knowt logo

deel 3: landenstudies

deel 3: landenstudies

  1. Engeland

a. cultuur

  • Zeer hoge score op individualiteit
    • Sluit aan bij liberale traditie met klemtoon op vrijheid van individu én verantwoordelijkheid van het individu
    • sterk idee: je moet als individu het zien waar te maken / te redden
  • Hoge score masculiniteit: klemtoon op competitie en ambitie (harde maatschappij)
  • Weinig machtsafstand (PDI) : weinig hiërarchie
  • Lage onzekerheidsreductie: zeer open voor risico’s en veranderingen
  • Lange termijn oriëntatie gemiddeld

Cultuur gericht op individueel initiatief, flexibiliteit en competitie

Lage onzekerheidsreductie – ook kritisch tov zichzelf. Vinden dat Engels onderwijs is eigenlijk niet bijzonder goed is. Vandaar ook zeer veel veranderingen en hervormingen. Dit wordt mee in de hand gewerkt door politieke systeem met absolute meerderheden.

b. context en historiek

  • 1944: grondlijnen van huidig onderwijssysteem:
    • Nationaal systeem voor basis- en secundair onderwijs
    • Local Educational Authorities (LEA) verantwoordelijk voor controle en financiering van scholen

= maintained schools

  • zijn een soort van arrondissementen (autonoom waren in hun aanpak en de wijze van uitbouwen)

twee vormen

      • Community schools: volledig LEA
      • Church schools (of faith schools): bestuur door kerkelijk orgaan
  • 1960-70: comprehensive school: equal opportunity
    • werden allemaal een comprehensive school: geen sprake meer van gescheiden scholen, zitten gemengd door elkaar (gelijke kansen)
    • we gaan weg van de oude tradities
  • 1988: Educational Reform Act (ERA) Copernicaanse « Thatcher Revolution »
    • margaret thatcher
    • meest invloedrijke in onderwijs ooit is aangenomen geweest
    • vandaag nog altijd invloed van ondervinden
  • ERA = radicale hervorming Engels onderwijssysteem
    • al die vrijheid, iedereen doet maar -> leidt dit wel zo (zijn allemaal anders bezig); radicaal systeem omvormen
    • uitgangspunten die we vandaag in veel onderwijscontexten kennen
  • Bijzonder invloedrijk in de hele wereld
  • Kernvisie:
    • Een opgelegd nationaal curriculum
    • Nationale testen voor leerlingen op key stages
    • Publicatie van schoolresultaten op basis van deze testen
    • Toegenomen competitie tussen scholen (kiezen waar ze naar school gaan)
    • Autonomie voor budget en aanstellingen voor scholen
    • Sancties voor slecht presterende leerkrachten, directeurs en scholen
  • Vanaf 2000: Labour (<-> conservatieve) introduceert ‘academies’ om failed schools autonoom te maken van LEA’s:
    • eigen klemtonen o.m. inzake curriculum
    • Gesponsored door business, kerk, mecenas, vrijwilligers
    • Co-financiering door overheid
    • academies daaruit halen (+ ook andere financiering zoeken naast de overheid)
  • Vanaf 2010: Academies Act (=wet) door Conservatieven
    • Veralgemenen optie voor academies
      • dat idee is goed, maar niet zo beperkt als het nu is opgevat optrekken naar alle scholen niet alleen scholen die het slecht doen
      • aan alle scholen die ruimte geven
    • Gedwongen voor failing schools of eigen keuze
    • Opkomst van MAT: trust die academies groepeert
      • MAT: groepering van die academies (multi academies trusts)
    • Nu: 22% basisscholen – 68% secundaire scholen

c. beheer en organisatie

je krijgt lokaal of regionaal bestuur met 3 vormen

  1. Maintained schools (LEA)
  2. Academies (MAT)
  3. Independent schools: volledig private scholen (7%) (soms « public schools »)

= private besturen

d. curriculum en controle

  • Nationaal curriculum
  • Leerplicht van 5 tot 18 jaar
  • Foundation/core subjects (basisvakken)
    • Inhoud is vastgelegd met algemene vereisten, leerprogramma en hoofddoelen
    • 4 key stages: 7, 11, 14 en 16 jaar
    • Testen op deze key stages
  • Ranking van scholen - league tables

=> focus op een aantal vakken (sterk de idee dat men zich concentreert op vakken)men onderscheidt een aantal basisvakken met programma en eindcompetenties met 4 key stages (sleutelmomenten) die testen zijn zeer belangrijk, resultaten worden gepubliceerd

(koninklijke) Inspectie

  • HMI: gereduceerd tot kern in 1991
    • daarvoor groot uitgebreid; groot stuk doorverwijzen naar een onder agentschap ofsted
  • OFSTED: privatisering in semi-autonome agentschappen
    • Regelmatige doorlichting van scholen
    • Publicatie van deze rapporten
  • HMI (opvolging van de slechte scholen)
    • je moet aan competenties voldoen omdat te mogen doen
    • versnipperd en verscheiden is geraakt, geen groot instituties
  • twee soorten scholen komen daar uit
    • Outstanding schools: zeer goede scholen: extra overheids-financiering; trekkers in MAT’s
    • Inadequate schools: zwakke scholen: opvolging door HMI
      • Actieplan, acties, tijdsplan, opvolging door inspectie
      • Koppeling aan outstanding school (weten hoe ze het moeten aanpakken; fungeren als voorbeeld voor anderen)

=> omgekeerde redenering die wij kennen

e. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs (preschool education)

  • 3-5 jaar
  • Aparte scholen of klassen bij lagere scholen
  • Groot aantal gaat naar kinderdagverblijven of speelgroepen
  • Dikwijls particulier
  • Vroeger een soort test – afgeschaft wegens te veel kritiek

grote tekorten (15 uur per week gratis ergens naartoe brengen;voor de rest zelf moet betalen of thuis blijven)

zit niet zo goed uitgebouwd in elkaar (als je geld hebt kan je in die opvang voorzien, anders wordt dat een stuk moeilijker)

Lager onderwijs (primary education)

  • 5 tot 11 jaar (key stage 1 en 2)
  • Klas per leeftijd met 1 leerkracht voor alle vakken
  • Meer en meer homogene groepen in laatste jaren
  • Druk van testen en league tables
  • Meeste zijn maintained schools

leerlingen volgens bekwaamheid samen zitten

Secundair onderwijs (secondary education)

  • Minderheid maintained schools (LEA)
  • Meeste academies, gegroepeerd in MAT’s
  • Grammar schools
  • Selectie voor toelating
  • 160 in Engeland
  • Alternatief voor grammar schools: modern schools
  • Independent schools (public schools)
  • Private scholen
  • 50% van Oxford en Cambridge
  • Dure scholen
  • Wel inspectie door de overheid

=> je gaat binnen tot kerstdag daarna terug tot pasen (zeer lang weg; we moeten zorgen dat de lln niet te veel bemoederd worden)

andere situaties (veel academies)

  • grammar schools
    • selectieproeven voor selectie van lln die binnen mogen
    • wel gefinancierd vanuit de overheid
    • niet zo veel; gesitueerd in bepaalde regio’s
  • alternatief = modern schools
  • niet te verwarren met de independent schools
    • mogen eisen stellen die ze willen
    • vooral financiële eisen: inschrijvingsgeld
    • ander soort traject, waardoor ze apart blijven

General Certificate of Secondary Education (GCSE)

  • Einde van key stage 4 (16j) examens
  • Leerlingen kunnen kiezen voor welke vakken
  • Resultaat kan deels op dagelijks werk en examens gebaseerd zijn
  • Certificaat vermeldt resultaat van elk vak 9 – 1/ U
  • Vervolgonderwijs vereist meestal voor 5 vakken een 9-4 waaronder wiskunde en Engels

leidt tot twee soorten van middelbaar diploma

behaal je voor 5 vakken (zeker wiskunde of engels anders kun je niet verder studeren)

ook bepaalde score halen voor die 5 vakken (U is minder dan 10/20) ; minst vier halen (14/20)

Postleerplicht onderwijs (secondary schools/further education)

  • Van 16 tot 18 jaar
  • Sixth form
  • Sixth Form colleges: bereiden voor op hoger onderwijs
  • Geen nationaal curriculum, wel allerlei erkende toetssystemen die leiden tot certificaten
  • Further education college: voltijds of deeltijds beroepsgericht onderwijs
  • Advanced Level General Certificate of Education (A level)

dan stroom je hiernaar door

  • noemt men de sixt form: waarin je je middelbaar onderwijs voortzet in drie vakken (beginnen vaak met 4)
  • waar je een A level voor moet halen
  • ook een bepaalde score voor halen om verder te studeren in het hoger onderwijs
  • alternatief naar het beroepsgericht onderwijs (hier pas dat onderwijs !)

Hoger onderwijs

  • Universiteiten: minimum 3 A levels met minstens score C
  • Zeer brede term in Engeland – vandaar weer rankings volgens indicatoren zoals de kwaliteit van het wet. onderzoek
  • Zeer hoog inschrijvingsgeld
  • Eigen toelatingsbeleid waardoor geen open inschrijvingen mogelijk zijn
  • Oxford: 35.000 £
  • 15% van 25.000 kandidaten
  • Ingangsexamen, aanbevelingsbrief leraar, taal en schrijfproef, interview
  • Further Education College

In principe kunnen dit 3 A levels van zeer uiteenlopende vakken zijn (wiskunde, taal en muziek), maar meestal is dit niet zo (wiskunde, natuurwetenschappen en chemie) – temeer omdat universiteiten dit soms eisen

Mogelijke graden zijn A* tot E – universiteiten vereisen soms specifieke A levels (vb. mathematics) en bepaalde minimale graden: vb. minimum B-B-C)

niveau universiteiten ligt heel sterk uit elkaar

  • ook toelatingseisen voorop stellen en soms hoog inschrijvingsgeld
  • heel selectief met toets gebaseerde criteria

f. politieke cultuur

  • Openheid: zeer beperkt. Een selecte groep neemt centrale beslissingen
  • Decentralisatie naar LEA’s en MAT’s; scholen weinig autonoom
  • Kwaliteit:
    • Testresultaten (testgerichte cultuur)
    • league tables
    • doorlichtingsverslagen OFSTED
    • Promotie beste scholen; uitstoten of omvormen van failing schools
  • Gelijkheid geen prioriteit – verschillende selectieve systemen
    • de beste scholen worden nog is gepromoot (gelijkheid is allesbehalve een prioriteit)
  • Competitie en keuzevrijheid sinds 1988
  1. Frankrijk

a. cultuur

  • Zeer hoge score inzake onzekerheidsreductie: nood aan regels en procedures, die uitmondt in bureaucratie
  • Dit wordt versterkt door de behoorlijk hoge score inzake machtsafstand. Dit onderbouwt een sterke centralisatie.
  • De mannelijkheid scoort relatief laag. Ambitie en competitie zijn minder dominant. Meer aandacht voor het zorgende.
  • Typerend voor een Westers land is de hoge score voor individualisme, hoewel een stuk lager dan bij de UK
  • Lange termijnoriëntatie redelijk hoog

De cultuur geeft aanleiding tot een gecentraliseerde bureaucratie

Fransen hebben geen term voor ‘leiderschap’ – alles verloopt vooral via systemen van bureaucratie

heel andere cultuur

  • combinatie eerst twee: grote belang aan regels en hiërarchie en leidt tot een gecentraliseerde bureaucratie
  • men is veel minder competitief
  • individualisme hoog (is zo in alle europese landen)

b. beheer en organisatie

  • Frans onderwijs is schoolvoorbeeld van bureaucratie
  • De staat zorgt in principe voor alles
  • l’état staat voor het feit dat die moet zorgen voor de maatschappij, frankrijk en dus ook voor onderwijs
  • de staat moet alles organiseren
  • Dit verloopt via objectieve maatstaven waarbij iedereen gelijke toegang moet hebben op basis van verdienste
  • principe: via objectieve maatstaven gelijke toegang hebt tot alles (gelijkheid is hier wel een groot aandachtspunt)
  • je moet ergens kunnen geraken op basis van verdiensten
  • Sinds 1982 beweging naar decentralisatie waarbij regionale autoriteiten meer bevoegdheden krijgen
  • Onderwijsprogramma’s vastgelegd door Franse overheid
  • Alle leerkrachten zijn staatsambtenaren
  • Ook professoren en onderzoekers worden door de staat tewerkgesteld

c. curriculum en controle

  • Leerplannen worden centraal vastgelegd
  • 2006 7 ‘Socles de compétences’: van kleuterschool tot einde collège – basiscompetenties (vakoverschrijdend) die in alle vakken of leergebieden moeten aan bod komen

vb. burgerschap

  • Invoering is ambitieus:
    • +300 items
    • Concretiseringsprogramma in leerlijnen
    • Meten van competenties
    • Portfolio voor elke leerling
  • Kwaliteitscontrole
    • Centrale diagnostische toetsen 3e jaar lager onderwijs + begin secundair
    • Prestaties van leerlingen op einde secundair onderwijs worden gepubliceerd (Palmarès) – daarbij wordt gecorrigeerd voor leerlingenkenmerken
      • geredeneerd vanuit het standpunt van de lln
      • vandaar dat de kwaliteitscontrole er anders uitziet (centrale diagnostische toetsen: scholen informeren hoe ver ze staan met hun lln)
    • Regionale vakinspecteurs werkzaam vanuit Parijs – contrast met Angelsaksische traditie (ook Nederland en Vlaanderen)
      • Toezicht op vakken + vie scolaire (parascolaire activiteiten)
      • hier heb je vakinspectie (itt bij ons) + het schoolse leven (wat buiten kennis, inhoudelijke vakken in klassen gebeurt)
    • Inspecteurs zijn betrokken bij leerplannen, nascholing en juridische controles
    • Lokale inspecteurs per dèpartement voor inspectie basisscholen

d. inrichters onderwijs

Openbare scholen (écoles publiques) en vrije scholen (écoles privées)

