0.0(0)

Casus 3 & 4- Bloed en zenuwen blok 2

Bloeddruk en prikkelgeleiding, arteriële aandoeningen en ritmestoornissen (casus 3) 

Geleidingssysteem hart  

Feiten hart:  

  • Het hart kan zijn eigen impulsen opwekken (autoritmiciteit)  

  • Het hart wordt gevoed door het sympatisch en parasympatische zenuwvezels, die de intrinsieke hartslag versnellen of afremmen 

  • Het hart reageert ook op hormonen zoals adrenaline (epinefrine) en thuroxine.  

  • Gespecialiseerde neuromusculaire cellen in het myocard intieren en geleiden impulsen zodat het hart gecoördineerd en synchroon samentrekt.  

  • Het hart heeft een Sinusknoop (SA-knoop) die ligt bij het rechter atrium.  

  • Het hart heeft ook een Atrioventriculaire knoop (AV-knoop) die ligt aan de wand van het atriumseptum nabij de atrioventriculaire kleppen.   

  • Skeletspieren (bewegen) en krijgen impulsen van de hersenen. 

Parasympatisch zenuw stelsel --> de nervus vagus innerveert voornamelijk de sinusknoop en de AV-knoop en het myocard van de atria. 

Sympathisch zenuw stelsel --> innerveren de sinusknoop en de AV-Knoop en het myocard en stimulatie verhoogt de snelheid en kracht van de hartslag.  

 

Hoe beweegt het hart: 

  1. Sinusknoop maakt impulsen en stuurt deze naar de wanden van de boezems (atriums) 

  1. De boezems (atriums) trekken samen. AV-knoop vangt deze impulsen op.  

  1. AV-knoop houdt de impulsen even vast. Daarna stuurt de av-knoop de impulsen door via het hart tussen wand.  

  1. Impulsen gaan door de wand van de kamers (ventrikels). Kamers persen van beneden naar boven samen.  

 

ECG (elektro cardio gram) 

  • Meet elektrische signalen dat het hart maakt door 6 elektroden (voor precisie 10) 

P= samentrekken van boezems  

QRS= samentrekken van kamers 

T= ontspannen van kamers  

 

(Bij een normaal hartritme) P= samentrekken van boezems  

QRS= samentrekken van kamers - T= ontspannen van kamers 

 

Hartcyclus  

Hartslaat bij een normaal gezond persoon 60-90 keer per min (bpm). Tijdens elke hartcyclus trekt het hart samen (systole) en ontspant het hart zich weer (diastole) 

Een hartcyclus duurt ongv 0,8 seconde en bestaat uit: 

  • Atriale systole- samentrekking van de atria  

  • Ventriculaire systole- samentrekking van de ventrikels  

  • Complete cardiale diastole- ontspanning van de atria en de ventrikels  

 

A. Atriale systole: impuls vanuit sinusknoop naar beide atria. 
ECG: P-top 

 

B. Ventriculaire systole: impuls via bundeltakken (AV-knoop) en Purkinje-vezels naar beide 
ventrikels. 
ECG: QRS-complex 

 
C. Cardiale diastole: ontspanning atria en ventrikels. 
ECG: T-top. 

 

 

 

Bloeddruk en diameter bloedvaten 

Bloeddruk= de kracht die het bloed uitoefent op de vaatwanden. Systemische arteriële bloeddruk handhaaft de essentiële bloedstroom in en uit de lichaamsorganen.  

Systolische druk= Bovendruk, de linkerventrikel trekt samen en bloed in de aorta stuwt -> de arteriële bloeddruk stijgt--> 120 mmHg  

Diastolische druk= Onderdruk, het hart rust tussen de hartslagen in -> de druk in de arterieen is veel lager --> 80 mmHg 

 

Controlemechanismen voor de regulering van de bloeddruk. 

 

Korte termijn regulatie: zenuwstelsel  

  • Baroreceptoren (aortaboog/ a. carotis) signaleren veranderingen bloeddruk 

  • Geven de signalen door aan het CVC (in de hersenstam) 

Aanpassingen aan: 

  1. Hart (HMV) 

  1. Bloedvatdiameter (vasoconstrictie/ vasodilatatie) 

 

 

Lange termijn regulatie: hormonen 

  • Invloed op de perifere weerstand  

Hormonen: 

  • ADH 

  • RAAS 

  • (Nor) adrenaline  

  • ANP 

 

RAAS 

 

 

 

 

 

Belangrijkste arteriële pulsaties 

 

Factoren die de hartfrequentie (polsfrequentie) bepalen: 

  • De arteriën die de perifere weefsels voorzien zijn vernauwd of geblokkeerd en het bloed wordt niet met elke hartslag er door heen gepompt. 

  • Een aandoening van de samentrekking van het hart bijv. atriale fibrillatie. Het hart kan hier niet genoeg kracht genereren om het bloed naar de perifere arteriën te pompen.  

Factoren die de hartminuutvolume bepalen: 

  • Het HMV kan verhogen of verlagen dus ook de bloeddruk  

  • Toegenomen HMV verhoogt zowel de systolische als de diastolysche bloeddruk  

de belangrijkste factoren beschrijven die de hartfrequentie (polsfrequentie) en het hartminuutvolume bepalen.?? 

(sinus)bradycardie = hartslag minder dan 60 bpm 

(sinus)tachycardie = hartslag hoger dan 100 bpm  

 

Factoren diameter bloedvaten 

  • Diameter wordt geregeld door de gladde spier van de tunica-media  

  • Sympatische zenuwactiviteit bepaald ook de diameter door samentrekking.  

  • Stressreacties (waardoor vasodilatatie gebeurt) 

 

 

 

 

 

Pathologie hart, casus 3  

 

Hypertensie 

Je spreekt van hypertensie als je sytolische druk hoger is dan 140 mmhg en diastolisch 90 mmhg. 

