Formuleren

### Hoofdstuk 1 zinnen onjuist begrenzen:

Losstaand zingedeelte:

\- voegwoord

\- Punt i.p.v komma

==We gaan morgen met de bus naar school. Omdat het regent.==

==Van de huisarts moet je je medicijnen innemen. Zodat je snel weer beter wordt.==

==We hebben een vaatwasmachine gekocht. Waardoor we niet meer af hoeven te wassen.==

\
Zinnen aan elkaar plakken:

==Leerlingen mogen eerder hun rijbewijs halen, daardoor zijn ze mobieler, dat kan er voor zorgen dat ze sneller vrienden over ver maken.==

\
### Hoofdstuk 2 Foutieve samentrekking:

Verschil in:

* Betekenis

^^Jenny gaf haar man de jam en haar zoontje een pak slaag.^^

Waarom fout?: het werkwoord ‘geven’ heeft verschillende betekenissen.

^^Jenny gaf haar man de jam en gaf haar zoontje een pak slaag.^^
* Getal (mv/ev)

^^Bij de overval werd de man in zijn huis opgesloten en zijn kinderen van het leven beroofd.^^

Waarom fout?: het eerste deel van de zin is enkelvoud en het tweede deel meervoud.

^^Bij de overval werd de man in zijn huis opgesloten en werden zijn kinderen van het leven beroofd.^^
* Functie

^^Zij heeft haar vriendin opgebeld en heeft gezegd dat ze niet komt.^^

Waarom fout?: ‘Haar vriendin’ is in de eerste zin lijdend voorwerp en in de tweede zin een meewerkend voorwerp.

^^Zij heeft haar vriendin opgebeld en heeft haar gezegd dat ze niet komt.^^

\
### Hoofdstuk 3 Fouten met verwijswoorden:

Verwijswoorden:

Het meisje dat op straat loopt, is te laat.

De jongen is zijn helm vergeten.

\
→ Verwijswoord verwijst

→ Antecedent waarnaar verwezen wordt

Verwijswoorden Verwijst naar→ Antecedent

%%Hij, hem, zijn%% %%Mannelijke znw%%.

%%Zij, ze, haar%% %%Vrouwelijke znw.%%

%%Het, zijn%% %%Onzijdig znw.%%

%%Ze, zijn, hun%% %%Znw. in mv.%%

%%Deze, die%% %%De-woorden%%

%%Dit, dat%% %%Het-woorden%%

%%Wat%% %%- Een hele zin%%

%%- Overtreffende trap%%

%%- Woorden als, alles, datgene, het enige, (n) iets.%%

\
Foutieve verwijswoorden:

Is het een het- of de- woord?

Het-woord=onzijdig De-woord=vrouwelijk

→ Namen van landen, steden, clubs en verkleinwoorden → Groepen/abstracte woorden

Verwijswoord: Het, zijn Verwijswoord: Zij, ze haar

Verwijswoord: Dit, dat Verwijswoord: Deze, die

\
De-woord= mannelijk

→ Meeste woorden

Verwijswoord: Hij, hem, zijn

Verwijswoord: Deze, die

\
\
Hen vs Hun

Hen: Hun:

* lijdend voorwerp: - Bezittelijk voornaamwoord:

@@De leraar wilde hen niet helpen.@@ @@Het is hun taak om alles op te ruimen@@

* Na een voorzetsel: - Meewerkend voorwerp:

@@Ik zal de brief aan hen morgen verzenden@@. @@De rechter gaf hun twee maanden celstraf@@

\
Dat vs Wat

Dat → het- woorden

%%Het meisje, dat daar fietst, is te laat.%%

Wat →

Een hele zin:

%%Het sneeuwt in het westen, wat voor veel vertragingen zorgt.%%

Overtreffende trap:

%%Het moeilijkste wat ik ooit heb gedaan, is de werkwoordspelling%%

Woorden als, alles, datgene, het enige, (n) iets.

%%Iets wat je zelf niet kunt, moet je laten doen.%%

\
Wie vs Waar

wie= personen:

^^De man over wie ik vertelde, is ziek.^^

Waar= zaken:

^^De ruzie waarover we het toen hadden, is opgelost.^^

\
Onduidelijk verwijzen:

Antecedent staat niet in de tekst.

@@Amerikanen eten veel hamburgers. Daar zijn ze dus heel dik@@

Er is meer dan één antecedent mogelijk.

@@Marie zei tegen Jannie dat ze er ziek uitzag@@

\
### Hoofdstuk 4 Foutief beknopte bijzin:

Beknopte bijzin heeft geen PV on OND.

Liggend in het gras genoot ik van de warme zonnestralen.

De meisjes kwamen giechelend het klaslokaal binnen.

\
Het onderwerp in de eerste zin ( beknopte bijzin) moet hetzelfde zijn als dat van de hoofdzin. Dus als je twee verschillende onderwerpen hebt is het fout.

Goed: Terwijl %%ze%% wachtten op de bus, sloegen %%ze%% elkaar.

Fout: Na koffie te hebben gedronken, reed %%de bus%% verder.

\
### Hoofdstuk 5 Lijdende vorm:

Het is beter om de bedrijvende vorm te gebruiken. In een lijdende vorm heb je geen onderwerp, wel soms ‘door iets/iemand’.

Je gebruikt de lijdende vorm wel:


1. Als het onbekend, onbelangrijk of overduidelijk is wie de handeling uitvoert:

Onze buren zijn gisteren op klaarlichte dag beroofd.
2. Als je ( het object van) de handeling centraal wilt stellen.

Mijn jas is gisteren per ongeluk door iemand anders meegenomen
3. Als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden:

De jongen die door de hand gebeten was, kreeg het vervolgens aan de stok met de baas van het dier.

\
### Hoofdstuk 6 Incongruentie:

Congruentie:

Onderwerp= EV
robot