  • 80% école publique
  • école publique moet elke leerling aanvaarden
  • École privée: meestal katholiek
  • École privée sous contrat: gesubsidieerd door overheid met bijdrage van de ouders – leerkrachten door staat aangeduid
  • École privée hors contrat: volledig private scholen

e. onderwijspersoneel

  • Typisch Frans is hoog aantal assisterend personeel

= soort van opvoeders die buiten de lesuren zorgen voor assistentie bij die parascolaire activiteiten

  • Staan in voor ‘vie scolaire’
  • Scheiding tussen onderwijzende taak van leerkrachten en opvoedende taak van assisterend personeel buiten lesuren
  • Om neutraliteit/objectiviteit te bewaren – typerend voor bureaucratie: strakke taakverdeling, weinig flexibiliteit of verbinding tussen taken

f. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs (écoles maternelles)

  • Van 2 tot 6 jaar
  • Bijna iedereen
  • Zeer goed en sterk uitgebouwd

veel beter dan in uk: voorbeeld voor hoe andere onderwijssystemen beter ook zouden zijn

op een zeer goedkope manier

Lager onderwijs (écoles élémentaires)

  • Van 6 tot 11 (=5 jaar)
  • Twee cycli: van 2 en 3 jaar
  • Geen echt examen op einde lagere school

Secundair onderwijs

  • 11 tot 18 jaar (leerplicht tot 16 jaar)
  • 7 jaar
  • Lager secundair: collège
  • 4 jaar
  • Algemeen vormend
  • Nationaal diploma ‘brevet’
  • Veel zittenblijvers

ga je naar twee instituten

geen keuze : algemeen tot leeftijd van 14

zittenblijven is manier van differentiëren

Hoger secundair: lycée

  • 3 of 4 jaar
  • Algemeen vormend of technisch
  • Lycée d’enseignement général et technologique
  • Beroepsonderwijs
  • Lycée professionnel

Baccalauréat

  • Baccalauréat Général (53%)
  • Baccalauréat Technologique (25%)
  • Baccalauréat Professionel (22%)

tweede deel

hier pas heb je de keuze tussen aso, tso of bso

leidt tot dat eindexamen

Universitair onderwijs

: Iedereen met bac général/techn uit regio toegelaten

  • Beroepsgerichte opleiding in technisch instituut of voortzetting in lycea
  • Grandes écoles:
  • strenge toegangsselectie

voorbereidende jaren

  • Classes préparatoires (CPGE)
  • Voorbereiding ingangsexamens
  • 5% van de studenten
  • elite van het land
  • Macron heeft ENA (elitair symbool) gesloten in 2022 als antwoord op giltes jaunes en vervangen door een nieuw instituut (ISP)

specifieke franse kenmerken

  • frans onderwijs voorziet meer dingen gratis
  • meerderheid technis instituut
  • grandes ecolese = typisch frans
    • top universiteiten
    • speciale jaren ingericht om je daar op voor te bereiden (broodje gebakken voor later)
    • laag percentage toelatingen

geen automatische koppeling meer tussen die twee

Baccalauréat is toegangspoort naar universiteit

  • Centraal examen, georganiseerd door de staat
    • dient om mensen op een zelfstandige en kritische manier te laten nadenken en een mening te kunnen vormen en dat toetsen einde van het middelbaar onderwijs
  • Diploma = kapstok van het hele onderwijs
    • Diploma secundair en toelating tot hoger onderwijs
    • je moet slagen voor een groep van verschillende vakken (zelf lo) -> deel verplicht een deel keuzevakken
  • 9 verplichte proeven, mondeling en schriftelijk, en keuzevakken
    • streefdoel is 80% van de generatiestudenten
    • 87%van de deelnemers slagen
    • slaagcijfer is nu toegenomen (wel slagen om naar de universiteit te mogen gaan)
    • generatiestudenten:niet blijven hangen in de loop van hun schoolcarrière (streefdoel blijft hangen bij 67%)
  • https://www.youtube.com/watch?v=aU_lIfKcAH8

g. politieke cultuur

  • Openheid is beperkt: elitegroep bepaalt onderwijsbeleid
  • Sterke centralisatie en bureaucratie ondanks tekenen van decentralisatie naar regionale overheden
  • Kwaliteit wordt opgevolgd via centrale toetsen en centraal inspectiesysteem
  • Gelijkheid is officieel belangrijk aandachtspunt: centrale examens die toegang bepalen. In praktijk zijn er vrije scholen in leerplichtonderwijs; grandes écoles in hoger onderwijs, waardoor ongelijkheid vergroot
  • Keuzevrijheid is mogelijk maar beperkt. Openbare scholen moeten leerlingen accepteren en ouders hebben soms weinig alternatief in openbaar onderwijs
  1. duitsland

a. cultuur

  • Opvallend lage score voor machtsafstand: hiërarchie niet zo belangrijk in Duitsland – in lijn met Rijnland model
    • niet wat ons stereotype beeld is van duitsland: klopt niet helemaal, juist een lage machtsafstand, vloeit voort uit het vorige (belang van overleg)
  • Wel hoge score op onzekerheidsindex: Duitse voorkeur voor deductie: totaal plan, systematisch overzicht met aandacht voor wetten – punctualiteit, discipline en grondigheid
    • wel een idee van niet goed kunnen omgaan met onzekerheid, een soort van totaalplan moeten hebben (allesomvattend plan); zo goed en grondig mogelijk uitwerken
  • Hoge masculiniteit: ambitie, minder zorgend
  • Behoorlijk hoog individualisme, hoewel lager dan in UK
  • Hoge lange termijn oriëntatie

Cultuur gericht op overleg, grondigheid en structuur

b. context en historiek

Rijnland model

  • Overheid houdt zich meer bezig met maatschappij, waaronder onderwijs (anders dan Angel-Saksisch model)
    • klemtoon op (sociaal) overleg
    • ook sterk doorgedreven naar onderwijs toe (veel minder itt het engelse systeem)
  • Sterke samenwerking tussen overheid, werkgevers en werknemers
  • Consensus onder sociale partners en goed opleidingsniveau bevolking zijn essentieel voor technisch-economische ontwikkeling
    • de overheid is daar een actieve partner in
    • vindt dat het zich met veel dingen moet bemoeien
    • ook veel overleg met bedrijven en werknemersvertegenwoordigers-> zie je ook in grote betrokkenheid van het bedrijfsleven voor het onderwijs (technisch goed opgeleide werkkrachten)
  • Traditie om bedrijven sterk te betrekken in vormgeving onderwijs

c. beheer en organisatie

  • Federale structuur : 16 deelstaten « Länder »
    • niet één duitssysteem: deelstaten hebben autonomie op het vlak van onderwijs (decentralisatie naar die deelstaten maar daar binnen centralisatie)
    • niet zomaar hun gang gaan (zie hieronder)
  • Deelstaten verantwoordelijk voor onderwijs
  • Gedecentraliseerd onderwijsbeleid
  • Binnen de deelstaten: centralistische beleidsvoering
  • Kultusministerkonferenz: overlegorgaan tussen deelstaten
    • Bildungsstandards, leerplicht, schooljaar, vakanties, naam scholen, doorstroommogelijkheden, erkenning rapporten en examens
      • bildung: een beeld vormen, mensen vormen en ontwikkelen (breed beeld van onderwijs, niet instrumenteel of technisch)
      • bildungstandards soort eindtermen
      • het uitvoeren, de concrete invullen is voor de deelstaten (wat de netten bij ons doen)
    • Deelstaten bepalen methoden en lessentabellen

d. curriculum en controle

  • Kultusministerkonferenz:
    • Nav PISA: van inhoud naar outputgericht onderwijs (pisashock)
      • Bildungsstandards – vroeger bestond dit niet; men ging ervan uit dat je geen precieze doelen kon formuleren in onderwijs
      • blijkbaar niet zo goed ingevuld en te weinig bezig met de vraag wat moeten de leerlingen kennen en kunnen op het einde van het traject (daar meer de klemtoon opleggen -> bildingstandards)
      • Toetsen die nagaan of leerlingen resultaten halen: empirische toets is ook nieuw voor Duitsers
      • Van inhoud naar outputgericht: wij gaan minder de vraag stellen wat er moet gegeven worden, maar wel welke competenties de leerlingen moeten verwerven.
    • Legt Bildungsstandards vast
      • Competenties voor kernvakken: wiskunde, Duits, wetenschappen, 1e vreemde taal
  • Institut zur Qualitätsentwecklung im Bildungswezen (IQB)
    • Ontwikkelt, monitort en ondersteunt bereiken van Bildungsstandards in de Länder
    • twee manieren
      • Nationale testen voor monitoring (steekproeven)
      • VERA toetsen voor alle scholen met vergelijkende feedback (niet gepubliceerd)
  • Deelstaten:
    • Overlegt met IQB omtrent gebruik VERA toetsen

e. inrichters van onderwijs

  • Publieke scholen
  • Vrije scholen, gefinancierd door overheid, bestuurd door privé-personen
  • Verhouding varieert van deelstaat tot deelstaat en naargelang het type school
  • Vrije scholen zijn eerder een randfenomeen (initiatief ouders)
  • Basisonderwijs: vrije scholen enkel onder zeer strikte voorwaarden: ouders moeten aantonen dat zij een speciale pedagogische interesse hebben
  • Gemiddeld: 5% vrije basisschool

Secundair onderwijs – vrije scholen

  • Ersatzschule: alternatieve school met specifieke missie
  • Erganzungsschule: scholen met andere cursussen dan openbare scholen
  • Gemiddeld : 8% gaat naar vrije gesubsidieerde school
    • Kan in beroepsscholen tot 22% zijn

f. onderwijssectoren

  • Leerplicht van 6 tot 19 jaar
  • Berufschulplicht (laatste 3 jaar): driejarige partiële leerplicht voor beroepsonderwijs (Duale beroepsopleiding)

Voorschools onderwijs

  • 3 tot 6 jaar
  • Vrijwillige basis, niet gratis
  • Kindergarten, met beperkt aantal plaatsen
  • Ministerie van Sociale Zaken
  • Leerplichtige kinderen met achterstand: Vorklassen

niet sterk uitgebouwd, niet overal even goed aanwezig

  • alternatieven moet je vaak voor betalen bv kinderdagverblijven
  • ingericht door ministerie van sociale zaken
  • voor je naar de lagere school gaat: voorklassen
  • om bepaalde lln met leerachterstand bij te spijkeren

Lager onderwijs

  • Grundschule
  • Duur: meestal 4 jaar (!) dus tot 10 jarige leeftijd
  • Afhankelijk van deelstaat (Berlijn: 6 jaar)
  • Einde: advies voor één van de typen secundair onderwijs
  • Sinds PISA sterk bekritiseerd
  • tot je 10 jaar lagere school (wel uitzonderingen zoals berlijn) dan al advies
  • door pisa: leerkrachten advies geven op basis van hun sociale achtergrond
  • geen rekening gehouden met de intellectuele capaciteiten
  • je kan tegen advies in gaan, maar enkele stappen voor volgen (veel kritiek opgekomen, bijspijkeren, vooroordelen afzetten)

Secundair onderwijs

  • Eerste twee jaar (10 tot 12): observatie en oriëntatie-programma
  • Förderstufe

Lager secundair onderwijs

  • Gymnasium
    • Algemene vorming
    • Van 16 tot 19 jaar: Gymnasiale Oberstufe
  • Realschule
    • Algemene vorming + technische vorming
    • Van 16 tot 19 jaar: Fachoberschule of berufliches Gymnasium
    • Veel aandacht voor beroepsoriëntatie
    • Aanzienlijk deel ook naar duaal systeem
  • Hauptschule
    • Voorbereiding op duale beroepsopleiding
    • Onderwijs op basisniveau
    • Centrale examens voor Duits, wiskunde, Engels
  • Gesamtschule
    • Bieden de drie programma’s aan van Gymnasium, Realschule en Hauptschule
    • Kooperative Gesamtschule: 3 types naast elkaar
    • Integrierte Gesamtschule: alle leerlingen volgen gezamenlijk onderwijs

Hoger secundair onderwijs – algemene vorming

  • Gymnasiale Oberstufe
    • Van 16 tot 19 jaar
    • Abitur = centraal eindexamen voor Duits, wiskunde, Engels = examens andere vakken door lokale leraars
    • Resultaat is bepalend voor toegang tot hoger onderwijs
    • Meer en meer kiezen voor duale voortgang (tot 20%)

Hoger secundair onderwijs – technische opleidingen

  • Berufliches Gymnasium
    • 16 tot 19
    • Technische variant van Gymnasium
    • Geen apart lager secundair
    • Realschule certificaat vereist
    • Studeren dikwijls verder aan Technische Hochschule
  • De Fachoberschule
    • 16 tot 18
    • Technisch onderwijs
    • Realschule-certificaat is vereist
    • Algemene en beroepsgerichte kennis
    • Toegang tot Fachhogeschule
    • Combinatie met praktijk in bedrijfsleven