 

Risicofactoren 

  • Hoger leeftijd  

  • Genetische factoren  

  • Leefstijl (te kort aan lichaamsbeweging, hoge consumptie zout en vet, alcohol consumptie) 

  • Overgewicht  

  • Sub-Sahara-Afrikaans migratieachtergrond  

  • Stress (blootstelling aan geluid bijvoorbeeld) 

 

Etiologie  

Primaire hypertensie (essentiële hypertensie): 

  • Geen duidelijke oorzaak  

Secundaire hypertensie (hypertensie ter gevolgen van een andere ziekte): 

  • Nieraandoeningen  

  • Nierarteriestenose  

  • Primaire hyperaldosteronisme (ziekte van conn) 

  • Obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS)  

Minder frequente oorzaken secondaire hypertensie: 

  • Gebruik bepaalde geneesmiddelen  

  • Stimulerende drugs  

  • Syndroom van cushing  

  • Schildklierfunctie stoornissen  

  • Veel drop en zoethoutthee consumeren (zit glycyrrhizine in die houd natrium en vocht vast) 

Pathofysiologie 

De bloeddruk kan gedurende de dag sterk veranderen bijvoorbeeld tijdens inspanning. De bloeddruk neemt toe naar mate de leeftijd omdat de artarterien worden minder ellastisch. Bij hypertensie is de bloeddruk abnormaal lang verhoogd. Door hypertensie kunnen er andere complicaties optreden zoals een verzwakte arterie wand, aneurysma´s of verdikking van het linkerventrikel.   

 

Symptomen  

Normaal geen hypertensie geen klachten, bij normale klachten kan je last hebben van: 

  • Hoofdpijn  

  • Duizeligheid  

  • Vermoeidheid  

  • Opvliegers  

  • Rusteloosheid  

  • Bloedneuzen  

Bij een hypertensieve crisis (bloeddrukken hoger dan 200 systolisch en 120 diastolisch) kunnen er orgaanschade optreden: 

  • Cardiovasculair: dyspneu, pijn op borst, pijn tussen de schouderbladen  

  • Cerebraal: verwardheid (delier), verlaagd bewustzijn, Misselijk of braken, convulsies, neurologische uitvalverschijnselen 

  • Visusstoornissen  

 

Diagnostiek 

  • Metingen van bloeddruk (in NL een streefwaarde van onder de 140 mmhg, voor zorgvragers met hartaandoeningen onder 130 mmhg) 

  • Meerdere spreekkamer metingen   

  • Verder gekeken naar onderliggende aandoeningen 

  • Voor aanvullend onderzoek kan je een lab onderzoek doen  

  • Voor secundaire hypertensie kijken ze naar de aandoening dus kunnen ze beeldvorming of bloedonderzoek doen 

 

Behandeling  

Afhankelijk per zorgvrager en per aandoening, voornamelijkste behandeling: 

  • Leefstijl verandering  

  • Antihypertensiva  

 

Antihypertensiva (boven de 180 systolisch wordt er direct met medicatie gestart): 

  • ACE-remmers en angiotensinereceptorblokkers 

  • Calciumantagonisten (vaatverwijdend effect) 

  • Diuretica (plastabletten, zorgen voor een vermindering van de vaatvulling) 

  • Bètablokkers (remmen de sympathische activiteit) (bijwerkingen kunnen zijn duizeligheid en vallen) 

 

Complicaties  

  • Hart- en vaatziektes als gevolg van atherosclerose: coronaire hartziekten, linker ventrikelhypertrofie, hartfalen, aneurysma van abdominale aorta, perifeer vaarlijden of beroertes of vasculaire dementie (hersen vaten problemen).  

  • Chronische nier schade  

  • Visusstoornissen door beschadiging van netvlies vaten  

  • Verminderd cognitief functioneren  

 

 

 

Prognose  

Ongunstig als er sprake is van eindorgaanschade, vooral bij ernstige stadia van hypertensie retinopathie. Meeste met hypertensie overlijden aan coronaire hartziekten. En goeie behandeling zorgt voor een langere levensduur.  

 

Preventie  

  • Stimuleren gezonde levensstijl  

 

Atherosclerose  

Een aandoening van arteriën waarbij een vernauwing optreedt door vetafzetting aan de binnenzijde. Tegelijkertijd worden deze wanden dan harder en onbuigzaam, ze noemen he ook wel aderverkalking (eigenlijk slagader vernauwing). 

 

Etiologie (eigenlijk nog niet bekend) 

  • Combinatie van erfelijk en niet erfelijk 

  • Ze verdenken ontsteking, stolling, vetmetabolisme en beschadiging vaatwand.  

 

Pathofysiologie 

Ontstaan gaat langzaam en geleidelijk. Er treedt beschadiging op in endotheel en cholesterol en ontstekingscellen komen daarin vast te zitten. Er is in het begin lokale afzetting van lipoproteïnen. De vetafzetting stimuleren ontsteking processen in de vaatwand waardoor deze verdikt en stug wordt. Het volgende stadium ontstaat atheromateuze plaques dat zijn verdikkingen aan de binnenkant van de vaatwand bestaand uit ontstekingscellen en vetten. Bij een plaque ruptuur kan er een stolsel loskomen en voor problemen zorgen op andere plekken.   

Symptomen 

Vaak zorgt het voor geen symptomen en pas na een aantal jaren. De symptomen hangen af van de plek.  

 

Complicaties  

  • Hypertensie en/of een verminderde nierfunctie als gevolg van nierarteriestenose  

  • Infarct: een volledige afsluiting van een slagader ter hoogte van de atherosclerotische plaque of als gevolg van losschietende trombus (embolie) 

  • Aneurysma: verwijding van een slagader door een zwakke plek in de arteriewand   

 

Prognose  

Hebben een verhoogd risico op hart- en vaatziektes en het risico om binnen 10 jaar eraan te overlijden. Het risico wordt groter afhankelijk van de aanwezigheid van een of meer risicofactoren.  

 

Ischemische hart- en vaatziektes  

Ischemische hart- en vaatziektes zijn arteriële aandoeningen. 

