5. DE CELCYCLUS

INLEIDING

doel; één moedercel → twee dochtercellen

duur; een uur tot hele dag

  • cel inhoud verdubbelen

  • mitose = karyokinese = splitsing celkern

  • cytokinese = splitsing cel

DE 4 FASEN VAN DE CELCYLUS

  • G1 (growth)

    • groei cel

    • verdubbeling celinhoud, behalve chromosomen

  • S (synthese)

    • verdubbeling chromosomen

  • G2 (gap)

    • controle

    • herstel

  • M (mitose)

    • = karyokinese = splitsing celkern

    • daarop volgt cytokinese = splitsing cel

  • opm; G1-S-G2 = interfase

  • opm; M = mitotische fase

“niet-actieve” cel

  • G0 (“cell cyclus arrest”)

  • cel deelt zich niet, maar kan wel;

    • differentiëren (onomkeerbaar)

    • in omkeerbare rustfase (= quiescence) gaan

    • in onomkeerbare rustfase (= senescence) gaan

    • apoptose = geprogrammeerde celdood ←→ necrose = dood ten gevolge van “externe agressie”

HET CEL-CYCLUS CONTROLESYSTEEM

  • celdeling gaat pas door na combinatie intracellulaire en extracellulaire signalen;

    • cel-opp / cel-inhoud;

      • bij groeiende cel nemen het aantal metabole processen toe

    • beschikbare ruimte;

      • contact-inhibitie = cellen stoppen delen als ze in contact komen te staan met elkaar

    • externe chemische signalen;

      • mitogenen (“genesis v/d mitose”)

      • vb. groeihormoon

    • “rem” op de celdeling;

      • Rb-eiwit = retinonblastoom eiwit

        • opm; bij afwezigheid eiwit → tumor op retina

      • bindt op transcriptiefactoren → transcriptie onmogelijk

      • fosforylatie → inactivatie Rb-eiwit → start interfase

  • 2 groepen eiwitten reguleren celcyclus;

    • cyclines

    • CDK’s = cycline-afhankelijke proteine kinasen

      • zijn enzymen; speciaal type eiwit dat werkt als een katalysator

    • vorming cycline-CDK complex → start interfase

      • er zijn veel verschillende complexen die elk een deel v/d celcylcus controleren

      • wanneer de taak v/e complex klaar is;

        • complex wordt geübiquitineerd; merker = ubiquitine

        • opgeruimd door proteasoom

DE DUPLICATIE VAN HET DNA IN DE EUKARYOTE CEL

  • = DNA replicatie

ORC (origine replication complex) = DIP (DNA-initiator protein)

  • bindt aan replicatie startplaatsen (AT-rijke plaatsen); TATA-box

  • aanmaak eiwit Cdc6

    • binding Cdc6 aan ORC/DIP

      • → eiwitten nodig voor DNA-replicatie (o.a. helicase, polymerase) binden thv de nieuw ontstane replicatievorken

      • → bidirectionele replicatie

  • binding helicase → Cdc6 komt los + helix gaat open

  • helicase eiwitten vormen MCM complex (mini chromosome maintenance complex)

MCM + single strand DNA-binding proteins

  • ontwinden helix

  • voorkomt automatische opdraaiing in helix

DNA-topo-isomerase

  • bij ontwinding helix door helicase komt er veel torsie-stress op de helix te staan

  • dit enzym knipt in de streng om de stress ervan te halen + herstelt binding

DNA-primase

  • nodig vooraleer polymerase kan binden

  • enzym; stukje RNA-polymerase

    • leading strand

      • éénmalig nodig

    • lagging strand

      • elk Okazaki fragment heeft telkens een nieuw primase nodig

  • trio van enzymen;