Hoger secundair onderwijs – beroepsgerichte opleidingen

  • De Berufsschule – duaal systeem
    • 15 tot 19
    • Duaal: opleiding in school en in reële arbeidssituatie
    • Voorbereiding op tewerkstelling
    • Toelating tot leerwerkplaats
    • Afgestudeerden Hauptschule + 20% Realschule & Gymnasium
    • Arbeidsmarkt of verdere specialisatie in Fachschule
  • De Berufsfachschule
    • 16 tot 19
    • Voltijds onderwijs met stages voorbereidend op beroep: kinderverzorger, begeleider gehandicapten, secretariaat,…
    • Alternatief voor wie geen leerwerkplaats vindt in Berufsschule

in principe jaren als algemeen jaar

maken al deel uit van de secundaire school toch al georiënteerd in bepaalt traject

niet zo vrijblijvend

typisch aan het duitse onderwijs

drie types (aso, tso, bso)

  • in alle drie de types is er een algemene opleiding
  • wel georiënteerd in het beroepsonderwijs maar nog geen praktijk
  • wel moeilijker niveau in gymnasium

alternatief: scholen die geen onderscheid maken tussen die drie vormen

(verbonden met de politieke traditie van een deelstaat)

-> 2 vormen onderscheiden

hoe conservatieve de deelstaat hoe meer lln in de haptschule

abitur = eindexamen die je aflegt op het einde van het middelbaar gecentraliseerd vanuit de deelstaten

  • resultaat is bepalend voor het hoger onderwijs
  • geen vrijblijvend examen
  • men heeft een beperkt aantal plaatsen in het hoger onderwijs
  • toch 20% van de geslaagde lln toch gaan voor voortzetting duaal onderwijs

twee types:

  • soort van algemene opleiding met een technische inslag (vb. industriële wetenschappen); voortstuderen technische hoge scholen
  • een technische afstudeerrichting: praktijk en algemene vakken

afwisselend werken en naar school

  • sterk uitgebouwd in duitsland: betrokkenheid bedrijfsleven (inspanningen om die lln te begeleiden)
  • niet zo makkelijk: betrokkenheid, tijd, ruimte, werknemers nodig

alternatief: dikwijls voor mensen die geen plaats vinden in dat duaal systeem (is afhankelijk van de economie)

  • niet industrie, meer een zaak van diensten richtingen (personenzorg, begeleider gehandicapten, secretariaat)

De Fachschule

  • 18+
  • Beroepsopleiding voor mensen met beroepservaring
  • Vb. Opvoeder:
  • Eerst Berufsschule
  • 1 jaar praktijk
  • 3 jaar opleiding in Fachschule

iets speciaal: een paar jaar gewerkt en dan nog een diploma willen halen

Hoger onderwijs

  • Universität
  • Technische Universität/Hochschulen
    • equivalent voor universiteit
    • Kunnen ook masters en doctoraten uitreiken
  • Fachhogschule
    • 3 of 4 jaar
    • Meer praktijkgericht
    • Combinatie school en reële arbeidssituatie
    • Leidt tot bachelor

alternatief universiteiten

  • ook masterdiploma en doctoreren, meer mogelijkheden naar hoger opgeleiden met een technische kant
  • die is bedoeld als je een professionele bachelor wil halen

g. politieke cultuur

  • Openheid: overleg tussen de deelstaten en grote betrokkenheid van bedrijfsleven in vormgeving technisch en beroepsonderwijs
  • Gedecentraliseerd naar deelstaten; binnen deelstaten sterk gecentraliseerd. Opgelegd curriculum en centrale eindexamens
  • Kwaliteit: PISA kater – zoektocht naar hervormingen : meer standaarden (einddoelen), meer toetsen van output, innovaties en initiatieven lerarenopleiding
  • Gelijkheid: zeer categoriaal systeem, ongelijkheid – streefdoel om sterke driedeling secundair te reduceren (nog steeds aanwezig)
  • Keuzevrijheid is geen prioriteit
  1. Finland

a. gidsland in onderwijs

  • Sinds PISA geleidelijk aan superstatus (nu wel gedaald)
  • Niet enkel hoge prestaties voor onderwijs
  • Ook zeer grote gelijkheid tussen scholen en leerlingen
  • Zeer hoog percentage certificaat secundair onderwijs en diploma hoger onderwijs

b. cultuur

  • Opvallendst is lage score voor masculiniteit: veel aandacht voor zorg, weinig voor competitie

= typisch voor scandinavische landen

  • Lage score voor machtsafstand: toegankelijk leiderschap en weinig hiërarchie (veel ruimte voor overleg)
  • Hoge score voor individualisme – typisch Westers, maar veel lager dan Angel-Saksische landen
  • Relatief hoge score voor onzekerheidsreductie
  • Lage lange termijnoriëntatie

Zorgzame samenleving waarbij het belangrijk is dat individuen voor zichzelf kunnen opkomen

c. context en historiek

tot jaren 70: duits model

  • 1917-1945: underdog; strijd voor erkenning en onafhankelijkheid – opbouw van het land en sterk geloof dat onderwijs daarbij cruciaal is
    • altijd een soort bedreiging geweest, deel van ander land zou worden (zit nog altijd in de finse spirit: onafhankelijkheid)
    • onderwijs veel mee bezig
    • belangrijke hefboom ontwikkeling van ons land
  • In 1950 ongelijke kansen: enkel in steden en grote gemeenten toegang tot secundaire scholen
    • Meesten verlieten onderwijs na 6 a 7 jaar basisonderwijs
    • Overheid 1/3e van secundaire scholen – 2/3e private personen of verenigingen – gemeenten 3%
    • Economie evolueerde van agrarisch naar industriële en technologische productie – nood aan meer onderwijs
      • zeer landelijk gebied, niet veel grote steden
      • onevenwichten landelijke gebieden en verstedelijkt gebied
      • grotere nood naar geschoolde arbeidskrachten: meer onderwijs en scholing nodig (onderwijs meer uitgebouwd geraakt)
  • Tot jaren 1970: 4 jaar basisschool en op leeftijd van 10 jaar twee sporen: algemeen secundair of technisch

daarna: radicaal veranderen

  • In 1970 nieuw comprehensief systeem « peruskoulu »
    • Beschouwd als basis voor huidig sterk presterend onderwijs
      • systeem waarin je 9 jaar in hetzelfde shcool zit zonder onderscheiden, allemaal samen in dezelfde school zit
      • grote kenmerken waarom het onderwijs hier zo goed en gelijkmakend heeft gepresteerd
      • dikwijls ook eens dezelfde leerkracht die met je meegaat
    • Centraal doel: ASO en TSO en basisscholen hervormen in één comprehensieve 9 jaar durende gemeenteschool tot leeftijd van 16 jaar
    • Toegang ongeacht de sociaal economische achtergrond
  • Typische discussie: iedereen zelfde onderwijs zal leiden tot lagere nivellering van onderwijs

vandaag

  • Nog steeds nationaal curriculum – in jaren 90 afgeschaft
    • Enkel nog nationaal kerncurriculum (brede onderwijsdoelen)
    • Veel autonomie aan gemeenten en scholen
  • Begin jaren 90: inspectie van handboeken en schoolinspectie afgeschaft
    • Introductie van nationale en internationale prestatietoetsen voor bereiken van nationale doelen
    • heel veel vrijheid geven:inspectie afschaffen
    • wel nationale prestatiestoetsen om niveau onderwijs te bekijken en nationale toesten

d. beheer en organisatie

  • Ministerie van Onderwijs – Finnish National Board for Education (rond kerncurriuculum vorm gegeven)
  • Gemeenten: basis-, secundair en beroepsonderwijs
  • Centrale overheid: universiteiten - speciaal beroepsonderwijs
  • Financiering voor centrale overheid en gemeenten
  • Gratis leerlingenvervoer en grote tegemoetkoming in maaltijden tot en met hoger onderwijs

= extra faciliteiten naar onderwijs toe

e. curriculum en controle

  • Enkel nationaal kerncurriculum voor leerplichtonderwijs
    • Autonomie voor gemeenten
    • Veel controlemechanismen afgebouwd: verplichte leerplannen, verplichte toetsen, centrale inspectie
    • Evaluatie door de gemeenten
    • Zeer weinig lesuren (19 tot 30 per week) => opvallend: van de laagste in de wereld
    • Veel ruimte voor ontspanning buiten
    • Finse leerkrachten besteden van de minste uren aan instructie
  • Nationaal Matriculatie Examen

= nationaal examen (vanuit de staat-analoog met duitsland)

    • Test kennis en vaardigheden uit nationaal kerncurriculum + maturiteit
    • Enkel in algemeen hoger secundair onderwijs
    • Toegang tot hoger onderwijs
    • Minstens 4 vakken: moedertaal, 2e taal, wiskunde en algemene studies (natuurwet. en sociale wet.) + bijkomende keuzevakken

f. inrichters onderwijs

  • Bijna geen privé scholen
  • Overal openbare scholen
  • Geen vrije keuze: woonplaats is bepalend voor toewijzing school
  • gaat niet in een uitgestrekt land (ook gwn logisch)

g. onderwijspersoneel

  • Leerkracht zeer gerespecteerd beroep
    • geen leraar tekorten (selectieproces in zeer hoog)
    • je moet een ingangsexamen doen om te mogen beginnen aan de lerarenopleiding
    • bachelor enkel in beroepsonderwijs
    • gwn uit het feit dat de cultuur van finland dat men daar aanzien voor heeft en zeker ook het selectiemechanisme
  • Iedereen (ook basisonderwijs) master diploma
  • Beroepsonderwijs: bachelor of master
  • Strenge ingangsexamens voor lerarenopleiding
  • Slechts ± 17% geslaagden
  • Verloning is vergelijkbaar met nationaal gemiddelde
  • Verloning niet op basis van prestatie, wel van ervaring

h. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs

  • Gemeenten voorzien kinderdagverblijf
  • Spelend leren – 70%
  • Pas op 6 jarige leeftijd verplicht onderwijs
  • 1 jaar

gegeven ouder ook mee verantwoordelijk dat je kind leert

leren zelf hun kinderen lezen (veel tijd aan besteden)

kleuteronderwijs weer niet sterk uitgebouwd

veel kinderen kunnen al lezen voor ze naar de lagere school gaan

Lager onderwijs = lager secundair (peruscoulu)

  • Van 7 tot 16 jaar
  • Comprehensief
  • 3 cruciale kenmerken:
  • Zeer veel investering in speciaal onderwijs (50% leerlingen)
  • Intensief curriculum advies
  • Veel differentiatie lespraktijk en investering in lerarenopleiding

zowel lager onderwijs als lager secundair onderwij

  • aandacht voor speciaal onderwijs: onderwijs waar men bijwerkt, waar men achterstand heeft (daar is dat gewoon)

dat kan omdat er meerdere leerkrachten in de klas zijn; meer mogelijkheid tot differentiatie

  • extra uren voor dat vak omdat je daar iets minder goed in bent: zo aangepast mogelijk onderwijs

Hoger secundair onderwijs

  • 1 extra jaar
    • Voorbereidend op vervolgonderwijs
  • Algemeen vormend
    • 3 jaar
    • Individueel en in groep
    • Nationaal Matriculatie examen
  • Beroepsonderwijs
    • 3 jaar
    • Rechtstreeks naar arbeidsmarkt
    • Doorstroom naar ‘Polytechnic’ in hoger onderwijs
    • Examens per school

beroeps is het alternatief voor het algemeen vormende

Hoger onderwijs

  • Universiteit: 4 of 5 jaar
  • Polytechnics: 3 of 4 jaar

kan dat je extra ingangsexamen moet doen voor bepaalde universiteit of richting (daarvoor heel sterk gelijk onderwijs)

i. kostprijs

  • Als ze allemaal masters hebben als leerkrachten en ze hebben dikwijls 2 tot 3 leerkrachten in de kals, dan moet dat toch veel meer kosten.
  • Goedkoper (ondanks het feit dat ze dikwijls met 3 leerkrachten les geven):
  • Ze geven veel minder les
  • Er zijn geen dubbels in het aanbod van de scholen
  • 5,7% van BBP – België 6,2% en Nederland 5,1%
  • 12.000$ per leerling (basis en secundair) – OESO 11.300 - België en Nederland 14.400$ en 13.600$

j. politieke cultuur

  • Zeer sterk gedecentraliseerd onderwijsbeleid met veel autonomie voor gemeenten
  • Sterke klemtoon op onderwijsgelijkheid met volledig comprehensief systeem tot 16 jaar en veel aandacht voor differentiatie en special needs
  • Kwaliteit wordt weinig centraal gecontroleerd, geen centrale inspectie – wel veel vertrouwen in leerkrachten en scholen met bijzonder sterke lerarenopleiding
  • Keuzevrijheid is geen prioriteit – nauwelijks privé-scholen en toelatingsbeleid in openbare scholen op basis van woonplaats
  1. Verenigde staten

a. cultuur

  • Hoogste score van alle landen voor individualisme
  • Relatief hoog voor masculiniteit: belang van competitie en ambitie – minder aandacht voor het zorgende
  • Lage score op onzekerheidsindex: weinig nood aan regels – veel ruimte voor flexibiliteit
  • Lage machtsafstand: weinig belang aan hiërarchie
  • Lage lange termijn oriëntatie

Zeer individualistische cultuur, veel flexibiliteit en weinig hiërarchie: ondernemend klimaat voor individuen die initiatief nemen

vs grootste score individualisme: vrijheid individu, het geloof in het individu en zeker paralell met engeland maar nog sterker en uitgesproken

mannelijkheid: je bent vrij maar op jezelf aangewezen (geloof in ondernemerschap)

het is eerder wat je vandaag gaat doen!