Ischemie= afwijkingen van de arteriën waardoor het de bloeddoorstroming belemmerd en daarmee de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen naar de weefsels minder wordt of bijna niet.   

 

Risicofactoren  

  • Erfelijke factoren  

  • Persoonsgebonden factoren- hogere leeftijd, hypercholesterolemie, hypertensie, insulineresistentie, chronische ziektes (diabetes, reuma), OSAS, Overgewicht.  

  • Leefstijlfactoren- roken, onvoldoende lichaamsbeweging, ongezonde voeding (veel Suikers en verzadigde vetten), drugsgebruik.  

  • Overige factoren- chemo therapie, langdurige stress 

 

Preventiemaatregelen  

Leefstijladviezen: 

  • Niet roken of stoppen met roken  

  • Regelmatig bewegen  

  • Gezonde voeding  

  • Afvallen bij overgewicht  

  • Beperken alcohol  

  • Gezond slapen en stress vermijden  

Medicamenteuze behandeling: 

  • Antihypertensiva  

  • Statine (voor hypercholesterolemie)  

  • Orale antidiabetica en insuline (voor DB) 

 

 

 

 

Coronaire hartziekte (ischemische hartziekten) 

Er is sprake van myocardischemie als gevolg van vernauwing van de coronairarterie: de bloedstroom naar de kransslagader is verminderd met zuurstoftekort van het myocard tot gevolg.  

 

Etiologie 

  • Meeste als gevolg aan atherosclerose in grote of middelgrote coronairarterie  

  • Vernauwing kan soms ook voorkomen door vaatspasme  

  • Bij vrouwen kan er soms spraken zijn van micro vasculaire coronaire disfunctie (MCD). Hierbij wel klachten van ischemie maar geen aantoonbare vernauwing  

  

Pathofysiologie 

Door artherosclerose vernauwen de vaten over de jaren heen. Bij ernstige vernauwing is er ischemie tot gevolg hiervan, een typisch symptoom is pijn op de borst en dit kan je ook soms voelen in de linkerschouder of arm of bij de kaken. Mate ischemie is afhankelijk van de zuurstof vraag en het aanbod.  

Ook kan het zo zijn dat plaque in de coronaire arteriën acuut afscheuren en dit kan zorgen voor een trombus (embolie). Als die ergens komt vast te zitten is er ook sprake van vernauwing, bij een te lange vernauwing kunnen de myocadcellen afsterven en is er sprake van necrose. Hierbij komen er hartenzymen vrij (zoals troponine) en die kunnen aangetoond worden in het bloed.  

Een andere reden voor vernauwing kan ook zijn coronaire vasospasmen, deze kunnen optreden zonder artherosclerose (of met). Het kan uitgelokt worden door stress en roken en drugs die vasoconstrictie stimuleren.   

  

Respectievelijke stabiele agina pectoris  

Syndroom met tijdelijke pijn op de borst, veroorzaakt door vernauwing van coronairearterien waardoor ischemie van he myocard optreedt.  

 

Symptomen  

Typische cardiale symptomen bij stabiele agina pectoris: 

  • Drukkend, beklemmend, oncomfortabel gevoel op de borst (niet altijd als pijn beschreven)  

  • Een gevoel van een strak aangetrokken band rondom de thorax 

  • Uitstralende pijn naar de linkerschouder en linkerarm, naar de keel, kaken en tanden, rug of bovenbuik  

  • Normale vitale parameters, soms verhoogde hartfrequentie en verhoogde bloeddruk  

Atypische of bijkomende symptomen zijn:  

  • Klachten die lijken op maagklachten: opgezet gevoel, gasvorming, maagpijn, indigestie 

  • Dyspneu  

  • Vermoeidheid  

  • Duizeligheid  

 

Behandelingen 

Leefstijl adviezen in combinatie met medicatie of invasieve behandelingen  

 

Complicaties  

  • Progressie tot acuut coronair syndroom  

  • Plotse hartdood door ritmestoornis  

 

Acuut coronaire syndroom  

Syndroom dat wordt veroorzaakt door acute, niet voorbijgaande ischemie van de myocardcellen door een acuut optredende vernauwing of obstructie van een coronairarterie. Het ACS omvat een instabiele angina pectoris en acuut myocardinfarct.  

 

Symptomen 

Klachten lijken op die van een AP maar dan heftiger en gaan niet zomaar over. Klachten kunnen optreden bij inspanning maar ook bij rust. Klachten bij ACS kunnen zijn: 

  • Klachten in rust die langer duren dan 15-20 min en niet minder worden  

  • Pijn op de borst, variërend van een drukkend gevoel tot een scheurende, brandende of stekende pijn. De pijn zit meestal achter het sternum (locatie kan variëren). 

  •  Een gevoel van een strak aangetrokken band rondom de thorax 

  • Uitstralende pijn naar de linkerschouder en linkerarm, naar de keel, kaken en tanden, naar de rug of naar de bovenbuik  

  • Syncope (wegraking) en hartstilstand door ritmestoornissen  

  • Zwakkere pulsaties  

  • Variabele bloeddruk deze is initieel verhoogd door pijn, maar neemt af bij toenemende infarcering 

Bijkomende symptomen zijn: 

  • Misselijkheid en braken, vooral bij een onderwandinfarct 

  • Dyspneu, vooral bij ouderen en een slechte linkerventrikelfunctie  

  • Huid: bleek tot grauw, klam tot transpirerend, soms cyanotisch  

  • Gevoel van onrust en angst  

Atypische symptomen zijn: 

  • Klachten die lijken op maagklachten: opgezet gevoel, gasvorming, maagpijn, indigestie 

  • Hartkloppingen  

  • Vermoeidheid  

  • Duizeligheid  

 

Behandelingen 

Initiële behandeling (vaak door huisarts en ambulance): 

  • Zuurstof (bij een saturatie van minder dan 95%) 

