemeenbaarheid is dan onzeker. → bestudeer je maar één groep, dan is het
onzeker.
• Vb. Caspi et al. (2003)
• Y-as = Kans op zelfmoordpoging
• Genen: L/L = lang lang; S/L = Kort lang; S/S = kort
kort
• X-as = stressvolle situaties: vb. moeder verloren op
jonge leeftijd.
• Weinig stressvolle gebeurtenissen → S/S (meest
reactief) minste kans op zelfmoord. Meer stressvolle
situaties → meer kans op zelfmoord.
2.4. Conclusies
• Dat genetische factoren / erfelijkheid bijdragen aan tal van psychologische processen
en karakteristieken is inmiddels onweerlegbaar duidelijk.
• Aangezien genen hun ding doen via de aanmaak van proteïnen, impliceert dit een
intiem verband tussen fysieke processen en psychologische processen.
• Gen-omgeving interacties zijn eerder regel dan uitzondering; de meeste bevindingen
uit de gedragsgenetica zijn dan ook alleen geldend in een bepaalde context (cultuur,
plaats, tijd, ...)
• GWAS-studies kunnen waardevolle nieuwe onderzoeksfocus op specifieke biologische
mechanismes opleveren.
• Naar schatting 1/3 van de genen komen primair/exclusief tot expressie in het brein.
• GWAS studies omtrent psychisch relevante fenotypes wijzen op de rol van deze
genen.
Allel 1
Allel 2
• Planten met twee soorten allelen
• Omgevingsfactoren zijn onder controle gehouden.
• Resultaten: Allel 1 zorgt dat ze groter worden; Allel 2 niet?
→ kunnen we niet concluderen, want de serre kan het
veranderen. Plant deze planten in de woestijn en het kan
veranderen.
• Moeilijk om conclusies te maken, je moet zowel iets kunnen
zeggen over het gen als de omgeving.
Hoofdstuk 1 - Evolutie en gedragsgenetica
1. Evolutie
• Darwin grondlegger
• Theorie natuurlijke selectie:
o één van meest onderbouwde theorieën.
o Opgepast: een theorie is nooit bewezen
1.1. Definiëring perspectief
1.1.1. Grondvoorwaarden natuurlijke selectie
• Definitie – drie grondvoorwaarden:
1. Overerving: er zijn overerfbare eigenschappen
o Vb. Wat overerft van je ouders.
2. Variatie: er bestaat variabiliteit in deze eigenschappen
o Bv. via mutatie→ bij elke keer dat er een individu ontstaat dat er in de genetische
code foutjes ontstaan en in sommige gevallen leidt dit tot een nieuw overerfbaar
kenmerk
o Speelt af op lange duur
o Bv. Covid-19 mutaties
3. Selectie: sommige van deze eigenschappen hangen in een bepaalde context samen
met groter reproductief succes
o Die eigenschappen gaan in de nakomelingen meer voorkomen, omdat de
individuen die de eigenschappen hebben meer nakomelingen hebben.
1.1.2. Selectie
• ≠ “Survival of the fittest”
o Niet per se de sterkste / slimste / ...
o Beter spreken over: “natuurlijke selectie” - die eigenschappen die in
een bepaalde context geassocieerd zijn met reproductief succes
o Voorbeeld van de nieuwe vogel en kevers:
▪ Variabiliteit: groene en oranje kevers
▪ Selectie: vogel komt in habitat hij eet liever groene kevers. De
groene kevers gaan verdwijnen omdat oranje wordt geassocieerd
met een reproductief succes → want deze worden minder opgegeten dus
hebben ze meer kans om te paren.https://discord.gg/URQsHYaPn5
7
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
• Verwantenselectie: “Ik zou met plezier het leven geven voor twee broers, twee
kinderen of acht kozijnen”
o Geen selectie van individuen, maar van genen (Bv. Boek: “selfish gene”)
▪ Geen verschil tussen jouw genen en die van jouw zus.
o Bv. steriele honingbij (werkers) → ze gaan zorgen voor de koningin zodat hun
genen in de volgende generatie gaan komen.
o Belangrijke psychologische implicaties:
▪ Herkennen van verwanten = belangrijk
❖ Bij dieren gebeurt dit op het vlak van geur
❖ Bij mensen gebeurt dit op het vlak van gezichten
▪ Implicaties bij psychologie van het altruïsme, …(theorie over pasgeboren
baby’s die meer op de vader lijken zodat de vader hun zeker zou herkennen)
• Seksuele selectie
o Speelt voornamelijk op het oog van het individu,
o Genen die maken dat jij een betere kans hebt tot
voortplanting ondanks dat die genen jou eigenlijk in
gevaar kunnen brengen,
o Bv. veren van de pauw trekt veel aandacht voor
vrouwtjes maar ook voor roofdieren
o Tegenvoorbeeld van survival of the fittesthttps://discord.gg/URQsHYaPn5
8
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.1.3. Psychologische relevantie
• Indien belangrijke psychische kenmerken ook geworteld zijn in
ons lichaam heeft het lichaam/genen een rechtstreekse
erfelijke invloed op deze kenmerken
o Bv. grootte brein in belangrijke mate genetisch bepaald, op
groepsniveau is de grote v/h brein correleert met IQ
o Psychische eigenschappen worden bepaald door genen en
dus overgeërfd.
