doel; één moedercel → twee dochtercellen
duur; een uur tot hele dag
cel inhoud verdubbelen
mitose = karyokinese = splitsing celkern
cytokinese = splitsing cel
G1 (growth)
groei cel
verdubbeling celinhoud, behalve chromosomen
S (synthese)
verdubbeling chromosomen
G2 (gap)
controle
herstel
M (mitose)
= karyokinese = splitsing celkern
daarop volgt cytokinese = splitsing cel
opm; G1-S-G2 = interfase
opm; M = mitotische fase
G0 (“cell cyclus arrest”)
cel deelt zich niet, maar kan wel;
differentiëren (onomkeerbaar)
in omkeerbare rustfase (= quiescence) gaan
in onomkeerbare rustfase (= senescence) gaan
apoptose = geprogrammeerde celdood ←→ necrose = dood ten gevolge van “externe agressie”
celdeling gaat pas door na combinatie intracellulaire en extracellulaire signalen;
cel-opp / cel-inhoud;
bij groeiende cel nemen het aantal metabole processen toe
beschikbare ruimte;
contact-inhibitie = cellen stoppen delen als ze in contact komen te staan met elkaar
externe chemische signalen;
mitogenen (“genesis v/d mitose”)
vb. groeihormoon
“rem” op de celdeling;
Rb-eiwit = retinonblastoom eiwit
opm; bij afwezigheid eiwit → tumor op retina
bindt op transcriptiefactoren → transcriptie onmogelijk
fosforylatie → inactivatie Rb-eiwit → start interfase
2 groepen eiwitten reguleren celcyclus;
cyclines
CDK’s = cycline-afhankelijke proteine kinasen
zijn enzymen; speciaal type eiwit dat werkt als een katalysator
vorming cycline-CDK complex → start interfase
er zijn veel verschillende complexen die elk een deel v/d celcylcus controleren
wanneer de taak v/e complex klaar is;
complex wordt geübiquitineerd; merker = ubiquitine
opgeruimd door proteasoom
= DNA replicatie
bindt aan replicatie startplaatsen (AT-rijke plaatsen); ≠ TATA-box
aanmaak eiwit Cdc6
binding Cdc6 aan ORC/DIP
→ eiwitten nodig voor DNA-replicatie (o.a. helicase, polymerase) binden thv de nieuw ontstane replicatievorken
→ bidirectionele replicatie
binding helicase → Cdc6 komt los + helix gaat open
helicase eiwitten vormen MCM complex (mini chromosome maintenance complex)
ontwinden helix
voorkomt automatische opdraaiing in helix
bij ontwinding helix door helicase komt er veel torsie-stress op de helix te staan
dit enzym knipt in de streng om de stress ervan te halen + herstelt binding
nodig vooraleer polymerase kan binden
enzym; stukje RNA-polymerase
leading strand
éénmalig nodig
lagging strand
elk Okazaki fragment heeft telkens een nieuw primase nodig
trio van enzymen;
nuclease; haalt primer weg
DNA-polymerase; vormt DNA
DNA-ligase; zet DNA-stukjes aaneen
“startschot” = cycline-S-CDK’s
cycline-CDK-complex v/d s-fase
DIP/ORC laat los + helicase-polymerase complex beweegt voort
→ kopiëren complementaire DNA-strengen
werkt unidirectioneel; leest enkel van 3’ → 5’
3’ → 5’ = leading strand
5’ → 3’ = lagging strand
korte stukjes = Okazaki fragmentjes moeten achteraf met DNA-ligase aan elkaar gebonden worden
proofreading
maakt zeer weinig fouten (1 op 10.000.000 BP)
nuclease knipt foute nucleotide eruit
opm; energie die nodig is, wordt geleverd door nucleotide-trifosfaat
ATP, GTP, CTP, TTP
na binding komt fosfaat vrij
komt enkel voor op lagging strand
prokaryoten, circulair DNA → geen probleem
eukaryoten, lineair DNA → probleem
nadat laatste stukje RNA-primer is weggehaald, blijft er een stuk DNA over waar nog geen kopie van is gemaakt
→ chromosomen worden steeds korter
→ mogelijk verlies functionele genen
→ cel kan terechtkomen in replicatieve scenescentie = permanente G0
langlevende cellen → geen probleem
kortlevende cellen → probleem
→ “flapperende DNA-stukken” worden verkeerdelijk herkend als “double strand breaks” door DNA-repair mechanismen
→ mogelijks zeer ongewenste chromosoom fusies
telomerase
ribonucleoproteïne met stukje dummy-RNA
mal = repeat sequences (TTAGGG)
primase + polymerase kunnen binden tot einde
volledige chromosoom kan gekopieerd worden
shelterin
complex eiwitten (o.a. POT1 = protector of telomere)
reguleert telomerase
bepaalt zo mee lengte telomeren (even lang blijven of verkorten)
opm; bij ouderdom worden telomeren sws korter
opm; verkorten kan versneld worden door roken, zwaarlijvigheid …
DNA wordt afgeschermd
→ DNA-repair mechanismen kunnen niet binden