  • Start medicatie: acetylasiczuur, nitraten (indien geen hypotensie) eventuele pijnstilling 

  • Triage naar interventiecentrum voor spoed-PCI in het geval van een STEMI 

Medicamenteuze behandelingen: 

  • Trombocytenaggregatieremming: acetylasiczuur in combinatie met een P2Y12-remmer (tricagrelor, prasugrel, clopidogrel)  

  • Vaatverwijding met nitraten (nitroglycerine)  

  • Antistollingsmiddelen  

  • Verlagen zuurstof behoefte van het hart: béta-blokkers (niet bij hypotensie)  

Reperfusietherapie (je maakt de coronaire arterie weer doorgankelijk): 

  • Percutane coronaire interventie (PCI): binnen 90 min plaatsen  

  • Coronary artery bypass grafting (CABG) 

  • Trombolyse: alleen bij STEMI´s die niet binnen 120 min een PCI kunnen onder gaan 

Secundaire behandeling (tijdens/na opname) ter voorkoming van herhaling en complicaties: 

  • Hartrevalidatie voor verbetering van de conditie, ook aandacht voor de psychosociale factoren 

  • Vermindering van beïnvloedbare risicofactoren, zowel medicamenteus en leefstijl aanpassingen.  

  • Trombocytenaggregatieremming  

  • Ischemiepreventie (met behulp van bétablokkers of ACE-remmers) 

 

Complicaties  

  • Eerste 48-72 uur ritme- en geleidingsstoornissen 

  • Ventrikel tachycardie en ventrikel fibrilleren (ernstige complicaties) 

  • Mechanische disfunctie: hartfalen, cardiogene shock, ventrikelruptuur, klepaandoeningen aneurysma  

  • Trombotische complicaties: recidief van de coronaire obstructie, trombo-embolieën in de grote circulatie (CVA) 

  • Inflammatoire complicaties: pericarditis  

  • Complicaties na een PCI (bijv bloeding aanprikplaats) en na CABG 

 

Atriumfibrilleren (AF) (boezemfibrilleren) 

Een supraventriculaire ritmestoornis, waarbij atria van het hart onregelmatig en versneld samentrekken.  

 

Pathofysiologie 

Er ontstaan prikkels vanuit verschillende plaatsen in de atria of uit de venae pulmonales (die normaal prikkels uit de sinusknoop ´overrulen´). Door vele ongecontroleerde prikkels on de atria kunnen de atria´s niet gecoördineerd samentrekken. Wel komen er verschillende prikkels in de AV-knoop en stuurt dan niet elke prikkel naar het ventrikel, maar doet dit meestal wel versneld en onregelmatig. Er ontstaat daardoor een irregulaire tachycardie. Door dit samentrekken kan de zorgvrager last hebben van palpaties en sneller vermoeid zijn.  

Bij paroxismaal atriumfibrilleren heeft een zorgvrager de meeste tijd gewoon een sinusritme en treedt aanvalsgewijs atriumfibrilleren op. Als atriumfibrilleren langer bestaat is het moeilijker om weer terug te gaan naar een sinusritme. Ook hebben veel zorgvragers persisterend of permanent atriumfibrilleren. Dat is dat de atria niet samentrekken en het bloed blijft rondhangen in het linkerhartoor (deel van het linker atrium). Op deze manier kan er een trombus ontstaan.  

 

Symptomen  

  • Palpaties (hartkloppingen) 

  • Druk of pijn op de borst  

  • Kortademigheid  

  • Verminderde inspanningstolerantie  

  • Licht in het hoofd, gevoel flauw te vallen  

  • Wegrakingen  

  • Symptomen van complicaties zoals hartfalen of CVA  

Symptomen bij lichamelijk onderzoek: 

  • Irregulaire tachycardie bij ausculatie van het hart 

  • Versnelde en irregulaire pols  

  • Verzwakte pols   

  • Inequale pols (niet iedere polsslag is even goed gevuld) 

 

Ventrikelfibrileren (VF) 

Er ontstaan ongecontroleerde elektrische prikkels op meerdere plaatsen in de ventrikels tegelijkertijd. De ventrikels kunnen zich niet meer gecoördineerd samentrekken en gaan fibrilleren of trillen. Hierbij spreek je dan ook van een hartstilstand.   

Een acute behandeling die zij uitvoeren is reanimeren, defibrilleren (schokken toe dienen) en adrenaline toe dienen.  

 

Asystolie 

Er is geen elektrische activiteit meer in het hart. De myocardcellen worden niet gestimuleerd tot samentrekken waardoor circulatiestilstand optreedt. 

Een acute behandeling die ze uitvoeren is reanimeren en adrenaline geven een schok toedienen is NIET zinvol. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verschillende ritmes op een ECG-ritmestrook 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloed en bloedgroepen, anemie, leukopenie, leukemie, stollingsstoornissen en lymfoïde systeem. Casus 4  

Bloed  

Chemische samenstelling bloedplasma  

Functie bloedplasma: transport 

  • Hoofdbestanddeel water (90%-92%) 

  • Plasma eiwit (7%) – verantwoordelijk osmotische druk, in lever gemaakt (belangrijkste eiwit is albumine en hun functie is behoud normale osmotische druk) 

  • Anorganische zouten (elektrolyten)- functies zijn spiercontracties, overdracht zenuwimpulsen, handhaving zuur-basenevenwicht (bloed pH tussen 7,35 en 7,45).  

  • Voedingsstoffen, voornamelijk uit verteerd voedsel- functie is celgroei en stofwisseling (glucose, vitamine en aminozuren) 

  • Afvalstoffen- worden in lever gevormd en via het bloed naar de nieren gebracht (ureum, creatinine en urinezuur) 

  • Hormonen- zijn chemische dragers gemaakt door endocriene klieren en worden gebracht naar doelweefsels en organen.  

  • Gassen- o2 is niet oplosbaar in water, slechts 2% maar opgelost in plasma. Rest van de O2 gebonden en hemoglobine in rode bloedcellen. Koolstofdioxide kan wel worden opgelost in bicarbonzuur en vervolgens getransporteerd in het plasma.  

