Examen December
absolute vochtigheid
de hoeveelheid waterdamp die in de lucht aanwezig is (g/m³)
albedo
reflectie van de inkomende zonnestralen door de aarde en de wolken
arctische lucht (A)
erg koude lucht; aangevoerd vanuit de poolgebieden
atmosfeer
dunne gasvormige laag die de aarde omringt en van essentieel belang is voor het leven op aarde (syn. dampkring)
broeikasgassen
gassen die van nature in de onderste laag van de atmosfeer aanwezig zijn (waterdamp, koolstofdioxide, methaan …) en die de warmte vasthouden
circulatiecel
gesloten kringloop van stijgende, dalende en horizontale luchtbewegingen
condensatie
overgang van waterdamp naar water
continentale lucht (c)
droge lucht; aangevoerd van over land
convectieregens
Komen voor in de tropen en ontstaan als gevolg van de opstijgende warme lucht aan de evenaar door de sterke opwarming (loodrechte zonnestand). In de loop van de dag vallen felle stortregens uit de gevormde wolken.
dynamische drukgordels
Het subtropisch maximum en subpolair minimum zijn dynamische drukgordels doordat ze veroorzaakt worden door de luchtbewegingen van respectievelijk dalende en stijgende lucht.
equatoriaal minimum
lagedrukgordel aan de evenaar
exosfeer
buitenste laag van de atmosfeer die begint op een hoogte van ongeveer 500 à 1 000 km; vormt de overgangslaag naar de interplanetaire ruimte
frontale depressie
lagedrukgebied samengesteld uit een warmtefront en een koufront die uiteindelijk samensmelten tot een occlusiefront
hogedrukgebied (syn. maximum)
gebied waar de luchtdruk hogere waarden aanneemt dan de gemiddelde luchtdruk (1 013 hPa op zeeniveau)
infraroodstraling (IR)
warmtestraling afkomstig van de zon (IR is de afkorting voor infrarood)
instraling
lichtstralen van de zon die door het aardoppervlak geabsorbeerd worden en daar omgezet worden in warmtestralen
de interplanetaire ruimte
de ruimte tussen de planeten binnen het zonnestelsel
intertropische convergentiezone (ITCZ)
gebied waar noordoostpassaat en zuidoostpassaat elkaar ontmoeten; valt samen met het equatoriaal minimum
ionosfeer
De mesosfeer en thermosfeer worden samen ook de ionosfeer genoemd. In deze laag rond de aarde worden de luchtdeeltjes door straling van de zon geïoniseerd.
isobaar
lijn op een kaart die punten met dezelfde luchtdruk met elkaar verbindt
klimaat
gemiddelde toestand van het weer over een langere periode (30 jaar) en een groot gebied
koufront
scheidingsvlak tussen warme en koude lucht waarbij de warme lucht door de koude wordt verdrongen
lagedrukgebied (syn. minimum)
gebied waar de luchtdruk lagere waarden aanneemt dan de gemiddelde luchtdruk (1 013 hPa op zeeniveau)
lijzijde
De lijzijde van een gebergte is de droge zijde van het gebergte doordat het in de regenschaduw ligt.
loefzijde
Dit is de naar de wind toegekeerde zijde van een gebergte. Aangezien de lucht door het reliëf wordt gedwongen op te stijgen, is het ook de natte zijde.
luchtdruk
gewicht van de lucht die per oppervlakte-eenheid (m²) op de aarde drukt, uitgedrukt in hPa (hectopascal)
maritieme lucht (m)
vochtige lucht; aangevoerd van over zee
maximum
cfr. hogedrukgebied
mesosfeer
laag van de atmosfeer (tussen 50 en 80 km hoogte)
minimum
cfr. lagedrukgebied
mist
laaghangende wolk waarin de zichtbaarheid minder is dan 1 km
natuurlijk broeikaseffect
Zorgt voor een leefbare temperatuur op aarde door de aanwezigheid van broeikasgassen in de onderste laag van de atmosfeer.
neerslag
een verzameling waterdruppels of ijskristallen die uit wolken vallen en het aardoppervlak bereiken; vormen van neerslag zijn regen, hagel en sneeuw
occlusiefront
het samenkomen van een koufront met een warmtefront doordat het koufront het warmtefront heeft ingehaald
ozon
Een ozonmolecule bestaat uit 3 zuurstofatomen (chemische formule O3), in tegenstelling tot de gewone zuurstof (O2) die uit twee atomen bestaat.