• Erfelijke invloed kan ook lopen via “banale” fysieke
eigenschappen
o Bv. Extraversie (op groepsniveau):
▪ Belangrijke erfelijke component van extraversie,
▪ Extraversie correleert met fysieke lichaamseigenschappen, zoals
lichaamslengte en/of attractiviteit (Lukaszewski & Roney, 2015).
• Leer van de overerfbaarheid van gedrag = gedragsgenetica
o Sterke negatieve connotaties via o.a. eugenetica → alle racistische theorie, bv
slavernijen en nazi Duitsland.
o Blijven voorzichtig zijn hiermee.
o Bv. Zweden: meer dan 60000 mensen zijn gesteriliseerd door een door de staat
opgericht raszuiverheidsprogramma tot in 1976,
▪ Om te zorgen dat inferieure genen niet doorgegeven kunnen worden.
▪ Men sprak van etnische hygiëne
▪ Bv. tieners van 15 gesteriliseerd omdat ze slechte ogen hadden of in
instellingen verbleven).
▪ Ook in Noorwegen, VS, …https://discord.gg/URQsHYaPn5
9
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Blauwgrijs en alle tinten blauw zijn van belang. Licht grijs is niet te kennen.
o Primaten
▪ Zoogdieren,
▪ Slechte geur, goed zicht,
▪ Hebben een groot brein,
▪ Ogen zijn frontaal ingepland voor dieptezicht,
▪ Hebben ook en groot vermogen om objecten te grijpen (grijphanden of
grijpvoeten)
o Haplorhini:
▪ droogneuzige
▪ Rhini = neus
o Monkey vs ape
o Smalneusapen: apen van de oude wereld vind (vb. Baviaan) je niet terug in
Amerika, zitten in het Afrikaans continent (oude wereld)
▪ Hebben in het visueel systeem allerlei soorten kegeltje voor het kleurzicht. Al
de andere drie hebben 3 soorten kegeltjes en dit is voor de breed neusapen
niet het geval
▪ Apes zijn mensapen
o Minst verwant is de oerang oetan, Chimpansees zijn onze nauwste verwanten
o Gedeelde eigenschap van alle mensapen is dat ze allen staartloos zijnhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
10
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2. Homo sapiens sapiens
1.2.1. Gelijkenissen en kenmerken
• Schattingen van gedeeld DNA:
o +/- 98,8% gedeeld met chimpansee
▪ Het 1.2% verschil = ongeveer 35 miljoen verschillende baseparen in elke cel
dus er is ook heel veel verschillend (= weinig maar ook veel)
▪ Neem dit met een korrel zout
o +/- 99,7% gedeeld met neanderthaler
o +/- 99,9% gedeeld met willekeurige andere mens
o Ontstaan teruggevoerd op +/- 100,000
jaar geleden, Oost-Afrika
o Geruime tijd overlap met andere soorten
▪ Bv. neanderthaler +/- 40,000 jaar
geleden uitgestorven
▪ +/- 1-4% van ons DNA geschat van
Neanderthaler-oorsprong (kruisingen
tussen de 2 soorten)
o Migratie in verschillende fasen: Rusland
naar Alaska = relatief recent
• Kenmerken:
o Tweevoeter alle primaten kunnen op twee voeten lopen en de meeste van hun
doen dat ook vaak
▪ Overzicht tijdens (rond)trekken
▪ Handen vrij voor transport van werktuigen en buit
▪ Versmald geboortekanaal heeft nog al wat consequenties voor bevallingen
Data niet kennen
Een hondje, omdat je een lach op je gezicht verdient!https://discord.gg/URQsHYaPn5
11
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2.2. Groot / exceptioneel brein?
• Zeker niet absoluut grootste massa
o Bv. Potvis: 9 kg versus mens 1,2-1,4 kg),
o Noch meeste neuronen (vb. olifant: 3x zo veel)
• Ook niet grootste relatieve massa tov. lichaamsgewicht
o Bv. spitsmuis: 3,3% versus mens 2%
o Wel in de top regionen
• Ook niet meest rimpelige :
o Hoe meer rimpels in het brein, hoe groter de totale
oppervlakte cortex (schors). De rimpels zorgen dat er
veel hersenschors in een kleine ruimte geplaatst kan
worden
o Bv. olifanten, walvissen, zebra’s, lama’s: rimpeliger
dan de onze
Schaal = logaritmisch (Maal)
Verband brein en lichaam
Driehoekjes =primaten
Bolletjes: andere soort dieren
Mens =Verhouding hersenen en
lichaam is hetzelfde als andere
primaten
Primaten hebben per kilo
lichaamsgewicht meer
hersengewicht
Verhouding: Breinmassa
(y) en lichaamsgewicht (x)
Verhouding: brein massa
(y) en neuronen (x)
Verhouding % gewicht brein dat uit (y)
cortex bestaat en brein massa (x)
Hoe meer neuronen, hoe meer
breincapaciteit
Hoeveel neuronen in een
brein, in dezelfde massa.
Mens dichtbij de primaten
Mens = bijna meeste
neuronen
Primaten: meeste neuronen
per gewicht brein
Mens brein gelijkaardig aan
andere primaten. Maar wel
bijna het grootste brein,
omdat we bijna het grootst
zijnhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
12
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
• Samenvatting drie tabellen
o Relatieve breinmassa, neuronen / breinmassa en proportie cortex / breinmassa
allemaal in het verlengde (gelijkaardig) van de primaten
o Maar:
▪ Primaten scoren echter om te beginnen zeer goed op al deze parameters
▪ ! + Mens is bij de grootste primaten
❖ Niet exceptioneel omdat opvalt, maar wel bijzonder binnen de primaten.