b. context en historiek

  • Onderwijs niet in grondwet
  • Afzonderlijke staten bevoegd voor onderwijs
    • geen overkoepelende instanties
    • geen algemeen Amerikaans onderwijs
  • Overheid mag geen religie promoten of financieren
    • raar en dubbelzinnig: als er een land is in het westen waar religie een belangrijke speelt in het maatschappelijke leven is het amerika
    • religie is daar sterk doordrongen (president eed afleggen op de bijbel), op dollars en rechtbank ook
    • men gaat zelf in sommige klassen de evolutietheorie niet geven of in het lespakket opnemen
  • Grote variabiliteit tussen staten
    • Curriculum
    • Opleiding leerkrachten (zie verhuizen van staat: andere cirteria en normen)
    • Vakbond: heel sterk aanwezig tot verboden
    • Prestaties van leerlingen: zuiden tov andere staten (laagste en hoogste score pisa)
  • Wel een aantal belangrijke federale programma’s die convergentie tussen staten stimuleren

c. beheer en organisatie

Geen nationaal onderwijssysteem – geen centraal curriculum

  • Staten afzonderlijk verantwoordelijk
  • Publieke scholen gegroepeerd in districten
    • Geleid door superintendent
    • Meestal lokaal verkozen bestuur
    • Financiering deels op basis van lokale belastingen:
      • Hoe rijker de buurt, hoe beter de school (sterke verschillen)
      • waar je woont speelt een grote rol voor de omkadering van de scholen waar je je kind naar school kan gaan
  • Belangrijke nationale (federale) wetgeving:
    • No Child Left Behind (2001)
    • Race to the Top (2010)
    • Every Student Succeeds Act (2015)
  1. No Child Left Behind (2001)

idee = we moeten zorgen dat we onderwijs hebben van een hoog niveau en dat voor iedereen van hoog niveau is en dat we geen enkel kind achterlaten

  • Standards-based accountability
    • Minimum-prestatiestandaarden (basis voor lezen en wiskunde)
      • tot 2013 laten lopen: resultaat minimum standaarden die alle kinderen moeten halen voor de basisvakken
      • elke staat kan dat op zijn eigen manier doen (maar verplicht om te organiseren)
      • lagere school en middelbaar een paar jaar organiseren
    • Gestandaardiseerde toetsen
    • Verantwoordelijkheid voor leerlingenresultaten
    • Adequate yearly progress (AYP): jaarlijks vooruitgang boeken in resultaten
      • redenering: als we dat doen en slagen daarin op een termijn van 12 jaar moet iedereen dat dus halen (naïve redenering); prestaties moeten dus beter worden
      • je moet meer doen dan dat om dat te bereiken
  • Sancties voor scholen die niet voldoen
    • Eerst actie door de school (2 jaar op rij niet haalt)
      • school labelen als need for improvement (publiek labelen)
      • je moet als school zelf verplicht een aantal acties ondernemen om bij te sturen: meer aandacht leerlingen begeleiding (district kijkt daar op toe)
    • Dan gecorrigeerde actie
    • Dan herstructurering
      • jaar daarna nog niet behaalt nog extra maatregelen: curriculum veranderen of bepaalde leerkrachten die niet goed zijn vervangen
      • daarna nog een stap verder: herstructurering (bestuur van de school: directie, een bedrijf die een school overneemt, de school te sluiten)
    • Leerlingen die geschikt zijn mogen naar andere publieke school van hetzelfde district – transport betaald door ‘failing school’
  1. Race to the Top (2010)

gelanceerd door Obama: een pakket van een groot budget toewijzen aan staten die een programma schrijven dat voldoet aan 5 criteria

  • Performance-based standards voor leraars en directeurs
    • Value added modeling
    • ok toepassen om leerkrachten te beoordelen (kijken naar de toegevoegde waarde die een leraar bereikt met zijn lln en dat vergelijken met het gemiddelde van de hele staat)
    • -> je bent zeer afhankelijk van de prestaties van je lln
  • Standards voor kernvakken – Common core
    • Meer dan NCLB standards – kerndoelen over alle staten heen
    • 42 staten doen mee
    • Niet alleen minimum-doelen maar kerndoelen
    • Niet alleen kennis maar ook probleemoplossende vaardigheden, verbanden leggen, inzicht
    • Deze ‘common core’ doelen blijft ook buiten Race to the Top een grote beleidsdoelstelling van de VS
  • Meer charter schools (zie verder)
  • Hervormen van laagst presterende scholen
  • Datasystemen ontwikkelen (om resultaten in kaart te brengen)
  1. Every Student Succeeds Act (2015)
  • Vervolg op NCLB
  • Kritiek op vorige:
    • Te veel bemoeizucht van federale overheid
    • Te eenzijdig model van schuld geven en straffen
  • Voortzetting gestandaardiseerde testen
  • Federale overheid blijft omstandigheden bepalen waarin moet ingegrepen worden in scholen
  • Staten worden meer autonoom om scholen te beoordelen en hoe zij scholen in moeilijkheden helpen
  • Wet blijft tot op vandaag in veel staten doorwerken

=> aanpak minder repressief

daarna:

  • Trump administratie (2016-2020):
    • ondermijning van Every Student Succeeds Act: afbouw van federaal toezicht op accountability
      • gedurende vier jaar getracht om initiatief uit de federale overheid tegen te werken, publiek onderwijs afbouwen en prive onderwijs stimuleren
      • obama veel aandacht voor minderheden (met diverse programma’s) -> ook willen obama
    • Afbouw van door Obama federaal opgelegde rechten raciale minderheden, transgenders en mensen met een beperking
    • Sommige staten (o.m. Californië) gaan hier dikwijls niet zomaar in mee en voeren eigen beleid – verdeeldheid onder de staten (= chaos)
    • Meer federaal geld voor religieus geïnspireerde scholen
  • Biden administratie:
    • Herstel rechten minderheden, transgenders en special needs
    • Investering in publiek onderwijs, salarissen leerkrachten
    • Reductie studieleningen
      • studieleningen voor studenten afbouwen: veel betalen om te kunnen studeren en dus een lening aan te gaan (lang afbouwen: te grote belasting voor jonge mensen)
      • betaalt vanuit de federale overheid, nu minder doordat trump hem tegenhoudt (tegenstemmen in parlement)

d. onderwijsinrichters

  • Staten hebben public schools
  • Private schools: 11% in lager en secundair onderwijs
    • financiering en bestuur (vaak katholieke instanties; land is overwegend protestants)
  • Ook in hoger onderwijs privaat initiatief
  • Private schools
    • Eigen toelatingsbeleid: testen en interviews
    • Inschrijvingsgeld kan sterk variëren (vrij bepalen)
  • Gewone’ publieke scholen
  • Charter schools
    • Charter tussen staat en school
    • Eigen bestuur, los van district
    • Minder regels en meer vrijheid in curriculum
    • Moeten betere leerlingenprestaties bekomen
    • Vooral voor kansarme leerlingen
    • Financiering door overheid en bijkomend uit privé
    • Geen inschrijvingsgeld of bijkomende toelatingseisen
    • Alternatief voor gewone publieke scholen
    • Trump: meer school choice, meer charter schools
  • komen los van hun district (sluiten een charter, overeenkomst met de staat)
  • meer vrijheid eigen curriculum en andere zaken zoals personeel aanwerven en ontslaan (meer vrijheid)
  • eerder bedoeld voor de kansarme leerlingen
  • mogen geen bijkomende eisen stellen
  • vrijheid maar wel veronderstelt om beter te presteren
  • zijn overal zeer populair: zorgt voor wachtlijsten (men gaat te werk via loting)

zijn die scholen nu beter? daar is men niet uit (moeten dat eigenlijk wel, maar halen ze betere resultaten?)

als die scholen niet van de grond gaan worden ze niet mee geteld door sluiting

zorgd wel spanningen:stuk van publieke school wordt een charter school

  • Magnet schools
    • Gespecialiseerde opleiding in bepaald domein binnen kerncurriculum van lokaal district
      • concentratiescholen in grote steden: gaat niet meer om die school vanuit hoe ze nu is te hervormen (anders aanpakken; helemaal moeten veranderen)
      • een totaal andere profilering
      • ook selectiever naar toelatingseisen (nieuw publiek aan te trekken)
    • Extra middelen
    • Dikwijls concentratiescholen in grote steden
    • Herprofilering en nieuw publiek
    • Bijkomende selectieve toelatingseisen
  • Charter en magnet 11% van public schools, met grote verschillen (soms tot 40% in New Orleans of Washington DC) -> afhankelijk van plaats en regio’s

e. onderwijssectoren

Voucher programs

= bon die je krijgt om te gebruiken om het inschrijvingsgeld in een privé school te betalen; niet alle staten doen dat

  • Extra middelen voor ouders
  • Inschrijving in privéschool (ook aanvaarding van privéschool nodig !)
  • Scholen kunnen extra inschrijvingsgeld eisen en eigen toelatingsbeleid voeren
  • Niet per definitie extra accountability of extra leerwinst (voor leerlingen met een bepaalde nood)
  • In meeste staten programma’s
    • voor lage SES leerlingen
    • voor leerlingen in falende scholen
    • voor special needs studenten
  • Privé scholen zijn vooral katholiek
  • Trump: meer middelen voor vouchers, minder voor toelagen voor leerkrachten en studenten

Voorschools onderwijs

  • Vanaf 5 jaar
  • Kindergarten
  • Opvangmogelijkheden voor jongere kinderen niet gefinancieerd door de staat – soms scholen (preschool of nursery school)

voor die leeftijd van vijf jaar kan je naar kinderopvang soms ook nursingschools (duur en niet gratis; beperkt uitgebouwd)

dan 1 of twee jaar kleuterschool

Lagere school (elementary school)

  • Meestal 5 tot 6 jaar

begint op 6-jarige leeftijd

Secundair onderwijs (secondary education)

  • Junior high school of middle school: 2 tot 3 jaar
  • Senior high school: 3 tot 4 jaar

de grote aandacht voor parascolaire activiteiten (ook belangrijk voor je vervolgonderwijs; je zet je voor andere dingen in)

wordt heel sterk geapprecieerd en gestimuleerd

-> ook vervolg in hoger onderwijs

Hoger onderwijs

  • Technical school – community college: beroepsdiploma
  • College

Undergraduate - bachelor

  • University

Undergraduate & Graduate – master

Hoge kwaliteitsverschillen – toelatingseisen

  • Community colleges: weinig of geen selectie
  • Topuniversiteiten:
    • strenge selectie
    • Ivy league
      • Sport (basketbal) en prestige
  • Meeste instellingen daar tussenin

drie mogelijkheden

wat wij 7de jaar beroeps of community college: algemeen vormend extra jaar (een basis niveau voor algemeen vormend onderwijs leidt wel tot een beroepsdiploma)

in principe moet je altijd toegelaten worden ook in die community colleges

maakt die universiteit zo prestigieus (topuniversiteit met topsport)

  • resultaten high school; welke school
  • toelatingstest
  • wat heb je gedaan in je high school: leadership, schoolraad, aanbevelingsbrieven

f. politieke cultuur

  • Gedecentraliseerd met grote autonomie voor individuele staten – geen sterk centraal beleid, curriculum of inspectie
  • Verschillend van staat tot staat:
    • Zuiden: conservatief en traditioneel – gecentraliseerd
    • Noord-oosten: moralistisch – meer aandacht voor financieringsmechanismen die gelijkheid bevorderen
    • Westen: individualistisch: veel decentralisatie, beperkte staat, veel privé-onderwijs en keuzevrijheid
  • Algemeen: voorbije 10 jaar: meer competitie en meer keuze
  • No child left behind/ Race to the Top/ Every Student Succeeds Act: standards based accountability
  • Kwaliteit = resultaten op gecentraliseerde testen die gepubliceerd worden
  1. China

a. cultuur

  • Zeer lage score individualisme: niet het individu is belangrijk maar de collectiviteit. Iedereen neemt verantwoordelijkheid voor de groep: gezin, familie, school, bedrijf, China
  • Hoge score masculiniteit: competitie en ambitie – hoge inzet en wedijver, maar niet voor zichzelf, voor anderen
  • Hoge score machtafstand: respect voor hiërarchie en gezag
  • Zeer hoge score voor lange termijnoriëntatie: inzet voor resultaat later: zorg voor ouders en familie

Harde samenleving, veeleisend maar toch collectivistisch in functie van de groep

geen zorgende cultuur: competitie om er collectief beter van te worden niet voor jezelf

b. context en historiek

  • Sinds 221 vr Chr. één verenigd land
    • bestaat al heel lang: een zeer grote historische identiteit
  • NA WO II communistisch onder Mao Zedong
    • Echte totalitaire leider – indoctrinatie
      • communistische revolutie die het wint van de toenmalige heersers (die zijn gevlucht naar taiwan)
      • leider van die opstand was Mao Zedong: naar zijn hand gezet
      • veel repressie; programma's die zorgde voor armoede
      • wel culturele revolutie gelanceerd
    • Tot op vandaag: De Grote Roerganger
    • Culturele revolutie (1966-76) ontmanteling van onderwijs
      • laat duizend bloemen bloeien: kriteik om te kijekn wat ze te kort kwamen (nu weten we waar de verraders zitten: gearresteerd, gedeporteerd, verbannen)
      • het onderwijs werd ook beschouwd als element van kritiek, niet zuiver, niet arbeids georiënteerd -> alle scholen worden gesloten
      • waardoor leerkrachten ook verbannen werden
  • Nadien heropbouw onderwijssysteem en aanpassing aan moderne economie onder Deng Xiao Ping