ozonlaag
atmosfeerlaag met de meeste ozonmoleculen; bevindt zich op in de stratosfeer tussen 20 en 30 km hoogte en beschermt ons tegen schadelijke uv-stralen van de zon
passaat
wind die waait van de omgeving van de keerkringen naar het evenaarsgebied
polaire lucht (P)
koude lucht; aangevoerd vanuit de poolgebieden
polair maximum
hogedrukgordel ter hoogte van de Noordpool en de Zuidpool
regenschaduw
kant van het gebergte (lijzijde) waar weinig neerslag valt
relatieve vochtigheid (RV)
verhouding tussen de aanwezige waterdamp in de lucht bij een bepaalde temperatuur en druk en de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten bij diezelfde temperatuur en druk
satellietbeelden
beelden van de aarde gemaakt vanuit de ruimte door satellieten die in een baan rond de aarde draaien
stijgingsregens
neerslag die ontstaat door het stijgen en afkoelen van vochtige lucht tegen gebergten
straalstroom
Gigantische luchtstroom die zich op zo’n 10 km hoogte in de atmosfeer aan hoge snelheid van west naar oost beweegt. De subtropische straalstroom komt voor ter hoogte van de 30ste breedtegraad en de polaire straalstroom ter hoogte van de 60ste breedtegraad.
stralingsbalans van de aarde
evenwicht tussen de inkomende straling van de zon en de uitgaande straling naar de ruimte
stratosfeer
laag van de atmosfeer (tussen 10 km en 50 km hoogte) waarin de ozonlaag zich bevindt
subpolair minimum
lagedrukgordel ter hoogte van 60° N en 60° S
subtropisch maximum
hogedrukgordel ter hoogte van 30° N en 30° S
thermische drukgordels
Het equatoriaal minimum en het polair maximum zijn thermische drukgordels doordat ze ontstaan door temperatuurverschillen.
thermohaliene circulatie
het wereldwijde systeem van zeestromingen; temperatuur en zoutgehalte spelen daarin een belangrijke rol
thermosfeer
bovenste laag van de atmosfeer (tussen 80 km en 500 km hoogte) waarin ter hoogte van de polen het poollicht voorkomt
tropische lucht (T)
warme lucht; aangevoerd vanuit subtropische gebieden
troposfeer
onderste laag van de atmosfeer (tot 10 km hoogte) waarin zich de weersverschijnselen voordoen
uitstraling
warmtestralen die door de aarde afgegeven worden aan de atmosfeer
verdamping
overgang van water naar waterdamp
versterkt broeikaseffect
Doordat de mens extra broeikasgassen uitstoot, wordt het natuurlijk broeikaseffect versterkt en warmt de aarde op.
warme sector
zone tussen voorbijgetrokken warmtefront en naderend koufront; met warmere lucht, maar zwaarbewolkt en nat
warmtefront
scheidingsvlak tussen warme en koude lucht waarbij de warme lucht de koude lucht verdringt
waterkringloop
Onder inwerking van de zon verdampt water uit zeeën, meren, rivieren en vegetatie en het komt onder de vorm van neerslag opnieuw op het aardoppervlak terecht.
weer
toestand van de onderste luchtlagen van onze atmosfeer op een bepaald ogenblik en een bepaalde plaats
weersverschijnselen
Verschijnselen die bepalen wat voor weer het is (droog en zonnig, nat en winderig …). Ze spelen zich af in de troposfeer en worden veroorzaakt door stijgende en dalende luchtbewegingen.
