AFPF: Casus 1 Sophie
Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het lichaam.
Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof
Ross and Wilson: Anatomie & fysiologie in gezondheid en ziekte
H2 §Inwendig milieu en homeostase §Lichaamsvloeistoffen
Milieu intérieur: zijn de extracellulaire (buiten de lichaamscellen) lichaamsvloeistoffen. Zorgt voor bescherming van weefsels en organen.
Homeostase: het veranderende proces van het lichaam om de functies in evenwicht te houden. Terwijl er constante verandering van buitenaf dit in gevaar brengt.
Vb. Kerntemperatuur, water- en elektrolytenhuishouding, PH-waarde, bloedsuikergehalte, zuurstof- en koolstofdioxidegehalte, bloeddruk.
Feedbackmechanismen: zijn nodig voor homeostase en reageren op veranderingen door receptoren. Dit zorgt ervoor dat iets meer wordt > je wil meer contracties + je wil meer bloedstolling.
Positieve feedbackmechanismen: zeldzaam, 2: bloedstolling en baarmoedercontracties.
Negatieve feedbackmechanismen: merkt op of iets daalt of stijgt van het normaal af en compenseert dit door om te keren. VB. Thermostaat.
Osmose vs diffusie
Diffusie: verplaatsen van deeltjes doormiddel van concentratieverschil. VB. Zuurstof uit alveolen naar het bloed. In het lichaam door semipermeabele membranen als het klein genoeg is, de rest blijft achter.
Osmose: het verplaatsen van water om dezelfde concentratie te krijgen, als de deeltjes te groot zijn.
Isotoon: dezelfde osmotische druk, hypotoon: lageren osmotische druk > cel zwelt, hypertoon: hogeren osmotische druk > cel krimpt.
Intracellulaire vloeistof: vloeistof dat zich in de cellen bevindt, grootste gedeelte. Daar moeten de organellen in zweven.
Extracellulaire vloeistof: interstitiële vloeistof waar weefsels in drijven + het plasma (bloed, plasma, lymfe, cerebrospinaal vloeistof + vloeistof in de interstitiële ruimten.
De structuur en functie beschrijven van de plasmamembraan.
De functies beschrijven van de organellen.
De twee stappen van de celcyclus, interfase en mitose, globaal beschrijven.
Overeenkomsten en verschillen aangeven van actief, passief en bulktransport van stoffen door de celmembraan heen.
De structuur en functies beschrijven van epitheel, bindweefsel en spierweefsel.
De structuur en functies van de epitheliale membranen, slijm- en sereuze vliezen en de synoviale membranen uitleggen.
De structuur en functies van exocriene klieren vergelijken met die van endocriene klieren.
Ross and Wilson: Anatomie & fysiologie in gezondheid en ziekte
H3 §De cel: structuur en functies §Weefsels
Structuur en functie plasmamembraan: twee lagen fosfolipden, hydrofiel (wateraantrekkend) en hydrofoob (water onttrekkend). Het is selectiefperable zodat er stoffen doorheen kunnen, maar sommige ook weer niet.
3 verschillende rollen voor het reguleren van de samenstelling van de intracellulaire vloeistof:
Te groot= niet erdoorheen kunnen, het blijft gescheiden.
Poriën of specifieke kanalen, alleen de juiste soort bij het jusite poortje
Pompen en dragers, actief in- en uitpompen
Passief, actief en bulktransport verschil: de energie die het kost, de manieren waarop (diffusie, osmose na-ka pomp, grootte van deeltjes.
Bulktransport: inslikken, daarna drinken + eten > door lysosomen verteren. Daarna resten uitstoten uit de cel.
Overeenkomst: door het celmembraan heen. Instandhouding van homeostase.
Organellen:
De gezonde cel.
Plasmamembraan: instandhouding van de cel, gescheiden intracellulaire- en extracellulair vloeistof, membraaneiwitten; transport immunologische identiteit, receptor voor hormonen, enzym.
Nucleus: celkern; genetisch materiaal, DNA, metabolische activiteit (huisje, boompje beestje)
Mitochondriën: energiecentrale, door afbreken ATP
Ribosomen; RNA (messenger), genetica, Maakt eiwitten uit aminozuren.
Endoplasmatisch reticulum;
Glad> maakt lipiden (vetten) en steroïdhormonen en ontgiftigen geneesmiddelen
Ruw> bewekt eiwitten van ribosomen die aan oppervlak liggen van ER zodat deze de cel uit kunnen en maakt hormonen en vetten.
Lysosomen: afbreken, weggooien uit plasmamembraan
Cytoskelet: netwerk van eiwitvezels, voor structuur, stevigheid en vorm. Cel uitstulpingen die bv. Slijm omhoog brengt in de luchtwegen.