: onderwijs zo belangrijk en moeten we aandacht aan besteden

    • « Het maakt niet uit of de kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt. »
      • veel openheid naar vernieuwing, ondersteuning van onderwijs, ook economisch (openheid voor kapitalisme)
      • als het maar de welvaart van het land verbetert
      • het geleid tot meer decentralisatie (analoog met elders in de wereld)
    • Midden jaren 80: decentralisatie naar lokale overheden
    • Sinds 1999 nog meer aandacht voor onderwijskwaliteit en ondersteuning van onderwijs voor innovatie van China
  • 2000-2021 pogingen voor meer schoolautonomie
    • School based curriculum
      • pogingen om op het vlak van onderwijs de scholen meer autonomie te geven, maar eigenlijk komt dat niet van de grond
      • grote druk van centrale examens die een sleutelrol spelen
      • ouders en leerkrachten grote aandacht
      • bijkomende elementen weinig aandacht
    • Mislukt deels door druk en belang van centrale examens
  • 2012 Xi JinPing
    • President voor het leven
      • wil eigenlijk voor een stuk terug naar een meer communistisch regime: trekt veel macht naar zich toe
      • op het vlak van onderwijs: chinezen terug opvoeden, te vrij gelaten (in elk onderwijsniveau: de leer van xi jinping wordt gegeven)
      • principe: de route van vroeger die china verbond met heel de wereld opnieuw installeren op een moderne manier
    • Persoonlijkheidscultus zoals Mao
    • Dictator zoals Mao
    • Onderwijs: indoctrinatie van de leer van Xi
    • Nieuwe zijderoute: one belt, one road

c. beheer en organisatie

  • Overheid speelt dominante rol
  • Leerplichtonderwijs:
    • sturing door centrale autoriteiten
    • verantwoordelijkheid lokale overheden
    • beheer op verschillende niveaus van overheid (centraal, provincie, prefectuur, stad, dorp)

d. curriculum en controle

  • Tot 1985 één nationaal onderwijsprogramma en nationale handboeken
  • Vanaf 1986: verschillende curricula en verschillende handboeken
    • Instituten gestimuleerd om « verenigd handboek » te vervangen door verschillende onderwijsmaterialen
    • Tegelijk: verschillende examencomités voor de verschillende onderwijsinhouden
      • De provincie maakt ook eigen nationale examens voor het hoger onderwijs
      • klein beetje decentralisatie in de jaren 80
      • op provinciaal niveau die examencomités
    • Lokale onderwijsmaterialen goedgekeurd door de provincie (grote steden zoals Beijing & Shanghai: de stad)
  • Sinds 2021: leer van Xi JinPing verplicht in curriculum
  • Kwaliteitsbewaking:
    • Administratieve en onderwijskundige inspectie
    • Administratief: nationaal, provinciaal, stad en gemeente
    • 90% steden ‘People’s Government Supervision Office’ voor monitoren en evalueren van onderwijskwaliteit in leerplichtonderwijs
      • nagaan of alles wel volgens de regels toepast (bureaucratisch); elk niveau heeft zijn inspectie en dan nog is de onderwijsinspectie (meestal vanuit de stad)
      • doet wat men doet veronderstelt te doen
      • sterk sturende van boven uit (top-down)
  • Evaluatie en inspectie
  • Weinig zelfevaluatie door scholen

e. inrichters onderwijs

  • Onderwijs is gratis tot leerplichtige leeftijd van 15 jaar (lager + lager secundair)
  • In landelijke gebieden in China stoppen dan meeste kinderen
    • dan stopt men met naar school te gaan zeker in landelijke gebieden
    • er zijn ook veel privé scholen die zelf te betalen zijn: restant van het vrijlaten
    • hij wil dat niet: moet verminderen (verder af te bouwen)
  • Meerderheid publieke scholen
  • Privé scholen, die in aantal zijn toegenomen
    • Kindergarten 47%
    • Lager 9%
    • Secundair 15%
    • Universiteit 11%
    • Xi JinPing: wilt opnieuw nationaliseren: ongelijkheid verminderen

f. specifieke kenmerken

  • Zeer sterk examen georiënteerd
  • Inherent aan de Chinese cultuur van oudsher
  • Toegang tot status en macht
  • Memorisatie en herhaling staan centraal
  • Onderwijskwaliteit: op basis van examenresultaten
  • Provincies hebben autonomie voor centrale examens
  • Goede school: hoog percentage dat toegelaten wordt tot hoger onderwijs
  • Dogmatische en strikte onderwijsmethode
  • Geen aandacht voor individueel denken, individueel initiatief en creativiteit
  • Leerkrachten worstelen in lager en secundair onderwijs met teveel aan vakken die geëxamineerd worden
  • Examenmethoden perken creatief denken in: leerlingen worden voorbereid op geven van juiste antwoord
  • Grote focus op examens
    • Scholen ontvangen beperkte financiering van lokale overheden
    • Te weinig middelen voor goed onderwijs
    • Grote competitie om toegelaten te worden voor de beste scholen
    • Ouders wenden geld, macht en relaties aan om kinderen te plaatsen
    • De beste scholen krijgen extra middelen
    • Daardoor wordt het verschil tussen scholen nog groter
    • Bovendien zijn er te weinig scholen voor hoger secundair onderwijs 52% stroomt door
    • Grote industrie van privé-tutoring – bedrijfjes die voorbereiden op testen: afbouw en regulatie kost door Xi JinPing
  • Key schools en ordinary schools
  • Key schools presteren beter en krijgen daardoor veel meer middelen
    • Doel:
      • Versnelde opleiding
      • Voorbeeld voor andere scholen
    • Gevolgen:
      • Betere leerkrachten (hoger gekwalificeerd)
      • Hogere salarissen
      • Leerkrachten betrokken bij opstellen en beoordelen testen
      • Betere onderwijsmaterialen
  • Wie niet doorstroomt naar hoger secundair, blijft zijn leven lang arbeider
  • Druk op kinderen zeer hoog
  • 21% lagere school en 32% secundair psychologische problemen
  • Enorm grote verschillen:
    • Tussen provincies
    • Stad vs platteland
    • Hoe verder van de kust, hoe minder ontwikkeld

g. onderwijssectoren

Leerplicht van 6 tot 15 jaar

Voorschools onderwijs

  • Stedelijke gebieden Kindergarten
  • meestal 3 jaar
  • Landelijke gebieden: kinderopvang
  • Minderheidsgebieden: niets

Lager onderwijs

  • Vanaf 6 of ten laatste 7 jaar
  • Duurt meestal 5 jaar behalve Beijing en Shanghai 6 jaar
  • Scholen in elk dorp of buurt

Secundair onderwijs

  • Junior high school: 3 jaar (leerplicht)
  • Senior high school: ook al iets betalen
  • Vocational/technical education

eindexamen junior bepaalt naar welke senior je mag gaan

Hoger onderwijs

  • Universiteiten
  • Colleges
  • Beroepsonderwijs
  • Gao Kao: centraal toegangsexamen hoger onderwijs
  • Provinciaal georganiseerd
    • Aantal verschilt van provincie tot provincie
    • corruptie: examens die door gespeeld worden
  • Zeer sterke competitie om toegelaten te worden tot de beste instellingen

eigen provincie laat meer studenten toe van hun eigen provicnie

waar je woont -> toegangsmogelijkheden (waarom men soms verhiust om toegelaten te worden)

h. politieke cultuur

  • Geringe openheid. Kleine groep beslist
  • Sterk gecentraliseerd hoewel verantwoordelijkheid verdeeld is over verschillende niveaus van provincies, prefecturen, gemeenten en dorpen
  • Nationaal curriculum en nationale examens met provinciale klemtonen
  • Ongelijk systeem met beperkte toegang tot betere scholen. De betere scholen krijgen meer, de zwakkere scholen minder
  • Kwaliteit = resultaten op examens. Bepalend voor toegang tot betere scholen en later betere posities
  • Weinig keuzevrijheid – alleen voor bemiddelde en invloedrijke ouders
AD

deel 3: landenstudies

deel 3: landenstudies

  1. Engeland

a. cultuur

  • Zeer hoge score op individualiteit
    • Sluit aan bij liberale traditie met klemtoon op vrijheid van individu én verantwoordelijkheid van het individu
    • sterk idee: je moet als individu het zien waar te maken / te redden
  • Hoge score masculiniteit: klemtoon op competitie en ambitie (harde maatschappij)
  • Weinig machtsafstand (PDI) : weinig hiërarchie
  • Lage onzekerheidsreductie: zeer open voor risico’s en veranderingen
  • Lange termijn oriëntatie gemiddeld

Cultuur gericht op individueel initiatief, flexibiliteit en competitie

Lage onzekerheidsreductie – ook kritisch tov zichzelf. Vinden dat Engels onderwijs is eigenlijk niet bijzonder goed is. Vandaar ook zeer veel veranderingen en hervormingen. Dit wordt mee in de hand gewerkt door politieke systeem met absolute meerderheden.

b. context en historiek

  • 1944: grondlijnen van huidig onderwijssysteem:
    • Nationaal systeem voor basis- en secundair onderwijs
    • Local Educational Authorities (LEA) verantwoordelijk voor controle en financiering van scholen

= maintained schools

  • zijn een soort van arrondissementen (autonoom waren in hun aanpak en de wijze van uitbouwen)

twee vormen

      • Community schools: volledig LEA
      • Church schools (of faith schools): bestuur door kerkelijk orgaan
  • 1960-70: comprehensive school: equal opportunity
    • werden allemaal een comprehensive school: geen sprake meer van gescheiden scholen, zitten gemengd door elkaar (gelijke kansen)
    • we gaan weg van de oude tradities
  • 1988: Educational Reform Act (ERA) Copernicaanse « Thatcher Revolution »
    • margaret thatcher
    • meest invloedrijke in onderwijs ooit is aangenomen geweest
    • vandaag nog altijd invloed van ondervinden
  • ERA = radicale hervorming Engels onderwijssysteem
    • al die vrijheid, iedereen doet maar -> leidt dit wel zo (zijn allemaal anders bezig); radicaal systeem omvormen
    • uitgangspunten die we vandaag in veel onderwijscontexten kennen
  • Bijzonder invloedrijk in de hele wereld
  • Kernvisie:
    • Een opgelegd nationaal curriculum
    • Nationale testen voor leerlingen op key stages
    • Publicatie van schoolresultaten op basis van deze testen
    • Toegenomen competitie tussen scholen (kiezen waar ze naar school gaan)
    • Autonomie voor budget en aanstellingen voor scholen
    • Sancties voor slecht presterende leerkrachten, directeurs en scholen
  • Vanaf 2000: Labour (<-> conservatieve) introduceert ‘academies’ om failed schools autonoom te maken van LEA’s:
    • eigen klemtonen o.m. inzake curriculum
    • Gesponsored door business, kerk, mecenas, vrijwilligers
    • Co-financiering door overheid
    • academies daaruit halen (+ ook andere financiering zoeken naast de overheid)
  • Vanaf 2010: Academies Act (=wet) door Conservatieven
    • Veralgemenen optie voor academies
      • dat idee is goed, maar niet zo beperkt als het nu is opgevat optrekken naar alle scholen niet alleen scholen die het slecht doen
      • aan alle scholen die ruimte geven
    • Gedwongen voor failing schools of eigen keuze
    • Opkomst van MAT: trust die academies groepeert
      • MAT: groepering van die academies (multi academies trusts)
    • Nu: 22% basisscholen – 68% secundaire scholen

c. beheer en organisatie

je krijgt lokaal of regionaal bestuur met 3 vormen

  1. Maintained schools (LEA)
  2. Academies (MAT)
  3. Independent schools: volledig private scholen (7%) (soms « public schools »)

= private besturen

d. curriculum en controle

  • Nationaal curriculum
  • Leerplicht van 5 tot 18 jaar
  • Foundation/core subjects (basisvakken)
    • Inhoud is vastgelegd met algemene vereisten, leerprogramma en hoofddoelen
    • 4 key stages: 7, 11, 14 en 16 jaar
    • Testen op deze key stages
  • Ranking van scholen - league tables

=> focus op een aantal vakken (sterk de idee dat men zich concentreert op vakken)men onderscheidt een aantal basisvakken met programma en eindcompetenties met 4 key stages (sleutelmomenten) die testen zijn zeer belangrijk, resultaten worden gepubliceerd

(koninklijke) Inspectie

  • HMI: gereduceerd tot kern in 1991
    • daarvoor groot uitgebreid; groot stuk doorverwijzen naar een onder agentschap ofsted
  • OFSTED: privatisering in semi-autonome agentschappen
    • Regelmatige doorlichting van scholen
    • Publicatie van deze rapporten
  • HMI (opvolging van de slechte scholen)
    • je moet aan competenties voldoen omdat te mogen doen
    • versnipperd en verscheiden is geraakt, geen groot instituties
  • twee soorten scholen komen daar uit
    • Outstanding schools: zeer goede scholen: extra overheids-financiering; trekkers in MAT’s
    • Inadequate schools: zwakke scholen: opvolging door HMI
      • Actieplan, acties, tijdsplan, opvolging door inspectie
      • Koppeling aan outstanding school (weten hoe ze het moeten aanpakken; fungeren als voorbeeld voor anderen)

=> omgekeerde redenering die wij kennen

e. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs (preschool education)

  • 3-5 jaar
  • Aparte scholen of klassen bij lagere scholen
  • Groot aantal gaat naar kinderdagverblijven of speelgroepen
  • Dikwijls particulier
  • Vroeger een soort test – afgeschaft wegens te veel kritiek

grote tekorten (15 uur per week gratis ergens naartoe brengen;voor de rest zelf moet betalen of thuis blijven)

zit niet zo goed uitgebouwd in elkaar (als je geld hebt kan je in die opvang voorzien, anders wordt dat een stuk moeilijker)

Lager onderwijs (primary education)