❖ Wat dan met gorilla’s en orang-oetans? Brein gorilla slechts +/- 33%
volume mens - disproportioneel klein brein in verhouding tot andere
primaten
o Voor zover geweten: homo sapiens grootste aantal corticale neuronen van
alle dieren, in het bijzonder prefrontaal
▪ (ook al is de prefrontale cortex van vb. een potvis veel groter)
o Bovendien dicht op elkaar → snelle communicatie mogelijk
▪ Belangrijk omdat ze communiceren met andere neuronen
▪ Hoe verder de afstand (millimeters) ze van elkaar verwijderd zijn, hoe trager
het gaat.
▪ Snellere uitwisseling → meer intelligent gedrag?
o Alles heeft zijn prijs
▪ Neuronen, in het bijzonder corticale zijn erg duur: met 2% van de
lichaamsmassa verbruikt het brein +/- 20% van onze energie
❖ Vergelijk: +/- 5% bij katten
❖ Invloedrijke theorie: misschien mogelijk gemaakt door koken van voedsel
➢ Dit omdat het koken een soort van voor verteren is, waardoor de
voedingstoffen er efficiënt uitgehaald kunnen worden
▪ Obstetrisch dilemma-hypothese:
❖ Groot brein + smal geboortekanaal + → complicaties bij baren
➢ Rechtop lopen → Versmalling geboortekanaal
➢ Groot brein → grotere schedel
❖ Verklaring voor rijpingsvertraging: dilemma tussen groot brein en
rechtoplopen wordt opgelost doordat kinderen geboren worden met een
zeer immatuur brein
• Rijpingsvertraging - Brein:
o Belangrijke periode van postnatale groei en ontwikkeling brein in mensen versus
meeste andere soorten
▪ Mensen: 70-75% van de groei van het brein gebeurt na de geboorte
▪ Bij een chimpansee is dit slechts ongeveer +/- 60%
o Bij geboorte +/- 350 g, bevat wel reeds alle neuronen
o R ijping tot in late adolescentie: aanmaken connecties, vermeerdering steuncellen,
groei tot +/- 1,4 kghttps://discord.gg/URQsHYaPn5
13
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Niet alleen aanmaken nieuwe contacten, ook “snoeien” (pruning)
o Laat toe om “bedrading” af te stemmen op omgeving en ervaring; in het bijzonder
sociale functies
o Voordeel: Het brein past zich aan aan de context, het bouwt
overlevingsstrategieën op. Alleen kan dit problematisch zijn omdat dit in andere
contexten niet afgestemd zijn.
o Nadeel:
▪ Baby is zeer kwetsbaar, heeft veel bescherming nodig.
▪ In de kindertijd kunnen ervaringen een zeer grote invloed hebben
ontwikkeling van het kind. Dit omdat het brein zich afstemt op de context.
• Pruning
o = connecties die zijn aangemaakt, terug verwijderen
o Op 2-3 jaar 50% meer verbindingen dan in
volwassenen; dan tot zeker late adolescentie
belangrijke reductie connecties
▪ “Te veel” connecties aanmaken om de beste
(die hun waarde hebben bewezen) te
behouden
▪ Verband met “geheugenverlies” kinderen?
o Gebeurt in hele brein, begint achteraan gaat dan
naar voor
❖ In late adolescentie prefrontale cortex laatst “aan de beurt”
➢ Cruciaal voor sociaal functioneren
➢ Cruciaal voor flexibiliteit, zelfregulatie, ...
❖ In verband gebracht met oa. intelligentie, psychopathologie
➢ Vb. schizofrenie - Pathologie: 16-20 kan er de eerste episode zijn…
• Samengevat:
o Absoluut en relatief zwaar
o Neuronen dicht opeen gepakt
o Sterk gegroefd
o Relatief grote cortex
o Grootste aantal corticale neuronen, voor zover geweten, in het bijzonder
prefrontaal
o Maturatie in belangrijke mate na de geboorte
▪ zeer veel connecties aanmaken
▪ zeer veel connecties wegsnoeien (pruning)
Dunbar, 2016
Shaw et al., 2006
Wordt niet gevraagdhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
14
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
1.2.3. Wat levert het op?
• Sociale brein-hypothese:
o Complexiteit van sociaal leven als drijvende factor achter vergroting (vooral
frontale) cortex
o Paarvormende soorten <-> niet-paarvormende
▪ Paarvormende (vb. biologisch samenwonen):
❖ Vormen koppels voor een lange tijd, voeden samen kinderen op.
