H5 GENETICA

Je kan de geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting beschrijven en daarmee de genetische variatie bij prokaryoten en eukaryoten verklaren %%(BINAS 86D)%%****:

  • ^^Geslachtelijke voortplanting^^: genen worden verdeeld (=^^recombinatie^^).
    • Een ^^gen^^ is een bepaald stuk DNA van een chromosoom, codeert voor een bepaalde eigenschap. De ^^locus^^ is de plaats van het gen op het chromosoom.
    • Een ^^allel^^ is één van de verschillende varianten van een gen. ^^Homozygoot^^ = beide allelen zijn hetzelfde; ^^heterozygoot^^ = beide allelen zijn verschillend).
  • ^^Ongeslachtelijke voortplanting^^: nakomelingen hebben allemaal hetzelfde genotype (=^^kloning^^).

De combinatie van allelen samen op één chromosoom noem je een ^^haplotype^^.

^^Crossing-over:^^ tijdens meiose wisselen ^^homologe chromosomen^^ stukken DNA uit.

^^Mutaties^^ door bepaalde stoffen/straling leiden tot verandering in het DNA en variatie in genotypen.

\
Je kan uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren, en verschillen herkennen met de epigenetische overerving:

Het ^^fenotype^^ zijn de zichtbare kenmerken van de tot expressie gebrachte genen onder invloed van de omgeving. Het ^^genotype^^ is de genetische samenstelling van een individu.

  • ^^Epigenetica^^: studie van overerfbare veranderingen in het DNA, die niet in de nucleotidenvolgorde terug zijn te vinden. Het betreft veranderingen in de schakelaars, die bepaalde genen ‘aan’ en ‘uit’ zetten.

\
Je kan de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen en toelichten dat bij de mens de geslachtschromosomen het geslacht bepalen %%(BINAS 70B)%%****:

^^Autosomen:^^ alle 23 gepaarde chromosomen

^^Geslachtschromosomen^^: bij zoogdieren man XY en vrouw XX. Het SRY-gen op het Y chromosoom stimuleert bij een embryo de vorming van mannelijke geslachtshormonen.

  • Karyotypes: man 46,XY en vrouw 46,XX

\
Je kan de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit stambomen of kruisingsschema’s bij monohybride en dihybride kruisingen, zowel voor onafhankelijke als gekoppelde overerving, voor autosomale en X-chromosomale genen, multipele allelen en lethale factoren:

Het ^^dominante^^ (t.o.v het ^^recessieve^^) allel is het overheersende allel. Legenda stamboom:

  1. ^^Monohybride kruising:^^ dominante allel krijgt een hoofdletter, recessieve een kleine letter.

==Voorbeeld==: P-generatie Aa x AA (A is bruin haar, a is blond haar)

AA
AAAAA
aAaAa

genotype-ratio → AA:Aa = 1:1; fenotype-ratio → blond:bruin = 4:0

\

  1. ^^Dihybride kruising^^:

==Voorbeeld== (niet-gekoppeld): P-generatie AaBb x AaBb

ABAbaBab
ABAABBAABbAaBBAaBb
AbAABbAAbbAaBbAabb
aBAaBBAaBbaaBBaaBb
abAaBbAabbaaBbaabb

Kans op AaBb = 1:4

Je kan ook losse kruisingsschema’s maken per gen en vervolgens de kansen met elkaar vermenigvuldigen.

\
==Voorbeeld== (gekoppeld → genen liggen op hetzelfde chromosoom, allelen erven in paren over): P-generatie GL//GL x gl//gl betekent F1-generatie GL//gl en F2-generatie …

GL/gl/
GL/GL//GLGL//gl
gl/GL//glgl//gl

\

  1. ^^Intermediaire overerving:^^ beide allelen zijn even ‘sterk’ en bij combinatie van beide allelen ontstaat bij het fenotype een ‘mengvorm’.

==Voorbeeld==: P-generatie BrBr (rode bloem) x BwBw (witte bloem) betekent F1-generatie BrBw (roze bloem) en F2-generatie …

BrBw
BrBrBrBrBw
BwBrBwBwBw

genotype-ratio → BrBr : BwBw : BrBw = 1:1:2; fenotype-ratio → rood : wit : roze = 1:1:2

\

  1. ^^Lethale allelen:^^ een lethaal allel levert in homozygote toestand geen levensvatbaar individu op.

Voorbeeld: P-generatie AAy x AAy (met Ay is lethaal allel).

AAy
AAAAAy
AyAAyAyAy

genotype-ratio → AA:AAy = 1:2

\

  1. ^^X-chromosomale overerving:^^ gen komt alleen voor op het X-chromosoom.

Is een eigenschap X-chromosomaal?

  • Een dominante vader krijgt een recessieve dochter, of…
  • Een recessieve moeder krijgt een dominante zoon, DAN NIET X-CHROMOSOMAAL.

\

  1. ^^Multiple allelen^^: overerving berust op drie of meer allelen.

==Voorbeeld==: overerving van bloedgroepen; Ia en Ib zijn ^^co-dominant^^ en i is recessief. P-generatie: Iai (A) x IaIb (AB)

Iai
IaIaIaIai
IbIaIbIbi

genotype-ratio → Ibi:IaIb:IaIa:Iai = 1:1:1:1; fenotype-ratio → B:AB:A = 1:1:2

\
Je kan verklaren dat mitochondriale overerving en epigenetica kunnen leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel:

  • ^^Mitochondriale overerving^^: kind erft mtDNA via de moeder.
  • ^^Wetten van Mendel^^:
    • alle individuen uit de eerste generatie vertonen hetzelfde kenmerk als het kenmerk van een van beide ouders.
    • de verschillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd, indien ze op verschillende chromosomen liggen.

Je kan standpunten over het ingrijpen in de erfelijkheid van pro- en eukaryote organismen toelichten met ethische en biologische argumenten:

\