  • 5 tot 11 jaar (key stage 1 en 2)
  • Klas per leeftijd met 1 leerkracht voor alle vakken
  • Meer en meer homogene groepen in laatste jaren
  • Druk van testen en league tables
  • Meeste zijn maintained schools

leerlingen volgens bekwaamheid samen zitten

Secundair onderwijs (secondary education)

  • Minderheid maintained schools (LEA)
  • Meeste academies, gegroepeerd in MAT’s
  • Grammar schools
  • Selectie voor toelating
  • 160 in Engeland
  • Alternatief voor grammar schools: modern schools
  • Independent schools (public schools)
  • Private scholen
  • 50% van Oxford en Cambridge
  • Dure scholen
  • Wel inspectie door de overheid

=> je gaat binnen tot kerstdag daarna terug tot pasen (zeer lang weg; we moeten zorgen dat de lln niet te veel bemoederd worden)

andere situaties (veel academies)

  • grammar schools
    • selectieproeven voor selectie van lln die binnen mogen
    • wel gefinancierd vanuit de overheid
    • niet zo veel; gesitueerd in bepaalde regio’s
  • alternatief = modern schools
  • niet te verwarren met de independent schools
    • mogen eisen stellen die ze willen
    • vooral financiële eisen: inschrijvingsgeld
    • ander soort traject, waardoor ze apart blijven

General Certificate of Secondary Education (GCSE)

  • Einde van key stage 4 (16j) examens
  • Leerlingen kunnen kiezen voor welke vakken
  • Resultaat kan deels op dagelijks werk en examens gebaseerd zijn
  • Certificaat vermeldt resultaat van elk vak 9 – 1/ U
  • Vervolgonderwijs vereist meestal voor 5 vakken een 9-4 waaronder wiskunde en Engels

leidt tot twee soorten van middelbaar diploma

behaal je voor 5 vakken (zeker wiskunde of engels anders kun je niet verder studeren)

ook bepaalde score halen voor die 5 vakken (U is minder dan 10/20) ; minst vier halen (14/20)

Postleerplicht onderwijs (secondary schools/further education)

  • Van 16 tot 18 jaar
  • Sixth form
  • Sixth Form colleges: bereiden voor op hoger onderwijs
  • Geen nationaal curriculum, wel allerlei erkende toetssystemen die leiden tot certificaten
  • Further education college: voltijds of deeltijds beroepsgericht onderwijs
  • Advanced Level General Certificate of Education (A level)

dan stroom je hiernaar door

  • noemt men de sixt form: waarin je je middelbaar onderwijs voortzet in drie vakken (beginnen vaak met 4)
  • waar je een A level voor moet halen
  • ook een bepaalde score voor halen om verder te studeren in het hoger onderwijs
  • alternatief naar het beroepsgericht onderwijs (hier pas dat onderwijs !)

Hoger onderwijs

  • Universiteiten: minimum 3 A levels met minstens score C
  • Zeer brede term in Engeland – vandaar weer rankings volgens indicatoren zoals de kwaliteit van het wet. onderzoek
  • Zeer hoog inschrijvingsgeld
  • Eigen toelatingsbeleid waardoor geen open inschrijvingen mogelijk zijn
  • Oxford: 35.000 £
  • 15% van 25.000 kandidaten
  • Ingangsexamen, aanbevelingsbrief leraar, taal en schrijfproef, interview
  • Further Education College

In principe kunnen dit 3 A levels van zeer uiteenlopende vakken zijn (wiskunde, taal en muziek), maar meestal is dit niet zo (wiskunde, natuurwetenschappen en chemie) – temeer omdat universiteiten dit soms eisen

Mogelijke graden zijn A* tot E – universiteiten vereisen soms specifieke A levels (vb. mathematics) en bepaalde minimale graden: vb. minimum B-B-C)

niveau universiteiten ligt heel sterk uit elkaar

  • ook toelatingseisen voorop stellen en soms hoog inschrijvingsgeld
  • heel selectief met toets gebaseerde criteria

f. politieke cultuur

  • Openheid: zeer beperkt. Een selecte groep neemt centrale beslissingen
  • Decentralisatie naar LEA’s en MAT’s; scholen weinig autonoom
  • Kwaliteit:
    • Testresultaten (testgerichte cultuur)
    • league tables
    • doorlichtingsverslagen OFSTED
    • Promotie beste scholen; uitstoten of omvormen van failing schools
  • Gelijkheid geen prioriteit – verschillende selectieve systemen
    • de beste scholen worden nog is gepromoot (gelijkheid is allesbehalve een prioriteit)
  • Competitie en keuzevrijheid sinds 1988
  1. Frankrijk

a. cultuur

  • Zeer hoge score inzake onzekerheidsreductie: nood aan regels en procedures, die uitmondt in bureaucratie
  • Dit wordt versterkt door de behoorlijk hoge score inzake machtsafstand. Dit onderbouwt een sterke centralisatie.
  • De mannelijkheid scoort relatief laag. Ambitie en competitie zijn minder dominant. Meer aandacht voor het zorgende.
  • Typerend voor een Westers land is de hoge score voor individualisme, hoewel een stuk lager dan bij de UK
  • Lange termijnoriëntatie redelijk hoog

De cultuur geeft aanleiding tot een gecentraliseerde bureaucratie

Fransen hebben geen term voor ‘leiderschap’ – alles verloopt vooral via systemen van bureaucratie

heel andere cultuur

  • combinatie eerst twee: grote belang aan regels en hiërarchie en leidt tot een gecentraliseerde bureaucratie
  • men is veel minder competitief
  • individualisme hoog (is zo in alle europese landen)

b. beheer en organisatie

  • Frans onderwijs is schoolvoorbeeld van bureaucratie
  • De staat zorgt in principe voor alles
  • l’état staat voor het feit dat die moet zorgen voor de maatschappij, frankrijk en dus ook voor onderwijs
  • de staat moet alles organiseren
  • Dit verloopt via objectieve maatstaven waarbij iedereen gelijke toegang moet hebben op basis van verdienste
  • principe: via objectieve maatstaven gelijke toegang hebt tot alles (gelijkheid is hier wel een groot aandachtspunt)
  • je moet ergens kunnen geraken op basis van verdiensten
  • Sinds 1982 beweging naar decentralisatie waarbij regionale autoriteiten meer bevoegdheden krijgen
  • Onderwijsprogramma’s vastgelegd door Franse overheid
  • Alle leerkrachten zijn staatsambtenaren
  • Ook professoren en onderzoekers worden door de staat tewerkgesteld

c. curriculum en controle

  • Leerplannen worden centraal vastgelegd
  • 2006 7 ‘Socles de compétences’: van kleuterschool tot einde collège – basiscompetenties (vakoverschrijdend) die in alle vakken of leergebieden moeten aan bod komen

vb. burgerschap

  • Invoering is ambitieus:
    • +300 items
    • Concretiseringsprogramma in leerlijnen
    • Meten van competenties
    • Portfolio voor elke leerling
  • Kwaliteitscontrole
    • Centrale diagnostische toetsen 3e jaar lager onderwijs + begin secundair
    • Prestaties van leerlingen op einde secundair onderwijs worden gepubliceerd (Palmarès) – daarbij wordt gecorrigeerd voor leerlingenkenmerken
      • geredeneerd vanuit het standpunt van de lln
      • vandaar dat de kwaliteitscontrole er anders uitziet (centrale diagnostische toetsen: scholen informeren hoe ver ze staan met hun lln)
    • Regionale vakinspecteurs werkzaam vanuit Parijs – contrast met Angelsaksische traditie (ook Nederland en Vlaanderen)
      • Toezicht op vakken + vie scolaire (parascolaire activiteiten)
      • hier heb je vakinspectie (itt bij ons) + het schoolse leven (wat buiten kennis, inhoudelijke vakken in klassen gebeurt)
    • Inspecteurs zijn betrokken bij leerplannen, nascholing en juridische controles
    • Lokale inspecteurs per dèpartement voor inspectie basisscholen

d. inrichters onderwijs

Openbare scholen (écoles publiques) en vrije scholen (écoles privées)

  • 80% école publique
  • école publique moet elke leerling aanvaarden
  • École privée: meestal katholiek
  • École privée sous contrat: gesubsidieerd door overheid met bijdrage van de ouders – leerkrachten door staat aangeduid
  • École privée hors contrat: volledig private scholen

e. onderwijspersoneel

  • Typisch Frans is hoog aantal assisterend personeel

= soort van opvoeders die buiten de lesuren zorgen voor assistentie bij die parascolaire activiteiten

  • Staan in voor ‘vie scolaire’
  • Scheiding tussen onderwijzende taak van leerkrachten en opvoedende taak van assisterend personeel buiten lesuren
  • Om neutraliteit/objectiviteit te bewaren – typerend voor bureaucratie: strakke taakverdeling, weinig flexibiliteit of verbinding tussen taken

f. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs (écoles maternelles)

  • Van 2 tot 6 jaar
  • Bijna iedereen
  • Zeer goed en sterk uitgebouwd

veel beter dan in uk: voorbeeld voor hoe andere onderwijssystemen beter ook zouden zijn

op een zeer goedkope manier

Lager onderwijs (écoles élémentaires)

  • Van 6 tot 11 (=5 jaar)
  • Twee cycli: van 2 en 3 jaar
  • Geen echt examen op einde lagere school

Secundair onderwijs

  • 11 tot 18 jaar (leerplicht tot 16 jaar)
  • 7 jaar
  • Lager secundair: collège
  • 4 jaar
  • Algemeen vormend
  • Nationaal diploma ‘brevet’
  • Veel zittenblijvers

ga je naar twee instituten

geen keuze : algemeen tot leeftijd van 14

zittenblijven is manier van differentiëren

Hoger secundair: lycée

  • 3 of 4 jaar
  • Algemeen vormend of technisch
  • Lycée d’enseignement général et technologique
  • Beroepsonderwijs
  • Lycée professionnel

Baccalauréat

  • Baccalauréat Général (53%)
  • Baccalauréat Technologique (25%)
  • Baccalauréat Professionel (22%)

tweede deel

hier pas heb je de keuze tussen aso, tso of bso

leidt tot dat eindexamen

Universitair onderwijs

: Iedereen met bac général/techn uit regio toegelaten

  • Beroepsgerichte opleiding in technisch instituut of voortzetting in lycea
  • Grandes écoles:
  • strenge toegangsselectie

voorbereidende jaren

  • Classes préparatoires (CPGE)
  • Voorbereiding ingangsexamens
  • 5% van de studenten
  • elite van het land
  • Macron heeft ENA (elitair symbool) gesloten in 2022 als antwoord op giltes jaunes en vervangen door een nieuw instituut (ISP)

specifieke franse kenmerken

  • frans onderwijs voorziet meer dingen gratis
  • meerderheid technis instituut
  • grandes ecolese = typisch frans
    • top universiteiten
    • speciale jaren ingericht om je daar op voor te bereiden (broodje gebakken voor later)
    • laag percentage toelatingen

geen automatische koppeling meer tussen die twee

Baccalauréat is toegangspoort naar universiteit

  • Centraal examen, georganiseerd door de staat
    • dient om mensen op een zelfstandige en kritische manier te laten nadenken en een mening te kunnen vormen en dat toetsen einde van het middelbaar onderwijs
  • Diploma = kapstok van het hele onderwijs
    • Diploma secundair en toelating tot hoger onderwijs
    • je moet slagen voor een groep van verschillende vakken (zelf lo) -> deel verplicht een deel keuzevakken
  • 9 verplichte proeven, mondeling en schriftelijk, en keuzevakken
    • streefdoel is 80% van de generatiestudenten
    • 87%van de deelnemers slagen
    • slaagcijfer is nu toegenomen (wel slagen om naar de universiteit te mogen gaan)
    • generatiestudenten:niet blijven hangen in de loop van hun schoolcarrière (streefdoel blijft hangen bij 67%)
  • https://www.youtube.com/watch?v=aU_lIfKcAH8

g. politieke cultuur

  • Openheid is beperkt: elitegroep bepaalt onderwijsbeleid
  • Sterke centralisatie en bureaucratie ondanks tekenen van decentralisatie naar regionale overheden
  • Kwaliteit wordt opgevolgd via centrale toetsen en centraal inspectiesysteem
  • Gelijkheid is officieel belangrijk aandachtspunt: centrale examens die toegang bepalen. In praktijk zijn er vrije scholen in leerplichtonderwijs; grandes écoles in hoger onderwijs, waardoor ongelijkheid vergroot
  • Keuzevrijheid is mogelijk maar beperkt. Openbare scholen moeten leerlingen accepteren en ouders hebben soms weinig alternatief in openbaar onderwijs
  1. duitsland

a. cultuur

  • Opvallend lage score voor machtsafstand: hiërarchie niet zo belangrijk in Duitsland – in lijn met Rijnland model
    • niet wat ons stereotype beeld is van duitsland: klopt niet helemaal, juist een lage machtsafstand, vloeit voort uit het vorige (belang van overleg)
  • Wel hoge score op onzekerheidsindex: Duitse voorkeur voor deductie: totaal plan, systematisch overzicht met aandacht voor wetten – punctualiteit, discipline en grondigheid
    • wel een idee van niet goed kunnen omgaan met onzekerheid, een soort van totaalplan moeten hebben (allesomvattend plan); zo goed en grondig mogelijk uitwerken
  • Hoge masculiniteit: ambitie, minder zorgend
  • Behoorlijk hoog individualisme, hoewel lager dan in UK
  • Hoge lange termijn oriëntatie