    • nuclease; haalt primer weg

    • DNA-polymerase; vormt DNA

    • DNA-ligase; zet DNA-stukjes aaneen

DNA-polymerase

  • “startschot” = cycline-S-CDK’s

    • cycline-CDK-complex v/d s-fase

  • DIP/ORC laat los + helicase-polymerase complex beweegt voort

  • → kopiëren complementaire DNA-strengen

    • werkt unidirectioneel; leest enkel van 3’ → 5’

      • 3’ → 5’ = leading strand

      • 5’ → 3’ = lagging strand

        korte stukjes = Okazaki fragmentjes moeten achteraf met DNA-ligase aan elkaar gebonden worden

    • proofreading

      • maakt zeer weinig fouten (1 op 10.000.000 BP)

      • nuclease knipt foute nucleotide eruit

opm; energie die nodig is, wordt geleverd door nucleotide-trifosfaat

  • ATP, GTP, CTP, TTP

  • na binding komt fosfaat vrij

end-replication problem

  • komt enkel voor op lagging strand

    • prokaryoten, circulair DNA → geen probleem

    • eukaryoten, lineair DNA → probleem

  • nadat laatste stukje RNA-primer is weggehaald, blijft er een stuk DNA over waar nog geen kopie van is gemaakt

    • → chromosomen worden steeds korter

    • → mogelijk verlies functionele genen

    • → cel kan terechtkomen in replicatieve scenescentie = permanente G0

      • langlevende cellen → geen probleem

      • kortlevende cellen → probleem

    • → “flapperende DNA-stukken” worden verkeerdelijk herkend als “double strand breaks” door DNA-repair mechanismen

      • → mogelijks zeer ongewenste chromosoom fusies

  • telomerase

    • ribonucleoproteïne met stukje dummy-RNA

    • mal = repeat sequences (TTAGGG)

      • primase + polymerase kunnen binden tot einde

      • volledige chromosoom kan gekopieerd worden

  • shelterin

    • complex eiwitten (o.a. POT1 = protector of telomere)

    • reguleert telomerase

      • bepaalt zo mee lengte telomeren (even lang blijven of verkorten)

        • opm; bij ouderdom worden telomeren sws korter

        • opm; verkorten kan versneld worden door roken, zwaarlijvigheid …

    • DNA wordt afgeschermd

      • → DNA-repair mechanismen kunnen niet binden

      • → voorkomen van mogelijks zeer ongewenste chromosoom fusies

DE MITOSE

= karyokinese = splitsing celkern

  • één diploïde moedercel → scheiding gedupliceerde chromosomen + nieuw kernmembraan → twee diploïde dochtercellen

  • interfase; verdubbeling celinhoud

  • mitose bestaat uit 4 fasen

    • profase, metafase, anafase, telofase

    • wordt gevolgd door cytokinese = splitsing cel

  • samengevat;

Profase

  • condenseren chromatine tot 46 chromosomen

  • chromosoom bestaat uit;

    • 2 identieke chromatiden = zusterchromatiden

      • aan elkaar gebonden bij centromeer

    • 4 telomeren

  • 2 groepen moleculen aangestuurd door M-CDK;

    • condensines

      • zorgen voor condensatie tot chromosoom

    • cohesines

      • houden zusterchromatiden parallel naast elkaar

  • stappen;

    • chromosomen zichtbaar

    • nucleoli verdwijnen

    • centrosomen (met centriolen) begeven zich naar tegenover elkaar liggende polen v/d kern

    • uit centrosomen groeien microtubuli;

      • binden aan microtubuli van het tegenoverliggende centrosoom + stabilisatie door eiwitten

      • binden aan centromeren van chromosomen via kinetochoren

      • = ontstaan spoelfiguur

Metafase

  • chromosomen begeven zich naar metafasevlak = equator vlak

    • door groei/krimp microtubuli

    • door motorproteïnen

  • blokkering in metafase kan door medicijn, colchicine

  • karyotype/karyogram kan gemaakt worden in deze fase

Anafase

  • splitsing zusterchromatiden thv centromeer

  • worden elk naar een tegenoverliggend centriool getrokken via microtubuli

    • separase = enzyme die binding losmaakt

    • securine = inhibitor proteïne;