 

Erytrocyten en hemoglobine  

Erytrocyten (rode bloedcellen) 

  • Erytrocyten worden gevormd in het rode beenmerg in het uiteinde van lange beenderen en in platte irreguliere beenderen. Erytocyten kunnen niet delen omdat ze geen kern hebben.  

Structuur: zijn biconcave schijven, zonder kern, met een doorsnede van 7 Um. De vorm vergroot het oppervlak voor gasuitwisseling door het dunne centrale deel kan het gas snel de cel in en uit. Bevatten geen intracellulaire organellen zodat er meer plek is voor hemoglobine, mm3 is het lab naam voor erytrocyten telling.  

Functie: Vervoer van gassen (o2) en soms een beetje co2  

Feitjes: 

  • Het ontwikkelingsproces van de erytrocyt vanuit de stamcel duurt 7 dagen en heet erytropoëse  

  • Levensduur in de circulatie duurt 120 dagen  

  • De onrijpe bloedcellen worden afgegeven als reticulocyten en rijpen in de circulatie verder tot erytocyten, hierbij verliezen ze hun kern.  

  • Vitamine B12 en foliumzuur zijn nodig voor de synthese van rode bloedcellen. (Ze worden in de dunne darm geabsorbeerd) 

  • Beide vitamine komen voor in zuivelproducten, vlees en groene groenten.  

 

Hemoglobine  

Structuur: een groot, complex molecuul dat bestaat uit een globulair eiwit (globine) en een gepigmenteerd ijzer bevattend complex, heam 

Functie: het aantrekken van een zuurstofmolecuul door een ijzeratoom. 

Feitjes: 

  • Een gemiddelde rode bloedcel bevat ongeveer 280 miljoen hemoglobinemoleculen 

  • Ijzer wordt in de bloedstroom meegenomen en verbonden aan het transporteiwit transferrine, en in de lever opgeslagen.  

  • Een ijzergebrek kan al optreden als het verlies van ijzer groter is dan de opname  

  • Zuurstofrijk bloed is helderrood vanwege het hoge gehalte oxyhemoglobine, zuurstofarm bloed is donkerblauw omdat het niet verzadigd is.  

 

Leukocyten (witte bloedcellen) 

Leuko´s ontdekken vreemd of afwijkend (antigeen) materiaal en vernietigen het door een aantal afweermechanismen.  

Functie: verdediging en immuniteit 

Structuur: bevatten een kern en in het cytoplasma bevinden zich soms korrels (granulen)  

Belangrijkste soorten leukocyten: 

  1. Granulocyten (polymorfkernige leukocyten) - neutrofielen, eosinofielen en basofielen. 

  1. Arganulocyten- monocyten en lymfocyten 

 

Granulocyten: 

Alle granulocyten bevatten een meerlobbige kern in het cytoplasma. De naam van de cellen weerspiegelt de kleurstoffen(esinofielen--> rode zure, basofielen --> alkalische methyleen blauw, neutrofielen --> paars).  

 

Neutrofielen 

Functie: beschermd lichaam tegen bacteriële invasie, dode cellen, verwijderd afval van beschadigde weefsel. Reageert op het chemotoxines van de beschadigde cellen.  

Vorming: Vormen en rijpen uit het beenmerg.  

Feitjes:  

  • Fagocyteerd door de granulen die een enzym bevatten die het verteert.  

  • Leven gemiddeld 6 tot 9 uur in de bloedsomloop.  

 

 

 

Eosinofielen 

Functie: eliminatie van parasieten (zoals wormen, die te groot zijn voor fagocytose). 

Vorming: aanmaak in beenmerg en rijping in het beenmerg  

Feitjes: 

  • Granullen bevatten bepaalde giftige stoffen die vrijkomen (degranulatie). 

  • Plaatselijke accumulatie van esinofielen kan vaak voorkomen bij allergische ontstekingen 

  • Ze kunnen het ontstekings proces bevorderen door toxinen af te geven, maar ook het proces dempen bijv door enzymen af te geven die histamine afbreekt.  

 

 

Basofielen 

Functie: spelen een rol bij allergische reacties, bevatten cytoplasmatische granulen vol met heparine (een anticoagulans), histamine (een ontstekingsagens) en andere stoffen die ontsteking bevorderen.  

Vorming: aanmaak in het beenmerg maar rijping in de lymfoide organen (de milt, de lymfeknopen en de thymus) 

Feitjes: 

  • De stimulatie van de basofieldegranulatie gebeurt dor een allergeen (een antigeen dat een allergie veroorzaakt) 

  • Mestcellen lijken op basofielen, behalve dat ze vastzitten in het weefsel.  

  • Mestcellen degranuleren binnen een seconde na binding op een allergeen.  

 

Granulocyt (bevat granullen) 

Functie 

Vorming 

Neutrofielen 

Beschermd lichaam tegen bacteriële invasie, dode cellen, verwijderd afval van beschadigde weefsel 

Vormen en rijpen uit het beenmerg 

Eosinofielen  

Eliminatie van parasieten 

Vormen en rijpen uit het beenmerg 

Basofielen  

Spelen een rol bij allergische reacties 

Aanmaak in het beenmerg maar rijping in de lymfoide organen (de milt, de lymfeknopen en de thymus) 

 

Agranulocyten: 

Hebben een grote kern en geen granullen in het cytoplasma.  

 

Monocyten 

Functie: als het een macrofaag is dan een beschermende functie, ze zijn actief fagocytair (eten alles) en zijn krachtiger en duurzamer dan de kleinere neutrofielen.  

Vorming: Aanmaak in het beenmerg 

Feitjes: 

  • Zijn de grootste van alle witte bloedcellen 

  • Sommige in het bloed aan het fagocyteren en sommige naar het weefsel en worden macrofagen. 