❖ Complex sociaal leven
▪ Niet paarvormende (Vb. biologische one-night stand)
1.3. Evolutionaire psychologie
• Bekijken van psychologie door een evolutionaire bril, met nadruk op processen van
natuurlijke selectie
• Vaak: verklaring van hedendaags menselijk gedrag vanuit vermeende leefwijze van
onze jager-verzamelaar voorouders
• Belangrijke kritiek: evolutionair perspectief vaak gehanteerd als verklaring voor
bepaalde feiten, zonder dat deze empirisch getoetst kunnen worden (“maar verhalen”)
o Vb. geslachtsverschillen in criteria partnerkeuze
▪ Vrouw investeert in kwaliteit,
▪ Man investeert in kwantiteit: vrouwen die het meest gezond zijn
▪ Indien hij toch gaat selecteren → man gaat vooral een gezonde partner
selecteren
o We moeten de theorie kunnen weerleggen
X-as – volume cortex; Y-as groepsgrote
Correlatie - bij primaten: grootte groep voorspelt corticaal
volume, vooral prefrontaal
Prefrontale cortex = Vermogen om na te denken /
belangrijk om rekening te houden met factoren die er nog
niet zijn. (vb. geen bicky burger eten, omdat het beter is
voor gezondheid). Ook belangrijk om strategieën te
ontwikkelen.
Belangrijk voor sociaal leren, onderwijzen (Vb.
Chimpansee, die toont aan andere chimpansee hoe ze
met een steen dingen kapot maken), taalhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
15
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Onderzoek:
▪ Vrouwen gaan sterk beïnvloed worden door de auto.
Omgekeerd is het niet zo.
▪ Wat zegt dit over het evolutionair proces? En in welke
mate is dit een cultureel gegeven? → moeilijk om aan
te tonen
▪ Tinder: mannen swipen veel meer naar rechts dan
vrouwen.
❖ Mannen gaan meer kijken naar knapheid inpv rijkdom
of status.
• Gevaar van de overschatting van adaptiviteit = het idee dat alle kenmerken / trekken
een functie hebben of het gevolg zijn van adaptieve evolutie.
o Homoseksualiteit komt voor bij tal van diersoorten
o Belangrijke erfelijke component bij mensen
o Verwantenselectie?
▪ Beperkte evidentie voor vb. “gullere nonkels” (Vasey et al., 2010)
▪ Relatief weinig ondersteuning (overzicht: Savolainen & Hodgson, 2021)
Breedlove & Watson, 2017
Dunn & Searle, 2010
X-as: hoeveelheid oudere broers; Y-as: kans op homoseksualiteit
Links handig: weinig correlatie; rechts handig: meer correlatie →
de links of rechtshandigheid weerlegt de verklaring van aan
geleerdheid, toont iets biologisch aan. Het werkt ook enkel voor
biologische broers.
Evolutionair idee: homoseksuele broer zou kunnen zorgen voor
het kind als de vader komt weg te vallen.
Just wanted to let you know, that you’re amazing.https://discord.gg/URQsHYaPn5
16
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
o Belangrijkste hiërarchische ladder in onze maatschappij: socio-economische
status
o In mensen:
▪ Kan getest worden, maar moeilijk doordat we in grote groepen leven. Kan
wel getest worden in het leger of bepaalde vormen van ambtenarij.
▪ Negatieve correlatie in formele hiërarchieën tussen stresshormonen en rang
(hogere rang → lagere stresshormonen)
▪ (Subjectieve) socio-economische status erg belangrijke voorspeller voor
stress gebonden klachten
❖ Verschil geld en socio-economische status: geld = makkelijk te
kwantificeren; SES = heeft een subjectieve inschatting.
❖ Belangrijk voor voorspeller: hart-en vaatziekten, gastro-intestinale
problemen, psychiatrische stoornissen → (SES zorgt voor meer stress →
meer risico’s
• Cruciaal inzicht: lichaam van nu tot stand gekomen door evolutionaire druk
van gisteren
Sapolsky, 2017 – professor aan Stanford
Gespecialiseerd in hormonen en veldstudies met
bavianen
• Bavianen hebben een sterke hiërarchie,
naarmate rang steeg nam het aantal stress
hormonen af
• Algemeen patroon: hoe lager de rang, hoe
hoger de niveaus van stress hormonen; hoe
hoger de rang hoe minder stress. Behalve de
eerste, omdat die voortdurende uitgedaagd
wordt.
Onderzoek: ratten die aan een hendeltje
kunnen trekken en dan vet of cocaïne krijgen.
En dan een stroom stoot krijgen.
Belonend effect van vet bij de ratten is even
sterk als bij cocaïne.
Suggereert dat we hardwired zijn om vettig
eten te consumeren.https://discord.gg/URQsHYaPn5
17
Thomas Vanhaecht – PE VUB Discord
2. Gedragsgenetica
2.1. Erfelijkheidsfactoren
• In welke mate (0-100%) denk je dat de variabiliteit in (het voorkomen van) de
volgende eigenschappen erfelijk bepaald is? (hieronder echte cijfers)
o Oogkleur 95%
o Lengte 80%
o Gewicht 70%
o Borstkanker 10%
o Maagzweren 70%
o Schizofrenie 50%
o Autisme 70%
o Schools presteren 60%
o IQ 50%
o Persoonlijkheid 40%
→ Definitie: erfelijk bepaald betekent hier dat de vb. de vader de zoon uit zijn eigen
genen de zoon hard gaat beïnvloeden. Die zijn bepaalt door de gene v/d vader. →
zijn dit geen vormen van omgevingsfactoren?
• Suggereert belangrijke impact van natu re (aanleg) versus nurture (omgeving) in
nagenoeg alle psychologische eigenschappen
• Implicaties:
o Verdienste: als 60% v/d prestaties bepaald zijn door verdienste, wat betekent dit
dan? Vrije wil & verantwoordelijkheid, ...?
o Impact van opvoeding, opleiding, ...?