wind
luchtverplaatsing van hoge druk naar lage druk aan het aardoppervlak
wolken
een verzameling waterdruppeltjes of ijskristalletjes op een bepaalde hoogte boven het aardoppervlak, waaruit neerslag kan vallen
zeestromingen
watermassa’s die zich verplaatsen door constante winden aan het oppervlak van zeeën en oceanen
zichtbaar licht (VIS)
straling afkomstig van de zon die gezien kan worden door het menselijk oog (VIS is de afkorting voor visueel)
zomersmog (syn. ozonsmog)
het teveel aan ozon in de lucht op warme zomerse dagen; vormt zich door de inwerking van fel zonlicht op vervuilende stoffen (door uitstoot industrie en verkeer)
zwaartekracht van de aarde
deze aantrekkingskracht zorgt ervoor dat alles naar de aarde valt en onze atmosfeer rond de aarde blijft hangen
absolute vochtigheid
de hoeveelheid waterdamp die in de lucht aanwezig is (g/m³)
albedo
reflectie van de inkomende zonnestralen door de aarde en de wolken
arctische lucht (A)
erg koude lucht; aangevoerd vanuit de poolgebieden
atmosfeer
dunne gasvormige laag die de aarde omringt en van essentieel belang is voor het leven op aarde (syn. dampkring)
broeikasgassen
gassen die van nature in de onderste laag van de atmosfeer aanwezig zijn (waterdamp, koolstofdioxide, methaan …) en die de warmte vasthouden
circulatiecel
gesloten kringloop van stijgende, dalende en horizontale luchtbewegingen
condensatie
overgang van waterdamp naar water
continentale lucht (c)
droge lucht; aangevoerd van over land
convectieregens
Komen voor in de tropen en ontstaan als gevolg van de opstijgende warme lucht aan de evenaar door de sterke opwarming (loodrechte zonnestand). In de loop van de dag vallen felle stortregens uit de gevormde wolken.
dynamische drukgordels
Het subtropisch maximum en subpolair minimum zijn dynamische drukgordels doordat ze veroorzaakt worden door de luchtbewegingen van respectievelijk dalende en stijgende lucht.
equatoriaal minimum
lagedrukgordel aan de evenaar
exosfeer
buitenste laag van de atmosfeer die begint op een hoogte van ongeveer 500 à 1 000 km; vormt de overgangslaag naar de interplanetaire ruimte
frontale depressie
lagedrukgebied samengesteld uit een warmtefront en een koufront die uiteindelijk samensmelten tot een occlusiefront
hogedrukgebied (syn. maximum)
gebied waar de luchtdruk hogere waarden aanneemt dan de gemiddelde luchtdruk (1 013 hPa op zeeniveau)
infraroodstraling (IR)
warmtestraling afkomstig van de zon (IR is de afkorting voor infrarood)
instraling
lichtstralen van de zon die door het aardoppervlak geabsorbeerd worden en daar omgezet worden in warmtestralen
de interplanetaire ruimte
de ruimte tussen de planeten binnen het zonnestelsel
intertropische convergentiezone (ITCZ)
gebied waar noordoostpassaat en zuidoostpassaat elkaar ontmoeten; valt samen met het equatoriaal minimum
ionosfeer
De mesosfeer en thermosfeer worden samen ook de ionosfeer genoemd. In deze laag rond de aarde worden de luchtdeeltjes door straling van de zon geïoniseerd.
isobaar
lijn op een kaart die punten met dezelfde luchtdruk met elkaar verbindt
klimaat
gemiddelde toestand van het weer over een langere periode (30 jaar) en een groot gebied
koufront
scheidingsvlak tussen warme en koude lucht waarbij de warme lucht door de koude wordt verdrongen
lagedrukgebied (syn. minimum)
gebied waar de luchtdruk lagere waarden aanneemt dan de gemiddelde luchtdruk (1 013 hPa op zeeniveau)
lijzijde
De lijzijde van een gebergte is de droge zijde van het gebergte doordat het in de regenschaduw ligt.
loefzijde
Dit is de naar de wind toegekeerde zijde van een gebergte. Aangezien de lucht door het reliëf wordt gedwongen op te stijgen, is het ook de natte zijde.
luchtdruk
gewicht van de lucht die per oppervlakte-eenheid (m²) op de aarde drukt, uitgedrukt in hPa (hectopascal)
maritieme lucht (m)
vochtige lucht; aangevoerd van over zee
maximum
cfr. hogedrukgebied
mesosfeer
laag van de atmosfeer (tussen 50 en 80 km hoogte)
minimum
cfr. lagedrukgebied
mist
laaghangende wolk waarin de zichtbaarheid minder is dan 1 km
natuurlijk broeikaseffect
Zorgt voor een leefbare temperatuur op aarde door de aanwezigheid van broeikasgassen in de onderste laag van de atmosfeer.
neerslag
een verzameling waterdruppels of ijskristallen die uit wolken vallen en het aardoppervlak bereiken; vormen van neerslag zijn regen, hagel en sneeuw
occlusiefront
het samenkomen van een koufront met een warmtefront doordat het koufront het warmtefront heeft ingehaald
ozon
Een ozonmolecule bestaat uit 3 zuurstofatomen (chemische formule O3), in tegenstelling tot de gewone zuurstof (O2) die uit twee atomen bestaat.