Cultuur gericht op overleg, grondigheid en structuur

b. context en historiek

Rijnland model

  • Overheid houdt zich meer bezig met maatschappij, waaronder onderwijs (anders dan Angel-Saksisch model)
    • klemtoon op (sociaal) overleg
    • ook sterk doorgedreven naar onderwijs toe (veel minder itt het engelse systeem)
  • Sterke samenwerking tussen overheid, werkgevers en werknemers
  • Consensus onder sociale partners en goed opleidingsniveau bevolking zijn essentieel voor technisch-economische ontwikkeling
    • de overheid is daar een actieve partner in
    • vindt dat het zich met veel dingen moet bemoeien
    • ook veel overleg met bedrijven en werknemersvertegenwoordigers-> zie je ook in grote betrokkenheid van het bedrijfsleven voor het onderwijs (technisch goed opgeleide werkkrachten)
  • Traditie om bedrijven sterk te betrekken in vormgeving onderwijs

c. beheer en organisatie

  • Federale structuur : 16 deelstaten « Länder »
    • niet één duitssysteem: deelstaten hebben autonomie op het vlak van onderwijs (decentralisatie naar die deelstaten maar daar binnen centralisatie)
    • niet zomaar hun gang gaan (zie hieronder)
  • Deelstaten verantwoordelijk voor onderwijs
  • Gedecentraliseerd onderwijsbeleid
  • Binnen de deelstaten: centralistische beleidsvoering
  • Kultusministerkonferenz: overlegorgaan tussen deelstaten
    • Bildungsstandards, leerplicht, schooljaar, vakanties, naam scholen, doorstroommogelijkheden, erkenning rapporten en examens
      • bildung: een beeld vormen, mensen vormen en ontwikkelen (breed beeld van onderwijs, niet instrumenteel of technisch)
      • bildungstandards soort eindtermen
      • het uitvoeren, de concrete invullen is voor de deelstaten (wat de netten bij ons doen)
    • Deelstaten bepalen methoden en lessentabellen

d. curriculum en controle

  • Kultusministerkonferenz:
    • Nav PISA: van inhoud naar outputgericht onderwijs (pisashock)
      • Bildungsstandards – vroeger bestond dit niet; men ging ervan uit dat je geen precieze doelen kon formuleren in onderwijs
      • blijkbaar niet zo goed ingevuld en te weinig bezig met de vraag wat moeten de leerlingen kennen en kunnen op het einde van het traject (daar meer de klemtoon opleggen -> bildingstandards)
      • Toetsen die nagaan of leerlingen resultaten halen: empirische toets is ook nieuw voor Duitsers
      • Van inhoud naar outputgericht: wij gaan minder de vraag stellen wat er moet gegeven worden, maar wel welke competenties de leerlingen moeten verwerven.
    • Legt Bildungsstandards vast
      • Competenties voor kernvakken: wiskunde, Duits, wetenschappen, 1e vreemde taal
  • Institut zur Qualitätsentwecklung im Bildungswezen (IQB)
    • Ontwikkelt, monitort en ondersteunt bereiken van Bildungsstandards in de Länder
    • twee manieren
      • Nationale testen voor monitoring (steekproeven)
      • VERA toetsen voor alle scholen met vergelijkende feedback (niet gepubliceerd)
  • Deelstaten:
    • Overlegt met IQB omtrent gebruik VERA toetsen

e. inrichters van onderwijs

  • Publieke scholen
  • Vrije scholen, gefinancierd door overheid, bestuurd door privé-personen
  • Verhouding varieert van deelstaat tot deelstaat en naargelang het type school
  • Vrije scholen zijn eerder een randfenomeen (initiatief ouders)
  • Basisonderwijs: vrije scholen enkel onder zeer strikte voorwaarden: ouders moeten aantonen dat zij een speciale pedagogische interesse hebben
  • Gemiddeld: 5% vrije basisschool

Secundair onderwijs – vrije scholen

  • Ersatzschule: alternatieve school met specifieke missie
  • Erganzungsschule: scholen met andere cursussen dan openbare scholen
  • Gemiddeld : 8% gaat naar vrije gesubsidieerde school
    • Kan in beroepsscholen tot 22% zijn

f. onderwijssectoren

  • Leerplicht van 6 tot 19 jaar
  • Berufschulplicht (laatste 3 jaar): driejarige partiële leerplicht voor beroepsonderwijs (Duale beroepsopleiding)

Voorschools onderwijs

  • 3 tot 6 jaar
  • Vrijwillige basis, niet gratis
  • Kindergarten, met beperkt aantal plaatsen
  • Ministerie van Sociale Zaken
  • Leerplichtige kinderen met achterstand: Vorklassen

niet sterk uitgebouwd, niet overal even goed aanwezig

  • alternatieven moet je vaak voor betalen bv kinderdagverblijven
  • ingericht door ministerie van sociale zaken
  • voor je naar de lagere school gaat: voorklassen
  • om bepaalde lln met leerachterstand bij te spijkeren

Lager onderwijs

  • Grundschule
  • Duur: meestal 4 jaar (!) dus tot 10 jarige leeftijd
  • Afhankelijk van deelstaat (Berlijn: 6 jaar)
  • Einde: advies voor één van de typen secundair onderwijs
  • Sinds PISA sterk bekritiseerd
  • tot je 10 jaar lagere school (wel uitzonderingen zoals berlijn) dan al advies
  • door pisa: leerkrachten advies geven op basis van hun sociale achtergrond
  • geen rekening gehouden met de intellectuele capaciteiten
  • je kan tegen advies in gaan, maar enkele stappen voor volgen (veel kritiek opgekomen, bijspijkeren, vooroordelen afzetten)

Secundair onderwijs

  • Eerste twee jaar (10 tot 12): observatie en oriëntatie-programma
  • Förderstufe

Lager secundair onderwijs

  • Gymnasium
    • Algemene vorming
    • Van 16 tot 19 jaar: Gymnasiale Oberstufe
  • Realschule
    • Algemene vorming + technische vorming
    • Van 16 tot 19 jaar: Fachoberschule of berufliches Gymnasium
    • Veel aandacht voor beroepsoriëntatie
    • Aanzienlijk deel ook naar duaal systeem
  • Hauptschule
    • Voorbereiding op duale beroepsopleiding
    • Onderwijs op basisniveau
    • Centrale examens voor Duits, wiskunde, Engels
  • Gesamtschule
    • Bieden de drie programma’s aan van Gymnasium, Realschule en Hauptschule
    • Kooperative Gesamtschule: 3 types naast elkaar
    • Integrierte Gesamtschule: alle leerlingen volgen gezamenlijk onderwijs

Hoger secundair onderwijs – algemene vorming

  • Gymnasiale Oberstufe
    • Van 16 tot 19 jaar
    • Abitur = centraal eindexamen voor Duits, wiskunde, Engels = examens andere vakken door lokale leraars
    • Resultaat is bepalend voor toegang tot hoger onderwijs
    • Meer en meer kiezen voor duale voortgang (tot 20%)

Hoger secundair onderwijs – technische opleidingen

  • Berufliches Gymnasium
    • 16 tot 19
    • Technische variant van Gymnasium
    • Geen apart lager secundair
    • Realschule certificaat vereist
    • Studeren dikwijls verder aan Technische Hochschule
  • De Fachoberschule
    • 16 tot 18
    • Technisch onderwijs
    • Realschule-certificaat is vereist
    • Algemene en beroepsgerichte kennis
    • Toegang tot Fachhogeschule
    • Combinatie met praktijk in bedrijfsleven

Hoger secundair onderwijs – beroepsgerichte opleidingen

  • De Berufsschule – duaal systeem
    • 15 tot 19
    • Duaal: opleiding in school en in reële arbeidssituatie
    • Voorbereiding op tewerkstelling
    • Toelating tot leerwerkplaats
    • Afgestudeerden Hauptschule + 20% Realschule & Gymnasium
    • Arbeidsmarkt of verdere specialisatie in Fachschule
  • De Berufsfachschule
    • 16 tot 19
    • Voltijds onderwijs met stages voorbereidend op beroep: kinderverzorger, begeleider gehandicapten, secretariaat,…
    • Alternatief voor wie geen leerwerkplaats vindt in Berufsschule

in principe jaren als algemeen jaar

maken al deel uit van de secundaire school toch al georiënteerd in bepaalt traject

niet zo vrijblijvend

typisch aan het duitse onderwijs

drie types (aso, tso, bso)

  • in alle drie de types is er een algemene opleiding
  • wel georiënteerd in het beroepsonderwijs maar nog geen praktijk
  • wel moeilijker niveau in gymnasium

alternatief: scholen die geen onderscheid maken tussen die drie vormen

(verbonden met de politieke traditie van een deelstaat)

-> 2 vormen onderscheiden

hoe conservatieve de deelstaat hoe meer lln in de haptschule

abitur = eindexamen die je aflegt op het einde van het middelbaar gecentraliseerd vanuit de deelstaten

  • resultaat is bepalend voor het hoger onderwijs
  • geen vrijblijvend examen
  • men heeft een beperkt aantal plaatsen in het hoger onderwijs
  • toch 20% van de geslaagde lln toch gaan voor voortzetting duaal onderwijs

twee types:

  • soort van algemene opleiding met een technische inslag (vb. industriële wetenschappen); voortstuderen technische hoge scholen
  • een technische afstudeerrichting: praktijk en algemene vakken

afwisselend werken en naar school

  • sterk uitgebouwd in duitsland: betrokkenheid bedrijfsleven (inspanningen om die lln te begeleiden)
  • niet zo makkelijk: betrokkenheid, tijd, ruimte, werknemers nodig

alternatief: dikwijls voor mensen die geen plaats vinden in dat duaal systeem (is afhankelijk van de economie)

  • niet industrie, meer een zaak van diensten richtingen (personenzorg, begeleider gehandicapten, secretariaat)

De Fachschule

  • 18+
  • Beroepsopleiding voor mensen met beroepservaring
  • Vb. Opvoeder:
  • Eerst Berufsschule
  • 1 jaar praktijk
  • 3 jaar opleiding in Fachschule

iets speciaal: een paar jaar gewerkt en dan nog een diploma willen halen

Hoger onderwijs

  • Universität
  • Technische Universität/Hochschulen
    • equivalent voor universiteit
    • Kunnen ook masters en doctoraten uitreiken
  • Fachhogschule
    • 3 of 4 jaar
    • Meer praktijkgericht
    • Combinatie school en reële arbeidssituatie
    • Leidt tot bachelor

alternatief universiteiten

  • ook masterdiploma en doctoreren, meer mogelijkheden naar hoger opgeleiden met een technische kant
  • die is bedoeld als je een professionele bachelor wil halen

g. politieke cultuur

  • Openheid: overleg tussen de deelstaten en grote betrokkenheid van bedrijfsleven in vormgeving technisch en beroepsonderwijs
  • Gedecentraliseerd naar deelstaten; binnen deelstaten sterk gecentraliseerd. Opgelegd curriculum en centrale eindexamens
  • Kwaliteit: PISA kater – zoektocht naar hervormingen : meer standaarden (einddoelen), meer toetsen van output, innovaties en initiatieven lerarenopleiding
  • Gelijkheid: zeer categoriaal systeem, ongelijkheid – streefdoel om sterke driedeling secundair te reduceren (nog steeds aanwezig)
  • Keuzevrijheid is geen prioriteit
  1. Finland

a. gidsland in onderwijs

  • Sinds PISA geleidelijk aan superstatus (nu wel gedaald)
  • Niet enkel hoge prestaties voor onderwijs
  • Ook zeer grote gelijkheid tussen scholen en leerlingen
  • Zeer hoog percentage certificaat secundair onderwijs en diploma hoger onderwijs

b. cultuur

  • Opvallendst is lage score voor masculiniteit: veel aandacht voor zorg, weinig voor competitie

= typisch voor scandinavische landen

  • Lage score voor machtsafstand: toegankelijk leiderschap en weinig hiërarchie (veel ruimte voor overleg)
  • Hoge score voor individualisme – typisch Westers, maar veel lager dan Angel-Saksische landen
  • Relatief hoge score voor onzekerheidsreductie
  • Lage lange termijnoriëntatie