▪ Ontschuldigend / relativerend versus hopeloosheid → misschien niet slecht
dat niet alles mogelijk is. Geeft ons wat rust, omdat er sommige biologische
processen zijn die we niet kunnen controleren.
• Heritabiliteit = mate waarin variabiliteit in een eigenschap verklaard wordt door
genetische variabiliteit - steeds in een bepaalde omgeving / groep
o Van 100 mensen een IQ test en de genen afnemen. En dan bekijken of je het IQ
kan voorspellen.
• ! twee mensen delen meer dan 99% van hun DNA; verschillen zitten hem in de
resterende <1%
• Systematische samenhang bestuderen tussen:
o Mate van overeenkomst in omgeving en/of genetica enerzijds
o Mate van overeenkomst in bepaalde eigenschappen anderzijds
= Leo Kanner
Werd bekend om zijn term “Koelkast moeders”. Hij stelde dat
koude (die weinig zorg / warmte / liefde bieden) moeders ervoor
zorgden dat de kinderen Autisme ontwikkelde.
Autisme 70% aangeboren → ontkracht de theoriehttps://discord.gg/URQsHYaPn5
18
• Dominante methoden: A window into human nature (Ted-talk)
o Tweelingenstudies
o Adoptiestudies: mensen met genetische verwantschap in een verschillende
omgeving zien opgroeien.
o Combinatie
• Tweelingen
o Monozygotisch of eeneiig: één bevruchte eicel splitst in twee individuele
embryo’s; (+-) genetisch identiek (dus ook zelfde geslacht)
o Dizygotisch of tweeiïg: gelijktijdige bevruchting van twee rijpe eicellen – zelfde
mate van genetische verwantschap als andere broers/zussen (50%)
▪ Toch interessant omdat ze op hetzelfde moment geboren worden, ook delen
ze een gelijkaardige omgeving delen.
→ Daarom gaat men eeneiige en tweeiïge tweelingen vergelijken. Hierdoor kan je
conclusies trekken over de mate waarin eigenschappen erfelijk bepaalt zijn.
o Concordantie: mate waarin tweelingen eenzelfde eigenschap vertonen (vb.
zelfde haarkleur, diagnose autisme, ziekte van Alzheimer, ...) maar ook voor
continue eigenschappen (IQ, lengte, lichaamsgewicht → dit is meer een
correlatie)
o Erfelijkheidsfactor schatten uit verschil tussen MZ en DZ (van hetzelfde geslacht):
▪ Veronderstelling: in gelijke mate blootgesteld aan zelfde omgeving (geboren
op hetzelfde moment): “Equal environment assumption”
▪ Heritabiliteit = (concordantie MZ – concordantie DZ) x2 (We doen dit *2
omdat de MZ de helft van het genoom extra delen en we willen de invloed
van het gehele genoom weten) ( =Formule van Falconer)
❖ vb. 100% erfelijke eigenschap → verwacht (100% - 50%) x 2 = 100%
❖ vb. 50% erfelijke eigenschap → verwacht (50% - 25%) x 2 = 50%
❖ vb. concordantie IQ MZ =0,86; DZ= 0,60 → heritabiliteit = 52%
❖ Vb. school presteren: concordantie MZ 60%; DZ = 30% = (60-30) x2 =
60%
Werden vroeg in het leven gescheiden. De ene groeide
op in een katholiek gezin in Nazi Duitsland, de andere in
een Joods gezin.
Hadden elkaar later in het leven terug ontmoet.
Doorheen hun leven ontwikkelde ze gelijkaardige
gewoontes. Toen ze elkaar ontmoette leken ze op
elkaar.https://discord.gg/URQsHYaPn5
19
• Adoptie
o Vergelijking MZ apart opgevoed (“rechtstreekse schatting erfelijkheidsfactor”)
▪ Veronderstelling: geen gedeelde omgeving
o Couranter:
▪ Vergelijking genetische → ouders die hun kind hebben afgestaan
▪ Opvoedende ouders → ouders die niet genetisch verwant zijn
▪ Combinatie
o Vb. (Plomin, 2019): correlaties gewicht kind en ...
▪ Adoptieouders = 0 (suggereert dat omgeving minder effect heeft dan
gedacht)
▪ Biologische moeder (die niet betrokken is bij opvoeding) = 0,3
▪ Opvoedende biologische moeder = 0,3 (suggereert dat de opvoeding geen
systematische rol speelt)
▪ Broer/zus (zelfde genetisch materiaal als moeder) = 0,3
→ Wijst op erfelijkheidsfactor van 0,6 (zelfde logica als formule Falconer)
• Tweeling en adoptiestudies
o Equal environment assumption?
▪ Vb. MZ worden anders behandeld dan DZ → overschatting genetische
effecten
❖ Onderzoek toont aan dat MZ anders zullen behandelt worden. Ze zullen
beïnvloed worden, omdat opvoeders denken dat ze op elkaar lijken.
❖ Er is niet enkel een verschil in genen tussen MZ en DZ en ook tussen de
opvoeding.
o “Ideale” geadopteerde MZ tweelingen-methode veronderstelt geen gedeelde
omgeving, maar:
▪ De invloed van de Prenatale omgeving wordt vergeten - Tweelingen
“gescheiden bij geboorte” hebben al een boel gedeelde omgeving
meegemaakt!