  • Beide celtypen produceren interleukine-1: beïnvloedt hypothalamus (lichaamstemp stijgt bij ontsteking), productie van sommige globulinen door de lever stimuleert, de productie van geactiveerde T-lymfocyten vergroot.  

  • Hebben een belangerijke rol bij een specifieke en niet- speciefieke afweer 

 

Lymfocyten (de T en B cellen) 

Functie: specifieke afweer 

Vorming: ontwikkelen zich vanuit pluripotente stamcellen in rood beenmerg en uit voorlopercellen in lymfoedeem weefsel.  

Feitjes: 

  • Laatste stap vormen ze in de T-lymfocyten of B-lymfocyten 

  • Sommige circuleren in bloed maar meeste in weefsels.  

 

Agranulocyten 

Functie 

Vorming 

Monocyten 

Beschermende functie, ze zijn actief fagocytair 

Aanmaak in het beenmerg 

Lymfocyten 

Specifieke afweer 

Ontwikkelen zich vanuit pluripotente stamcellen in rood beenmerg 

 

 

Bloedgroepen 

ABO-bloedgroepensysteem: 

Bloedgroep A: maakt geen anti-A wel anti-B 

Bloedgroep B: maakt geen anti-B wel anti-A 

Bloedgroep AB: maakt geen van beide antilichamen  

Bloedgroep O: maakt anti- A en anti-B 

 

Bloedgroep 

Als donor 

Als ontvanger 

Antilichaam 

A (anti B) 

A en AB 

 

Niet B en O 

A en O 

 

Niet B en AB 

Maakt anti-B 

B (anti A) 

B en AB  

 

Niet A en O 

B en O 

 

Niet A en AB 

Maakt anti-A 

AB (niks) 

AB  

 

Niet A,B en O 

A, B, AB en O 

Maakt geen 

O (anti A en B) 

A,B,AB en O 

O 

 

Niet A, B en AB 

Maakt anti- A en anti- B 

 

Resusbloedgroepensysteem: ? 

Factor 

Antistof 

Als donor 

Als ontvanger 

Resuspositief  

Geen 

Positief  

Positief en Negatief 

Resusnegatief (anti resus) 

Rhesus antisof 

Positief en negatief 

Negatief  

 

 

 

Hemostase (bloedstolling) 

Fasen  

  1. Vasoconstrictie: trombocyt wordt kleverig bij een beschadigd bloedvat en hecht zich aan de wand. Ze geven serotonine en tromboxanen af en die laten het vat samentrekken.  

  1. Trombocytenaggregatie (propvorming): de bloedplaatjes kleven aan elkaar en vormen een tijdelijke afsluiting. Het stofje adenosinedifosfaat trekt die trombocyten aan.  

  1. Coagulatie (bloedstolling): Trombine zet inactieve fibrinogeen om in onoplosbare firbrinedraden, rode bloedcellen en bloedplaatjes worden opgevangen en vormen zo een sterkere bloedprop.  

  1. Trombolyse: nadat de prop is gevormd begint de verwijdring ervan en de genezing van het beschadigde vat. 

Rol trombocyten en stollingsfactoren 

Rol trombocyten (bloedplaatjes): bevorderen de bloedstolling en zorgen voor hemostase (het stoppen van de bloedstroom). 

Rol stollingsfactoren: vormt protrombineactivator. Activeert het enzym trombine dat het inactieve fibrinogeen omzet in onoplosbare fibrinedraden. 

 

 

 

 

 

 

Anemie (bloedarmoede) 

Is een te laag aantal erytocyten- en/of een te laag hemoglobine (HB-gehalte) voor de leeftijd en het geslacht.  

 

Risicofactoren 

  • Bloedverlies (bijv door trauma, bevalling, hevige menstruatie) 

  • Verminderde opneming voedingstoffen (bijv bij gebruik metformine of protonpompremmers) 

  • Tekort aan voedingstoffen (bijvoorbeeld bij een vega dieet of voedingstekort bij alcoholisme) 

  • (Chronische) ziekten zoals infecties, chronische inflammatoire ziekten, kanker, nierfalen of beenmerg aandoeningen  

  • Zwangerschap  

  • Erfelijke factoren 

 

Etiologie  

  • Ijzertekort  

  • Acuut bloedverlies 

  • Stoornis in aanmaak of een verhoogde afbraak rode bloedcellen 

 

Pathofysiologie 

Er wordt een verschil gemaakt in het type anemie. Bij een acuut bloedverlies is er sprake van anemie door middel van een absoluut verlies aan erytrocyten en bloedvolume. Bij een stoornis van de aanmaak kunnen er verschillende oorzaken zijn: 

  • Er worden minder erytrocyten gemaakt  

  • Er wordt minder Hb aangemaakt  

  • Het gemaakte Hb functioneert niet optimaal 

Dit kan komen door een tekort aan benodigde stoffen. Voor een goeie opname van vitamine B12 en foliumzuur moet je spijsverteringskanaal goed werken. Ertytopoetine wordt in de nieren gemaakt en stimuleert aanmaak van erytrocyten. 

 

De volgende aandoeningen veroorzaken een soort type anemie: 

  • Beenmergaandoeningen (zoals leukemie): te weinig ruimte over om voldoende erytrocyten te maken  

  • Hemoglobinopathieen: aangemaakte Hb functioneert niet optimaal, kan leiden tot versnelde afbraak erytrocyten. (Belangrijkste zijn alfa en beta-thalassemie en sikkelcelziekte). 

  • Beta-thalassemie: kan lijden tot zeer ernstige anemie waar transfusie bij nodig is. 

  • Sikkelcelziekte: afwijkende erytocyten zorgen voor een plotselinge afsluiting van de bloedvaten.  