ozonlaag
atmosfeerlaag met de meeste ozonmoleculen; bevindt zich op in de stratosfeer tussen 20 en 30 km hoogte en beschermt ons tegen schadelijke uv-stralen van de zon
passaat
wind die waait van de omgeving van de keerkringen naar het evenaarsgebied
polaire lucht (P)
koude lucht; aangevoerd vanuit de poolgebieden
polair maximum
hogedrukgordel ter hoogte van de Noordpool en de Zuidpool
regenschaduw
kant van het gebergte (lijzijde) waar weinig neerslag valt
relatieve vochtigheid (RV)
verhouding tussen de aanwezige waterdamp in de lucht bij een bepaalde temperatuur en druk en de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten bij diezelfde temperatuur en druk
satellietbeelden
beelden van de aarde gemaakt vanuit de ruimte door satellieten die in een baan rond de aarde draaien
stijgingsregens
neerslag die ontstaat door het stijgen en afkoelen van vochtige lucht tegen gebergten
straalstroom
Gigantische luchtstroom die zich op zo’n 10 km hoogte in de atmosfeer aan hoge snelheid van west naar oost beweegt. De subtropische straalstroom komt voor ter hoogte van de 30ste breedtegraad en de polaire straalstroom ter hoogte van de 60ste breedtegraad.
stralingsbalans van de aarde
evenwicht tussen de inkomende straling van de zon en de uitgaande straling naar de ruimte
stratosfeer
laag van de atmosfeer (tussen 10 km en 50 km hoogte) waarin de ozonlaag zich bevindt
subpolair minimum
lagedrukgordel ter hoogte van 60° N en 60° S
subtropisch maximum
hogedrukgordel ter hoogte van 30° N en 30° S
thermische drukgordels
Het equatoriaal minimum en het polair maximum zijn thermische drukgordels doordat ze ontstaan door temperatuurverschillen.
thermohaliene circulatie
het wereldwijde systeem van zeestromingen; temperatuur en zoutgehalte spelen daarin een belangrijke rol
thermosfeer
bovenste laag van de atmosfeer (tussen 80 km en 500 km hoogte) waarin ter hoogte van de polen het poollicht voorkomt
tropische lucht (T)
warme lucht; aangevoerd vanuit subtropische gebieden
troposfeer
onderste laag van de atmosfeer (tot 10 km hoogte) waarin zich de weersverschijnselen voordoen
uitstraling
warmtestralen die door de aarde afgegeven worden aan de atmosfeer
verdamping
overgang van water naar waterdamp
versterkt broeikaseffect
Doordat de mens extra broeikasgassen uitstoot, wordt het natuurlijk broeikaseffect versterkt en warmt de aarde op.
warme sector
zone tussen voorbijgetrokken warmtefront en naderend koufront; met warmere lucht, maar zwaarbewolkt en nat
warmtefront
scheidingsvlak tussen warme en koude lucht waarbij de warme lucht de koude lucht verdringt
waterkringloop
Onder inwerking van de zon verdampt water uit zeeën, meren, rivieren en vegetatie en het komt onder de vorm van neerslag opnieuw op het aardoppervlak terecht.
weer
toestand van de onderste luchtlagen van onze atmosfeer op een bepaald ogenblik en een bepaalde plaats
weersverschijnselen
Verschijnselen die bepalen wat voor weer het is (droog en zonnig, nat en winderig …). Ze spelen zich af in de troposfeer en worden veroorzaakt door stijgende en dalende luchtbewegingen.
wind
luchtverplaatsing van hoge druk naar lage druk aan het aardoppervlak
wolken
een verzameling waterdruppeltjes of ijskristalletjes op een bepaalde hoogte boven het aardoppervlak, waaruit neerslag kan vallen
zeestromingen
watermassa’s die zich verplaatsen door constante winden aan het oppervlak van zeeën en oceanen
zichtbaar licht (VIS)
straling afkomstig van de zon die gezien kan worden door het menselijk oog (VIS is de afkorting voor visueel)
zomersmog (syn. ozonsmog)
het teveel aan ozon in de lucht op warme zomerse dagen; vormt zich door de inwerking van fel zonlicht op vervuilende stoffen (door uitstoot industrie en verkeer)
zwaartekracht van de aarde
deze aantrekkingskracht zorgt ervoor dat alles naar de aarde valt en onze atmosfeer rond de aarde blijft hangen