❖ Vb. Moeder komt terecht in een hongersnood tijdens de zwangerschap,
dan groeien de MZ in dezelfde omgeving op. → dit leidt tot een
overschatting van heritabiliteit.
❖ Vb. concordantie schizofrenie mono- (hebben één placenta) versus
dichorionische tweelingen (hebben twee placentas) = +/- 60% versus +/-
11%.
➢ Zorgt voor een heel andere prenatale omgeving. Dit zorgt dat we de
Heritabiliteit cijfers bijgesteld moeten worden.https://discord.gg/URQsHYaPn5
20
▪ Adoptiegezin is specifieke context
❖ De veronderstelling: de adoptiegezinnen zijn verschillende omgevingen. →
dit is niet het geval.
❖ Studies gebeuren vaak in de USA = grote proportie Christelijk-religieuze
tweeoudergezinnen in grootschalige Amerikaanse studies, bepaalde socio-
economische status, proberen ook een match tussen kind en gezin te
maken ...
▪ Gedeelde cultuur, tijdsgeest (cohorte-effecten), ...
❖ Daarnaast groeit men op in dezelfde tijd vb. jaren 80 vs 2020. Er zijn
cohorte effecten, effecten van de tijdgeest.
❖ Cultuur: opgroeien in de steppes van Mongolië vs de stad New-York
→ Kortom: tweelingenstudies zijn interessant, maar benader de cijfers met een
kritische blik. Want het is moeilijk om er harde uitspraken over te doen. Om dit te
kunnen doen moeten we kunnen kijken naar de genen zelf.
2.2. Moleculaire genetica
2.2.1. Menselijk genoom en genen
• Menselijk genoom (genetische code)
o = (zelfde) genetisch materiaal in elke celkern
o ingedeeld in 23 paar dus 46 chromosomen (= bundeltje genetisch materiaal)
o 3 miljard baseparen (x2)
o genotype = genetische code van een individu
o fenotype = observeerbare eigenschappen van een individu, gevolg van
samenspel genotype en omgeving
• Genen
o = Term voor een stukje genetisch code → bouwplan om een soort proteïne aan te
maken.
o Coderen voor de aanmaak van bepaalde proteïne (eiwit)
o +/- 20,000 genen in menselijk genoom die specifiëren hoe een proteïne moet
worden gemaakt.
o Slechts 1,5% van het DNA; de rest (“junk DNA”) staat in voor regulatie
▪ Expressie = Wanneer, onder welke omstandigheden en hoeveel van deze
proteïnen worden aangemaakt
▪ Dit maakt dat je een verschil krijgt tussen vb. een spiercel en een neuron
o Elke celkern bevat dezelfde genen: wanneer welke tot expressie komen is dus
cruciaal!https://discord.gg/URQsHYaPn5
21
o 1/3 van de menselijke proteïne-coderende genen komen enkel tot expressie in het
brein
▪ Ongeveer 7000 die enkel in werking komen in de hersenen.
▪ Een groot deel v/d genetische code staat in voor de werking van het brein.
o Allelen: versie van een gen, vaak meerdere courante varianten
▪ Beide chromosomen kunnen verschillende varianten bevatten
❖ vb. bloedgroep: bepaald door combinatie van 2 uit 3 mogelijke allelen (A, B
en O)
o Naar schatting +/- 0,1% verschil tussen genoom van twee willekeurige individuen
• Overeenkomsten tussen soorten
o
“Je deelt 60% van je DNA met een banaan, maar slechts 50% met je moeder???”
▪ Zeer grote overeenkomst van celdeling tegenover een banaan. Meest
efficiënte manier ontstaan door natuurlijke selectie → Deze vind je overal in
elk wezen.
o Onderscheid:
▪ “Variabel” versus “niet-variabel” deel
❖ Bij de meeste mensen zijn de DNA redelijk constant.
❖ Vb. Dizygotisch tweelingen deelt 50% v/d genen → van de 0.1% die
varieert tussen individuen hebben ze hiervan 50% dezelfde genen.
▪ Genen (1,5% v/h genoom) versus “junk-DNA” (overige 98,5)
▪ Dus: zeer veel manieren om verschillen te kwantificeren! → altijd vragen
“Vanuit welk opzicht spreken ze?”
o Genetische codes die celdeling, DNA replicatie etc. aandrijven effectief ook
gedeeld met planten
o Zeker grote overeenkomsten met (zoog)dieren!
▪ Vb. opeenvolgende basenparen die overeenkomen.
▪ Belang dierproeven: vb. dopamine werkt op een gelijkaardige manier bij
muizen als bij mensen. Hierdoor kan er onderzoek gedaan worden naar
dementie bij mensen.
o Britse familie jaren ’90: ongeveer 50% zware spraak- / articulatiestoornis
▪ Identificatie van mutatie op het gen FOXP2
▪ Sommige individuen v/d familie hebben een deel van het gen en hebben de
spraak en articulatie problemen.
▪ Vinden een sterk gelijkend gen in muizen, chimpansees, ...
❖ Zangvogels (zebravink):
➢ Vogels leren zang van de andere familieleden vogeltjes.
➢ Expressie verhinderen in bepaald hersendeel: verminderd vermogen tot
imiteren gezang.https://discord.gg/URQsHYaPn5
22
▪ Muizen:
❖ Uitgeschakeld FOXP2-gen: geen vocalisaties meer bij scheiding
❖ Omdat dit in verschillende soorten terug komt, suggereert dat dit gen iets
te maken heeft met communicatie.