  • Hemolyse: wanner de erytocyten sneller worden afgebroken dan ze worden aangemaakt. En andere chronische ziektes kunnen ook zorgen voor anemie (Kanker) 

Symptomen 

Symptomen hangen af van de soort anemie, algemene symptomen: 

  • Moeheid  

  • Duizeligheid  

  • Niet lekker voelen  

  • Zwakte  

  • Hoofdpijn  

  • Oorsuizen  

Specifieke klachten: 

  • Bleekheid  

  • Tachycardie  

  • Pijn op borst  

  • Kortademigheid bij inspanning  

  • Flauwvallen  

  • Hartfalen  

  • Shock  

  • Icterus  

  • Donkere urine  

Klachten aan de hand van de oorzaak: 

  • Hevig menstruatie  

  • Botpijn (bij sikkelcelziekte) 

  • Gevoelsstoornissen aan handen en voeten (bij tekort vitamine B12) 

  • Bloedingen spijsverteringen kanaal (melena en hematemesis) 

  • Gewichtsverlies (kanker)  

 

Diagnostiek 

  • Lichamelijk onderzoek buik, lymfeklieren en aanwezigheid icterus (gele verkleuring huid en oogwit) 

  •  Hb bepaling en MCV (gemiddelde celvolume van de erytrocyt) en ferritinegehalte. 

  • Ouder dan 50> gastro- en/of colposcopie verricht 

  • Beenmergbiopsie  

  • Bij verdenking erfelijke aandoening genetisch onderzoek 

 

Behandeling  

Behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Volgende manieren kan er behandeld worden: 

  • Gebrek aan voedingsstoffen > aanvullen ijzerpreparaten, vitamine B12 of foliumzuur. 

  • Controle Hb om effect en duur van de behandeling te controleren  

  • Soms een bloedtransfusie nodig  

 

Complicaties 

  • Kan leiden tot longproblemen en hartfalen  

  • Beperkte inspanningstolerantie (door afgenomen O2 transport door vermindering erytrocyten)  

 

Prognose 

Bepaalde vormen hemoglobinepathie hebben een grote ziekte last en een beperkte levensverwachting.  

  

Preventie  

  • Pasgeborenen worden sinds 2007 gescreend op ernstige hemoglobinepathie  

  • Zorgvrager informeren over meerwaarde van patientenorganisaties voor mensen met anemie  

  • Leefregels bespreken (stoppen met roken, gezonde voeding of overmatige lichaamsbeweging) 

 

Leukopenie (neutropenie) 

Bij leukopenie is er sprake van verminderd aantal leukocyten in het bloed. Leukopenie wordt ook wel neutropenie genoemd.  

 

Etiologie 

Tekort aan neutrofielen leukocyten kan het gevolg zijn van een verstoorde aanmaak, een verhoogd gebruik of een toegenomen afbraak. Verschillende oorzaken neutropenie: 

  • Bepaalde geneesmiddelen, zoals anti-epileptica en bepaalde AB  

  • Chemo-, immuno- en radiotherapie van diverse cytotoxische kankermedicatie, immunotherapie en bestralingen is bekend dat zij aanmaak van beenmerg onderdrukken.  

  • Verschillende (virale) infecties kunnen leiden tot beenmergdepressie en/of afbraak van neutrocyten  

  • Auto-imuunziekten, zoals reumatoide artritis en SLE, hebben gevolg voor zowel aanmaak als de afbraak van neutrocyten.  

  • Afwijking van de voorlopercellen of zeldzamere afwijkingen van het beenmerg 

  • Infiltratie van het beenmerg (bijvoorbeeld door kanker) 

  • Voedingstekorten (vitamine B12, foliumzuur, koper) 

  • Hypersplenisme (een overactive milt waardoor veschillende type bloedcellen versnel worden afgebroken)  

 

Pathofyshologie  

Door een tekort aan neutrofiele granulocyten is de afweer tegen bacterie en schimmels verstoord. Infecties treden op als neutrocyten daalt onder de 500microgram. Bij een ernstig tekort aan neutrocyten ontbreken de klassieke ontstekingsverschijnselen.  

 

 

 

Symptomen 

Neutropenie op zichzelf veroorzaakt geen klachten. Als er symptomen zijn is het door een onderliggende aandoening of ernstige neutropenie, symptomen zijn: 

  • Infecties  

  • Zweertjes mondslijmvlies  

  • Koorts (neuropene koorts—lichaams temp > 38,3) 

 

Leukemie 

Is kanker waarbij het beenmerg te veel abnormale leukocyten maakt (meeste voorkomende kanker bij kinderen).  

 

Symptomen leukemie verklaren aan de hand van pathofysiologie 

Symptomen die voorkomen bij leukemie: 

  • Verminderde afweer: koorts, infecties  

  • Anemie klachten: moeheid, bleekheid, tachycardie  

  • Klachten van trombocytopenie: blauwe plekken, bloedingen  

  • Neurologische klachten: hoofdpijn, hersenzenuwuitval, vissusstoornissen  

  • Overige: botpijn, vergroting lever en/of milt, huidafwijkingen 

   

De symptomen komen overeen met de pathofysiologie omdat leukemie onstaat door een ongeremde deling van voornamelijk leukocyten. Dat is voor de volgende redenen te verklaren: 

  • Omdat de leukocyten ongerijpt zijn komen ze in de bloedbaan terecht waardoor hun afweerfunctie afneemt, de zorgvrager is hierdoor vatbaar voor infecties.  

  • De leukocyten nemen veel ruimte in beslag in het beenmerg, hierdoor blijft er minder ruimte over voor de erytrocyten en trombocyten. Dit leidt tot anemie en bloedingen. 

  

Onderscheidt acute en chronische vormen van leukemie 

Acute vormen leukemie: 

  • Acute lymfatische leukemie (ALL) 

  • Acute myeloide leukemie (AML)  

Chronische vormen leukemie: 

  • Chronische lymfatische leukemie (CLL) 

  • Chronische myeloide leukemie (CML) 

 

Bij acute vormen van leukemie delen de leukocyten zich heel snel en rijpen ze niet goed uit, de zorgvrager wordt in korte tijd ernstig ziek.  