Golgi-apparaat: inpakken, transport en uitstoten van de door cel gevormde stoffen + lysosomen maken.
Interfase: 3 stappen> groeien, kopiëren en voorbereiden voor celdeling
Mitose: het splitsen naar twee identieke cellen.
Epitheelweefsel: huid, bekleding lichaamsholtes, holle organen, kanalen, klieren.
Functie hangt af van structuur;
Eenlagig: diffusie, absorptie, secretie/excretie
Meerlagig: bescherming en uitdroging.
Epitheelcellen kunnen een specifiek uitscheidingsproduct hebben.
Exocrien: klierbuis scheidt af naar buiten; gal, oorsmeer, zweet, talg, maagsap etc.
Endocrien: scheidt af naar bloed/lymfebaan: hormonen uit organen.
Bindweefsel: weinig cellen, maar veel vezels. Functie: binding/ondersteuning/bescherming/transport/isolatie
Soorten: losmatig bindweefsel, pezen, banden, vetweefsel, kraakbeen, beenweefsel, lymfeweefsel, bloed.
Spierweefsel: gladspierweefsel geen wil, hartspierweefsel, skeletspierweefsel (dwarsgestreept spierweefsel) = valt onder wil
Epitheliale membranen: epitheel + bindweefsel als structuur > huid, slijmvliezen, (bescherming + uitdroging voorkomen) serosa (sereuze vliezen beschermt door twee lagen de organen tegen schade van frictie.
Synoviale membranen: 2 bindweefsellagen als structuur > stevig gewrichtskapsel, laag die synoviale vloeistof produceert. Beschermt banden die anders beschadigd zouden worden door wrijving.
Richtingsaanduidingen.
Een definitie geven van belangrijke begrippen in de pathologie (tabel 1.1).
Een opsomming geven van belangrijke etiologische factoren, risicofactoren en processen van pathogenese beschrijven.
Ziekte: verstoring van homeostase door afwijking van het normale
Endogene factoren: vanuit binnenuit
Exogene factoren: vanuit buitenaf
Idiopathisch: oorzaak = onbekend
Iatrogene: als gevolg van een ingreep
Congenitaal: aangeboren
Risicofactoren: kans op aandoening vergroten
Stressfactoren: psychosociale gebeurtenis (draaglas/draagkracht)
Leefstijlfactoren: vermijdbare exogene factoren.
Aantekeningen les:
Etiologische factoren:
Endogeen: overerving, word je mee geboren, genetisch, afwijking in je syndromen.
Celdeling is normaal in balans, hoger risico op kanker door genetische.
Exogeen: dingen van buiten.
Infectie (virus, bacteriën o schimmels
Celdeling= mitose, het delen van lichaamscellen, kopiëren
Pathogenese: processen die tot ziekten leiden
Inflammatie
Abnormale activiteit van het immuunsysteem: auto-immuunsysteem, allergie
Neoplasma nieuwvorming (tumoren)
Ischemie: trombose en embolie
Metabole stoornissen (stofwisseling, complexe problemen
Degeneratie: ouderdom, slijtage van de weefsels, alzheimer,
Begrippen in de pathologie
Complicatie: onverwachte bijkomende aandoeningen die optreden in het beloop of bij een behandeling van een aandoening. Vb. Parkinson symptoom = freezen, complicatie is vallen door het symptoom.
Etiologie: oorzaken van de aandoeningen en ziekten
Pathogenese: processen die tot ziekte leiden.
Fysiologie: het normaal functioneren van het lichaam.
Prognose: het verwachte ziekteverloop, meestal in procenten en jaren.
Risicofactoren: factoren die de kans op ziekten vergroten, roken, alcholol, slaap, voeding, inactiviteit, DM, RA, drugs,
Diffusie: verplaatsing van deeltjes
Osmose: verplaatsing van water, kijkt tussen concentratie deeltjes ene kant en de andere kant.
Actief transport: kost energie,
Natrium-kaliumpomp > tegen concentratieverschillen
Lichaamsholtes:
Schedelholte
Borstholte
Buikholte
Bekkenholte
Mediastium, holte tussen je longen in.
Feedbackmechanisme:
2 positieve feedback, bevalling en bloedstolling.
Tip: niet blijven hangen op immuunsysteem en genetica. Als het niet helemaal helder is, zet het aan de kant en ga door.
Tip: Ross en Wilson boek, voor en achtervoegsels die handig zijn. In online leeromgeving staan begrippentrainers. Woordjes stampen.
Tips: lesdoelen worden toetsvragen van gemaakt.
TIPS: beenderen en bloedvaten tegelijk leren!!! Koppel al je ervaring aan de stof.