❖ Menselijke versie van het gen geïmplanteerd:
➢ We zien complexere vocalisaties, maar gaan vb. ook sneller doolhoven
oplossen.
➢ Beginnen vormen van intelligentie te vertonen.
▪ Verschil in verband gebracht met gen dat instaat voor aanmaak van
vasopressine-receptor
❖ (Mannelijke) graslandwoelmuizen ontwikkelen partnervoorkeur wanneer
expressie van dit gen in een bepaald deel van het brein wordt verhoogd
❖ Hoe meten: je zet eerst een mannetje en vrouwtje samen, dan scheidt je
hen. Dan zet je hen in een andere kooi met verschillende partners. Je
observeert of deze paar gedrag gaat vertonen met dezelfde partner als in
de eerste kooi. Of met andere partners.
❖ Wanneer de graslandwoelmuis het gen krijgt van de prairiewoelmuis gaat
deze terug de partner opzoeken waarmee hij het kot heeft gedeeld. Ze
worden monogamer door de verandering van de receptor.
❖ Wanneer je deze receptor blokkeert bij Prairiewoelmuizen ontwikkelen ze
geen partnervoorkeur bij blokkering van deze receptoren.
Links = Sonogram
Bovenste grijze balk: ‘leraar’, deze zingt een liedje. De grijze
balk weerspiegelt hoe het klinkt.
2de balk = vogel zonder hersen manipulatie. Het geluid lijkt heel
sterk op de leraar.
3de balk = vogel met hersen manipulatie. Het imiteren verloopt
hier minder goed. Het vogeltje verwisselt het van volgorde.
Het zelfde gen, FOXP2 speelt hier ook een rol.
Prairiewoelmuis en graslandwoelmuis:
• Erg nauw verwante soorten
• De muizen - tegengestelde:
o Prairiewoelmuis vormt monogame, levenslange banden
▪ Moet selectiever zijn in zijn keuzes
o Graslandwoelmuis is solitair en polygaamhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
23
▪ Bij mensen:
❖ Mensen hebben hier verschillende versies van dit gen.
❖ Studie van veelvoorkomende allelen die expressie receptor-gen regelen in
mannen:
➢ Samenhang van type vasopressine receptor met zelfgerapporteerde
huwelijkscrises, huwelijksstaat, relationele tevredenheid echtgenotes
➢ Hypothese: zorgt een bepaald allel voor meer overspel bij bepaalde
echtgenoten.
o Conclusie: planten en dieren bestuderen kan ons helpen om de mens beter te
begrijpen.
2.2.2. Onderzoeksstrategieën
• Onderzoeksstrategieën - Ontwikkeling van genetische methoden: mogelijkheid om
verband tussen bepaalde genetische variaties (genotype) (allelen) en eigenschappen
te bestuderen.
1. Genotype eerst
o Vertrek vanuit “kandidaat”-gen:
▪ Vertrek vanuit kandidaat gen: vb. verband FOXP2 en communicatie. Je kijkt
welke varianten gelijkaardig zijn. Dan ga je drie groepen maken en het
verschil proberen observeren.
▪ Functie enigszins bekend; ga verband na met kenmerken die hier theoretisch
mee samen zouden kunnen hangen
❖ Vb.: Caspi et al. (2003):
➢ 5HTT = gen dat instaat voor aanmaak transporteiwit serotonine
➢ Serotonine speelt een rol in depressie
➢ Drie veelvoorkomende genotypes bij mensen: 1) kort/kort, 2) kort/lang,
3) lang/lang
➢ Hierna kijken naar gedrag van deze mensen:
✓ Zwak verband met zelfgerapporteerde symptomen
✓ Van veel depressieve klachten naar weinig: kort/kort > kort/lang >
lang/lang)
✓ Geen verband met vb. diagnose of zelfdodingspoging
❖ De samenhang met tussen gen en te bestuderen concept is meestal
beperkt.
o Problemen:
▪ Verbanden verklaren meestal maar heel klein deel van de variantie van
psychische eigenschappen
❖ Vb. het hebben van gen “kort-kort” verklaart maar 5% variantie.
❖ Het is vaak duur voor het bekomen resultaat.
▪ Heel vaak niet reproduceerbaar → kan duiden op toevalhttps://discord.gg/URQsHYaPn5
24
o Verband tussen fenotype en genotype blijkt meestal ingewikkeld – twee grote
problemen:
▪ 1) De meeste eigenschappen zijn polygenetisch bepaald:
❖ Een bepaalde fenotypische eigenschap wordt bepaald door meerdere
genen
❖ Allel van niet één maar mogelijk honderden genen relevant voor een
eigenschap
❖ Moeilijk om een onderscheid te maken tussen alle genen.
▪ 2) Pleiotropie:
❖ één gen beïnvloedt meerdere afzonderlijke fenotypische eigenschappen
❖ Vb. FOXP2 speelt zowel in communicatie als in motoriek een rol.
❖ vb. zelfde genetische variant geassocieerd met autisme,
ontwikkelingsachterstand, schizofrenie en een aantal fysieke congenitale
afwijkingen.
❖ Pas op voor simplistische / ongenuanceerde uitspraken zoals “We hebben
het gen voor leiderschap gevonden”.
❖ Voor complexe eigenschappen mogelijk zelfs merendeel van alle 20.000
genen nodig.