→ voorkomen van mogelijks zeer ongewenste chromosoom fusies
= karyokinese = splitsing celkern
één diploïde moedercel → scheiding gedupliceerde chromosomen + nieuw kernmembraan → twee diploïde dochtercellen
interfase; verdubbeling celinhoud
mitose bestaat uit 4 fasen
profase, metafase, anafase, telofase
wordt gevolgd door cytokinese = splitsing cel
samengevat;
condenseren chromatine tot 46 chromosomen
chromosoom bestaat uit;
2 identieke chromatiden = zusterchromatiden
aan elkaar gebonden bij centromeer
4 telomeren
2 groepen moleculen aangestuurd door M-CDK;
condensines
zorgen voor condensatie tot chromosoom
cohesines
houden zusterchromatiden parallel naast elkaar
stappen;
chromosomen zichtbaar
nucleoli verdwijnen
centrosomen (met centriolen) begeven zich naar tegenover elkaar liggende polen v/d kern
uit centrosomen groeien microtubuli;
binden aan microtubuli van het tegenoverliggende centrosoom + stabilisatie door eiwitten
binden aan centromeren van chromosomen via kinetochoren
= ontstaan spoelfiguur
chromosomen begeven zich naar metafasevlak = equator vlak
door groei/krimp microtubuli
door motorproteïnen
blokkering in metafase kan door medicijn, colchicine
karyotype/karyogram kan gemaakt worden in deze fase
splitsing zusterchromatiden thv centromeer
worden elk naar een tegenoverliggend centriool getrokken via microtubuli
separase = enzyme die binding losmaakt
securine = inhibitor proteïne;
bij aanwezigheid kan separase niet werken
afbraak door APC (anaphase promoting complex)
→ werking separase
anafase-A
V-vorm doordat chromatiden worden getrokken
anafase-B
centriolen bewegen van elkaar weg
→ chromosomen komen nog verder van elkaar te liggen
opm; A en B treden min of meer tegelijkertijd op
voorbereiding om terug naar interfase te gaan
vorming nieuwe kernmembranen
defosforylatie, en dus activatie van;
nucleaire lamine
nucleaire porie eiwitten
chromosomen decondenseren tot chromatine
→ DNA vrij voor transcriptie
aanzet cytokinese = afsnoeren dochtercellen
actine + myosine = contractiele plaats
= mitose specifiek bij geslachtscellen (gameten)
één diploïde cel → 4 haploïde gameten
man; primaire spermatocyt → 2× secundaire spermatocyt → 4× spermatide
vrouw; 1 primaire oöcyt → secundaire oöcyt + poollichaampje → eicel + poollichaampje
meiose bestaat uit 2 fasen;
meiose I = reductiedeling; halvering celinhoud
meiose II = mitotische deling
samengevat;
interfase
verdubbeling celinhoud
profase
crossing-over; vorming chiasma → recombinatie
metafse
homologe chromosomen in metafasevlak
anafase
splitsing homologe chromosomen
ontstaan twee haploïde dochtercellen
telofase
profase
metafase
chromosomen in metafasevlak
anafase
splitsing zusterchromatiden thv centromeer
ontstaan 4 haploïde dochtercellen
telofase
= einde celcyclus
= geprogrammeerde celdood
wordt aangestuurd door externe en/of interne signalen
maakt onderdeel uit homeostase; essentieel proces
geroutineerd vervangen cellen
beschadigde cellen vervangen
proces;
cel(kern) verschrompelt
chromatine wordt in vesikels verpakt = “apoptotic bodies”
ontstaan cel-blebs → geven aanleiding fagocytose door macrofagen
GEEN ontstekingsreactie = “immunology silent”
caspasen
enzymen
verantwoordelijk voor afbreken cel
→ wordt gefagocyteerd
= celdood door “externe agressie”
vb. bloedklonter kan leiden tot;
herseninfarct
hartinfarct
proces;
werking membraan(pompen) valt stil; Na-K-pomp
massieve influx water → cellen/organellen zwellen + barsten open
lysosomiale proteasen vernietigen alles → cellen sterven af
WEL ontstekingsreactie; aantrekking WBC
= apoptose, maar er is nu wel een ontstekingsreactie
treedt op wanneer;
cel geïnfecteerd is door intracellulair pathogeen
→ waarschuwing door signalen van stervende cel
→ activatie van TNF-α-receptoren
= apoptose, maar er is nu wel een ontstekingsreactie
pyro = “vuur”
treedt op wanneer;
cel geïnfecteerd is door intracellulair pathogeen
→ veroorzaking “rook” door;
DAMPs = danger associated molecular patterns
PAMPs = pathogen associated molecular patterns
→ detectie gevaar via inflammasoom = “rookmelders”;
zijn niet te kennen, maar voor volledigheid
NLRs = nod-like receptoren
DNA-sensoren
Pyrine receptoren