Bij chronische vormen van leukemie is er redelijke rijping van de leukocyten waardoor de afweerfunctie nog redelijk in stand blijft. Hierdoor kunnen symptomen pas later van pas komen bij de zorgvrager.  

Leukocytose= ¨een toename van het aantal witte bloedcellen¨  

 

Relatie tussen vitamine K-deficiëntie en stollingsstoornissen  

Stollingsstoornissen= een verstoring van de hemostase (een mechanisme dat bloedverlies tegengaat) kan er sprake zijn van stollingsstoornissen. Je kan of een bloedings neiging hebben of een verhoogde stollings neiging (trombofilie).  

Vitamine K-deficiëntie= een tekort aan vitamine-K kan leiden tot abnormale stolling. De lever heeft vitamine-K nodig voor de synthese van diverse stollingsfactoren. Vitamine-K is een vetoplosbare vitamine en is belangerijk voor de stollingsfactoren.  

 

De relatie tussen deze twee is de vitamine K-deficiëntie kan leiden tot een stollingsstoornis. Omdat door te weinig vitamine K wordt de productie van stollingsfactoren verminderd en er hierdoor bloedingen kunnen ontstaan of blauweplekken (hematoomen).  

 

Lymfe  

Lymfe  

Is een helder, waterig vocht, identiek aan interstitieel vocht waarvan de samenstelling op plasma lijkt. 

Functie: 

  • Vervoert de plasma-eiwitten die uit de cappilairbedden sijpelen terug naar de bloedstroom. 

  • Verroert grotere deeltjes af bijv, bacterien, celafval en beschadigd weefsel. Die worden in de lymfeklieren vernietigd. 

  • Bescherming van het gehele lichaam door de lymfocyten (afweercellen) 

 

Lymfevaten  

De vaten bevinden zich vaak langs de arteriën en venen. Bevatten dezelfde lagen als de andere venen --> deklaag van bindweefsel, middenlaag gladspierweefsel, binnenlaag endotheel elastisch weefsel. Bevatten kleppen zodat alles naar de thorax stroomt. 

Twee hoofdlymfegangen 

  • Ductus thoracicus: mond uit bij de LINKER vena subclavicula (sleutelbeen). Voert af uit: beide benen, bekkenholte en buikholte, linkerhelft thorax, linker hoofdhalsgebied en linkerarm.  

  • Ductus lymphaticus dexter: mond uit bij RECHTER vena subclavia. Voert af rechterhelft thorax, rechter hoofdhalsgebied en rechterarm.  

Functie: 

  • Transport  

 

Lymfeklieren 

Boonvormige organen die langs de lymfevaten liggen vaak in groepjes.  

Functies: 

  • Afweer (organisch materiaal wordt in de lymfeklieren vernietigd door macrofagen en antilichamen) 

  • Rijping en verspreiding van lymfocyten (de geactiveerde T en B lymfocyten activeren zich hier) 

 

Amandelen (tonsilla) 

Het zijn ingekapselde ophoping van lymfoidenweefsel, achter in de mond en de keel om ingeademende antigenen en bacteriën te vernietigen.  

Drie soorten amandelen: 

  • Neusamandelen (adenoid) (achteraan de neusholte, op de bovenste achterwant keelholte)  

  • Keelamandelen (tonsilla palatina) (achter in de mond op de keelwand) 

  • Tongamandelen (tonsilla linguala) (achter- en zijkant van de tong) 

 

Milt (lien) 

Ligt in de linker bovenbuik tussen de maagfundus en het middenrif.  

Functie: 

  • Fagocytose  

  • Bloedopslag  

  • Imuunreactie (bevat de T en B lymfocyten, worden geactiveerd door aanwezigheid antigenen) 

  • Erytropoese (bloedcel productie voor de foetus (kan ook bij de volwassenen)) 

 

Thymus (zwezerik) 

Ligt hoog in het mediastinum achter het sternum en strekt zich tot onder aan de hals. Bestaat uit twee losmazig bindweefsel verbonden kwabben. De rijping van de thymus en ander lymfoide weefsels wordt gestimuleerd door thymosine, een hormoon dat wordt afgescheiden door epitheelcellen die het netwerk van de thymus vormen.  

Functie:  

  • Ontwikkelen T-lymfocyten  

 

 

 

De rol van lymfevaten bij de verspreiding van infectieziekten en kanker 

Wat kan er verspreid worden en wat doen de lymfevaten: 

  • Kwaadaardige aandoeningen --> vaten zorgen voor de uitzaaing, als er genoeg tumorcellen binnendringen onstaat er secundaire woekering. 

  • Infectie--> pathogenen dringen de vaten binnen vanuit geïnfecteerd weefsels, infectie kan zich van klier tot klier verspreiden.  

 

De voornaamste oorzaken en gevolgen benoemen van lymfatische obstructie  

Bij obstructie verzamelt lymfe zich distaal van de obstructie (lymfeoedeem). Het gevolg hiervan is een zweling.  

Oorzaak lymfatische obstructie:  

  • Tumoren  

  • Operatie  

 

Uitleggen op welke locaties in het lichaam lymfogene metastasen ontstaan.  

 

 

 

 

 

 

Antistollingsmedicatie  

Werking van de volgende groepen: 

  • Trombocytenaggregatieremmers 

  • LMW-heparine 

  • Orale anticoagulantia 

Relateren aan de rol van trombocyten en stollingsfactoren  

Trombocytenaggregatieremmers: remmen de stolling door de aggregatie van bloedplatjes tegen te gaan.  

LMW-heparine: versterkt de werking van antitrombine III. Antitrombine remt de stolling vooral door trombine (factor IIa (2a)) en factor Xa (10a) te binden. 

Orale anticoagulantia: voorkomen dat het bloed stolt (en zich een bloedprop vormt) op plaatsen waar dit niet hoort. Remmen de geactiveerde stollingsfactor Xa.  

Voorbeeld van medicatie--> apixaban (eliqius) 

 

 

 

 

0.0(0)
robot