→ Het is een stap vooruit! Het is beter dan het tweelingenonderzoek.
2. Fenotype eerst - GWAS (genome wide association study)
o Vb. Groep 1: mannen die meer overspel plegen; Groep 2: mannen die meer trouw
blijven. Je onderzoekt hier niet één deeltje van de genetische code maar naar de
hele genetische code.
o Zeer recente techniek → methodes zijn in volle ontwikkeling. (Hebben veel
statistische moeilijkheden).
o Vertrek van twee (of meer) groepen met een bepaald kenmerk (hoogbegaafdheid,
opleidingsniveau, ...) → Vergelijk vervolgens hun gehele genoom en detecteer zo
in welke delen variatie samenhangt met het fenotype
o Kan nieuwe hypotheses genereren, vb. over de oorzaak van bepaalde
aandoeningen, en zo ook leiden tot vb. nieuwe geneesmiddelen
o Problemen:
▪ Vergt erg grote groepen voor betrouwbare resultaten → miljoenen mensen.
▪ Resultaat is vaak niet functioneel interpreteerbaar
❖ Vb. we hebben geen idee waar dat deel van het genoom voor instaathttps://discord.gg/URQsHYaPn5
25
2.3. Uitdagingen in interpretatie
• Groepsgebonden
o Erfelijkheidsfactoren: inschatting voor een bepaalde (grote) groep /context:
▪ Vb. Wanneer je twee groepen gaat vergelijken, kunnen de resultaten zijn →
groep 1 is 50% genetisch bepaald; groep 2 is 80% bepaalt.
▪ Sterke variatie erfelijkheidsfactoren van dezelfde eigenschap op verschillende
tijdspunten/plekken
❖ Vb. heritabiliteit lichaamsgewicht is groter in VS dan in Albanië en
Nicaragua → variabiliteit in VS is veel groter, dit omdat andere landen dicht
bij 3de wereld landen aanliggen.
❖ Vb. Oekraïne door oorlog zijn er problemen met eten → variabiliteit van
erfelijkheidstijdpercentage verandert.
❖ Vb. na WOII toename in heritabiliteit van schools succes met meer gelijke
onderwijskansen na ten opzichte van voor de oorlog.
▪ Zeer zeldzame gebeurtenissen en/of genetische kenmerken hebben weinig
effect op groepsniveau, maar kunnen erg belangrijk zijn op individueel niveau
❖ Vb. heritabiliteit van Borstkanker: zeer kleine heritabiliteit op groepsniveau.
Maar op individueel niveau kan het 30 keer meer kans veroorzaken.
❖ Vb. trauma / misbruik: op groepsniveau weinig effect doordat het bijna niet
voorkomt. Hier is het individu belangrijker.
o Ook GWAS gebaseerd op een (grote) groep
▪ Representativiteit / veralgemeenbaarheid?
❖ Zijn vaak mensen in Westerse landen, die mogelijks hoog opgeleid zijn en
het goed hebben. Want een boer in Afrika heeft misschien geen computer
en gaat niet even zijn bloed laten afnemen voor een middag.
▪ vb. invloed van erg zeldzame varianten moeilijk detecteerbaar
• Cruciale rol van gen-omgeving interacties
o Neem je individuen uit verschillende contexten op zonder bewustzijn van de rol
van deze context, zou je kunnen besluiten: vb. gemiddeld is dit gen niet van
belang voor lengte van de plant
o Is je context beperkt tot één of een subset van de mogelijke contexten gaat
samenhang tussen genotype en fenotype enkel zeker op in die context;
veralgemeenbaarheid is dan onzeker. → bestudeer je maar één groep, dan is het
onzeker.
• Vb. Caspi et al. (2003)
• Y-as = Kans op zelfmoordpoging
• Genen: L/L = lang lang; S/L = Kort lang; S/S = kort
kort
• X-as = stressvolle situaties: vb. moeder verloren op
jonge leeftijd.
• Weinig stressvolle gebeurtenissen → S/S (meest
reactief) minste kans op zelfmoord. Meer stressvolle
situaties → meer kans op zelfmoord.
2.4. Conclusies
• Dat genetische factoren / erfelijkheid bijdragen aan tal van psychologische processen
en karakteristieken is inmiddels onweerlegbaar duidelijk.
• Aangezien genen hun ding doen via de aanmaak van proteïnen, impliceert dit een
intiem verband tussen fysieke processen en psychologische processen.
• Gen-omgeving interacties zijn eerder regel dan uitzondering; de meeste bevindingen
uit de gedragsgenetica zijn dan ook alleen geldend in een bepaalde context (cultuur,
plaats, tijd, ...)
• GWAS-studies kunnen waardevolle nieuwe onderzoeksfocus op specifieke biologische
mechanismes opleveren.
• Naar schatting 1/3 van de genen komen primair/exclusief tot expressie in het brein.
• GWAS studies omtrent psychisch relevante fenotypes wijzen op de rol van deze
genen.
Allel 1
Allel 2
• Planten met twee soorten allelen
• Omgevingsfactoren zijn onder controle gehouden.
• Resultaten: Allel 1 zorgt dat ze groter worden; Allel 2 niet?
→ kunnen we niet concluderen, want de serre kan het
veranderen. Plant deze planten in de woestijn en het kan
veranderen.
• Moeilijk om conclusies te maken, je moet zowel iets kunnen
zeggen over het gen als de omgeving.