      • bij aanwezigheid kan separase niet werken

      • afbraak door APC (anaphase promoting complex)

        • → werking separase

  • anafase-A

    • V-vorm doordat chromatiden worden getrokken

  • anafase-B

    • centriolen bewegen van elkaar weg

    • → chromosomen komen nog verder van elkaar te liggen

  • opm; A en B treden min of meer tegelijkertijd op

Telofase

  • voorbereiding om terug naar interfase te gaan

    • vorming nieuwe kernmembranen

    • defosforylatie, en dus activatie van;

      • nucleaire lamine

      • nucleaire porie eiwitten

    • chromosomen decondenseren tot chromatine

      • → DNA vrij voor transcriptie

  • aanzet cytokinese = afsnoeren dochtercellen

    • actine + myosine = contractiele plaats

DE MEIOSE

= mitose specifiek bij geslachtscellen (gameten)

  • één diploïde cel → 4 haploïde gameten

    • man; primaire spermatocyt → 2× secundaire spermatocyt → 4× spermatide

    • vrouw; 1 primaire oöcyt → secundaire oöcyt + poollichaampje → eicel + poollichaampje

  • meiose bestaat uit 2 fasen;

    • meiose I = reductiedeling; halvering celinhoud

    • meiose II = mitotische deling

  • samengevat;

Meiose I

  • interfase

    • verdubbeling celinhoud

  • profase

    • crossing-over; vorming chiasma → recombinatie

  • metafse

    • homologe chromosomen in metafasevlak

  • anafase

    • splitsing homologe chromosomen

    • ontstaan twee haploïde dochtercellen

  • telofase

Meiose II

  • profase

  • metafase

    • chromosomen in metafasevlak

  • anafase

    • splitsing zusterchromatiden thv centromeer

    • ontstaan 4 haploïde dochtercellen

  • telofase

CELDOOD: NECROSE, APOPTOSE EN ANDERE VORMEN

= einde celcyclus

apoptose

  • = geprogrammeerde celdood

  • wordt aangestuurd door externe en/of interne signalen

  • maakt onderdeel uit homeostase; essentieel proces

    • geroutineerd vervangen cellen

    • beschadigde cellen vervangen

  • proces;

    • cel(kern) verschrompelt

    • chromatine wordt in vesikels verpakt = “apoptotic bodies”

    • ontstaan cel-blebs → geven aanleiding fagocytose door macrofagen

    • GEEN ontstekingsreactie = “immunology silent”

  • caspasen

    • enzymen

    • verantwoordelijk voor afbreken cel

    • → wordt gefagocyteerd

necrose

  • = celdood door “externe agressie”

  • vb. bloedklonter kan leiden tot;

    • herseninfarct

    • hartinfarct

  • proces;

    • werking membraan(pompen) valt stil; Na-K-pomp

    • massieve influx water → cellen/organellen zwellen + barsten open

    • lysosomiale proteasen vernietigen alles → cellen sterven af

    • WEL ontstekingsreactie; aantrekking WBC

necroptose

  • = apoptose, maar er is nu wel een ontstekingsreactie

  • treedt op wanneer;

    • cel geïnfecteerd is door intracellulair pathogeen

    • → waarschuwing door signalen van stervende cel

    • → activatie van TNF-α-receptoren

pyroptose

  • = apoptose, maar er is nu wel een ontstekingsreactie

    • pyro = “vuur”

  • treedt op wanneer;

    • cel geïnfecteerd is door intracellulair pathogeen

    • → veroorzaking “rook” door;

      • DAMPs = danger associated molecular patterns

      • PAMPs = pathogen associated molecular patterns

    • → detectie gevaar via inflammasoom = “rookmelders”;

      • zijn niet te kennen, maar voor volledigheid

        • NLRs = nod-like receptoren

        • DNA-sensoren

        • Pyrine receptoren