Zorgzame samenleving waarbij het belangrijk is dat individuen voor zichzelf kunnen opkomen

c. context en historiek

tot jaren 70: duits model

  • 1917-1945: underdog; strijd voor erkenning en onafhankelijkheid – opbouw van het land en sterk geloof dat onderwijs daarbij cruciaal is
    • altijd een soort bedreiging geweest, deel van ander land zou worden (zit nog altijd in de finse spirit: onafhankelijkheid)
    • onderwijs veel mee bezig
    • belangrijke hefboom ontwikkeling van ons land
  • In 1950 ongelijke kansen: enkel in steden en grote gemeenten toegang tot secundaire scholen
    • Meesten verlieten onderwijs na 6 a 7 jaar basisonderwijs
    • Overheid 1/3e van secundaire scholen – 2/3e private personen of verenigingen – gemeenten 3%
    • Economie evolueerde van agrarisch naar industriële en technologische productie – nood aan meer onderwijs
      • zeer landelijk gebied, niet veel grote steden
      • onevenwichten landelijke gebieden en verstedelijkt gebied
      • grotere nood naar geschoolde arbeidskrachten: meer onderwijs en scholing nodig (onderwijs meer uitgebouwd geraakt)
  • Tot jaren 1970: 4 jaar basisschool en op leeftijd van 10 jaar twee sporen: algemeen secundair of technisch

daarna: radicaal veranderen

  • In 1970 nieuw comprehensief systeem « peruskoulu »
    • Beschouwd als basis voor huidig sterk presterend onderwijs
      • systeem waarin je 9 jaar in hetzelfde shcool zit zonder onderscheiden, allemaal samen in dezelfde school zit
      • grote kenmerken waarom het onderwijs hier zo goed en gelijkmakend heeft gepresteerd
      • dikwijls ook eens dezelfde leerkracht die met je meegaat
    • Centraal doel: ASO en TSO en basisscholen hervormen in één comprehensieve 9 jaar durende gemeenteschool tot leeftijd van 16 jaar
    • Toegang ongeacht de sociaal economische achtergrond
  • Typische discussie: iedereen zelfde onderwijs zal leiden tot lagere nivellering van onderwijs

vandaag

  • Nog steeds nationaal curriculum – in jaren 90 afgeschaft
    • Enkel nog nationaal kerncurriculum (brede onderwijsdoelen)
    • Veel autonomie aan gemeenten en scholen
  • Begin jaren 90: inspectie van handboeken en schoolinspectie afgeschaft
    • Introductie van nationale en internationale prestatietoetsen voor bereiken van nationale doelen
    • heel veel vrijheid geven:inspectie afschaffen
    • wel nationale prestatiestoetsen om niveau onderwijs te bekijken en nationale toesten

d. beheer en organisatie

  • Ministerie van Onderwijs – Finnish National Board for Education (rond kerncurriuculum vorm gegeven)
  • Gemeenten: basis-, secundair en beroepsonderwijs
  • Centrale overheid: universiteiten - speciaal beroepsonderwijs
  • Financiering voor centrale overheid en gemeenten
  • Gratis leerlingenvervoer en grote tegemoetkoming in maaltijden tot en met hoger onderwijs

= extra faciliteiten naar onderwijs toe

e. curriculum en controle

  • Enkel nationaal kerncurriculum voor leerplichtonderwijs
    • Autonomie voor gemeenten
    • Veel controlemechanismen afgebouwd: verplichte leerplannen, verplichte toetsen, centrale inspectie
    • Evaluatie door de gemeenten
    • Zeer weinig lesuren (19 tot 30 per week) => opvallend: van de laagste in de wereld
    • Veel ruimte voor ontspanning buiten
    • Finse leerkrachten besteden van de minste uren aan instructie
  • Nationaal Matriculatie Examen

= nationaal examen (vanuit de staat-analoog met duitsland)

    • Test kennis en vaardigheden uit nationaal kerncurriculum + maturiteit
    • Enkel in algemeen hoger secundair onderwijs
    • Toegang tot hoger onderwijs
    • Minstens 4 vakken: moedertaal, 2e taal, wiskunde en algemene studies (natuurwet. en sociale wet.) + bijkomende keuzevakken

f. inrichters onderwijs

  • Bijna geen privé scholen
  • Overal openbare scholen
  • Geen vrije keuze: woonplaats is bepalend voor toewijzing school
  • gaat niet in een uitgestrekt land (ook gwn logisch)

g. onderwijspersoneel

  • Leerkracht zeer gerespecteerd beroep
    • geen leraar tekorten (selectieproces in zeer hoog)
    • je moet een ingangsexamen doen om te mogen beginnen aan de lerarenopleiding
    • bachelor enkel in beroepsonderwijs
    • gwn uit het feit dat de cultuur van finland dat men daar aanzien voor heeft en zeker ook het selectiemechanisme
  • Iedereen (ook basisonderwijs) master diploma
  • Beroepsonderwijs: bachelor of master
  • Strenge ingangsexamens voor lerarenopleiding
  • Slechts ± 17% geslaagden
  • Verloning is vergelijkbaar met nationaal gemiddelde
  • Verloning niet op basis van prestatie, wel van ervaring

h. onderwijssectoren

Voorschools onderwijs

  • Gemeenten voorzien kinderdagverblijf
  • Spelend leren – 70%
  • Pas op 6 jarige leeftijd verplicht onderwijs
  • 1 jaar

gegeven ouder ook mee verantwoordelijk dat je kind leert

leren zelf hun kinderen lezen (veel tijd aan besteden)

kleuteronderwijs weer niet sterk uitgebouwd

veel kinderen kunnen al lezen voor ze naar de lagere school gaan

Lager onderwijs = lager secundair (peruscoulu)

  • Van 7 tot 16 jaar
  • Comprehensief
  • 3 cruciale kenmerken:
  • Zeer veel investering in speciaal onderwijs (50% leerlingen)
  • Intensief curriculum advies
  • Veel differentiatie lespraktijk en investering in lerarenopleiding

zowel lager onderwijs als lager secundair onderwij

  • aandacht voor speciaal onderwijs: onderwijs waar men bijwerkt, waar men achterstand heeft (daar is dat gewoon)

dat kan omdat er meerdere leerkrachten in de klas zijn; meer mogelijkheid tot differentiatie

  • extra uren voor dat vak omdat je daar iets minder goed in bent: zo aangepast mogelijk onderwijs

Hoger secundair onderwijs

  • 1 extra jaar
    • Voorbereidend op vervolgonderwijs
  • Algemeen vormend
    • 3 jaar
    • Individueel en in groep
    • Nationaal Matriculatie examen
  • Beroepsonderwijs
    • 3 jaar
    • Rechtstreeks naar arbeidsmarkt
    • Doorstroom naar ‘Polytechnic’ in hoger onderwijs
    • Examens per school

beroeps is het alternatief voor het algemeen vormende

Hoger onderwijs

  • Universiteit: 4 of 5 jaar
  • Polytechnics: 3 of 4 jaar

kan dat je extra ingangsexamen moet doen voor bepaalde universiteit of richting (daarvoor heel sterk gelijk onderwijs)

i. kostprijs

  • Als ze allemaal masters hebben als leerkrachten en ze hebben dikwijls 2 tot 3 leerkrachten in de kals, dan moet dat toch veel meer kosten.
  • Goedkoper (ondanks het feit dat ze dikwijls met 3 leerkrachten les geven):
  • Ze geven veel minder les
  • Er zijn geen dubbels in het aanbod van de scholen
  • 5,7% van BBP – België 6,2% en Nederland 5,1%
  • 12.000$ per leerling (basis en secundair) – OESO 11.300 - België en Nederland 14.400$ en 13.600$

j. politieke cultuur

  • Zeer sterk gedecentraliseerd onderwijsbeleid met veel autonomie voor gemeenten
  • Sterke klemtoon op onderwijsgelijkheid met volledig comprehensief systeem tot 16 jaar en veel aandacht voor differentiatie en special needs
  • Kwaliteit wordt weinig centraal gecontroleerd, geen centrale inspectie – wel veel vertrouwen in leerkrachten en scholen met bijzonder sterke lerarenopleiding
  • Keuzevrijheid is geen prioriteit – nauwelijks privé-scholen en toelatingsbeleid in openbare scholen op basis van woonplaats
  1. Verenigde staten

a. cultuur

  • Hoogste score van alle landen voor individualisme
  • Relatief hoog voor masculiniteit: belang van competitie en ambitie – minder aandacht voor het zorgende
  • Lage score op onzekerheidsindex: weinig nood aan regels – veel ruimte voor flexibiliteit
  • Lage machtsafstand: weinig belang aan hiërarchie
  • Lage lange termijn oriëntatie

Zeer individualistische cultuur, veel flexibiliteit en weinig hiërarchie: ondernemend klimaat voor individuen die initiatief nemen

vs grootste score individualisme: vrijheid individu, het geloof in het individu en zeker paralell met engeland maar nog sterker en uitgesproken

mannelijkheid: je bent vrij maar op jezelf aangewezen (geloof in ondernemerschap)

het is eerder wat je vandaag gaat doen!

b. context en historiek

  • Onderwijs niet in grondwet
  • Afzonderlijke staten bevoegd voor onderwijs
    • geen overkoepelende instanties
    • geen algemeen Amerikaans onderwijs
  • Overheid mag geen religie promoten of financieren
    • raar en dubbelzinnig: als er een land is in het westen waar religie een belangrijke speelt in het maatschappelijke leven is het amerika
    • religie is daar sterk doordrongen (president eed afleggen op de bijbel), op dollars en rechtbank ook
    • men gaat zelf in sommige klassen de evolutietheorie niet geven of in het lespakket opnemen
  • Grote variabiliteit tussen staten
    • Curriculum
    • Opleiding leerkrachten (zie verhuizen van staat: andere cirteria en normen)
    • Vakbond: heel sterk aanwezig tot verboden
    • Prestaties van leerlingen: zuiden tov andere staten (laagste en hoogste score pisa)
  • Wel een aantal belangrijke federale programma’s die convergentie tussen staten stimuleren

c. beheer en organisatie

Geen nationaal onderwijssysteem – geen centraal curriculum

  • Staten afzonderlijk verantwoordelijk
  • Publieke scholen gegroepeerd in districten
    • Geleid door superintendent
    • Meestal lokaal verkozen bestuur
    • Financiering deels op basis van lokale belastingen:
      • Hoe rijker de buurt, hoe beter de school (sterke verschillen)
      • waar je woont speelt een grote rol voor de omkadering van de scholen waar je je kind naar school kan gaan
  • Belangrijke nationale (federale) wetgeving:
    • No Child Left Behind (2001)
    • Race to the Top (2010)
    • Every Student Succeeds Act (2015)
  1. No Child Left Behind (2001)

idee = we moeten zorgen dat we onderwijs hebben van een hoog niveau en dat voor iedereen van hoog niveau is en dat we geen enkel kind achterlaten

  • Standards-based accountability
    • Minimum-prestatiestandaarden (basis voor lezen en wiskunde)
      • tot 2013 laten lopen: resultaat minimum standaarden die alle kinderen moeten halen voor de basisvakken
      • elke staat kan dat op zijn eigen manier doen (maar verplicht om te organiseren)
      • lagere school en middelbaar een paar jaar organiseren
    • Gestandaardiseerde toetsen
    • Verantwoordelijkheid voor leerlingenresultaten
    • Adequate yearly progress (AYP): jaarlijks vooruitgang boeken in resultaten
      • redenering: als we dat doen en slagen daarin op een termijn van 12 jaar moet iedereen dat dus halen (naïve redenering); prestaties moeten dus beter worden
      • je moet meer doen dan dat om dat te bereiken
  • Sancties voor scholen die niet voldoen
    • Eerst actie door de school (2 jaar op rij niet haalt)
      • school labelen als need for improvement (publiek labelen)
      • je moet als school zelf verplicht een aantal acties ondernemen om bij te sturen: meer aandacht leerlingen begeleiding (district kijkt daar op toe)
    • Dan gecorrigeerde actie
    • Dan herstructurering
      • jaar daarna nog niet behaalt nog extra maatregelen: curriculum veranderen of bepaalde leerkrachten die niet goed zijn vervangen
      • daarna nog een stap verder: herstructurering (bestuur van de school: directie, een bedrijf die een school overneemt, de school te sluiten)
    • Leerlingen die geschikt zijn mogen naar andere publieke school van hetzelfde district – transport betaald door ‘failing school’
  1. Race to the Top (2010)

gelanceerd door Obama: een pakket van een groot budget toewijzen aan staten die een programma schrijven dat voldoet aan 5 criteria

  • Performance-based standards voor leraars en directeurs
    • Value added modeling
    • ok toepassen om leerkrachten te beoordelen (kijken naar de toegevoegde waarde die een leraar bereikt met zijn lln en dat vergelijken met het gemiddelde van de hele staat)
    • -> je bent zeer afhankelijk van de prestaties van je lln
  • Standards voor kernvakken – Common core
    • Meer dan NCLB standards – kerndoelen over alle staten heen
    • 42 staten doen mee
    • Niet alleen minimum-doelen maar kerndoelen
    • Niet alleen kennis maar ook probleemoplossende vaardigheden, verbanden leggen, inzicht
    • Deze ‘common core’ doelen blijft ook buiten Race to the Top een grote beleidsdoelstelling van de VS
  • Meer charter schools (zie verder)
  • Hervormen van laagst presterende scholen
  • Datasystemen ontwikkelen (om resultaten in kaart te brengen)
  1. Every Student Succeeds Act (2015)
  • Vervolg op NCLB
  • Kritiek op vorige:
    • Te veel bemoeizucht van federale overheid
    • Te eenzijdig model van schuld geven en straffen
  • Voortzetting gestandaardiseerde testen
  • Federale overheid blijft omstandigheden bepalen waarin moet ingegrepen worden in scholen
  • Staten worden meer autonoom om scholen te beoordelen en hoe zij scholen in moeilijkheden helpen
  • Wet blijft tot op vandaag in veel staten doorwerken

=> aanpak minder repressief

daarna:

  • Trump administratie (2016-2020):
    • ondermijning van Every Student Succeeds Act: afbouw van federaal toezicht op accountability
      • gedurende vier jaar getracht om initiatief uit de federale overheid tegen te werken, publiek onderwijs afbouwen en prive onderwijs stimuleren
      • obama veel aandacht voor minderheden (met diverse programma’s) -> ook willen obama
    • Afbouw van door Obama federaal opgelegde rechten raciale minderheden, transgenders en mensen met een beperking
    • Sommige staten (o.m. Californië) gaan hier dikwijls niet zomaar in mee en voeren eigen beleid – verdeeldheid onder de staten (= chaos)
    • Meer federaal geld voor religieus geïnspireerde scholen
  • Biden administratie:
    • Herstel rechten minderheden, transgenders en special needs
    • Investering in publiek onderwijs, salarissen leerkrachten
    • Reductie studieleningen
      • studieleningen voor studenten afbouwen: veel betalen om te kunnen studeren en dus een lening aan te gaan (lang afbouwen: te grote belasting voor jonge mensen)
      • betaalt vanuit de federale overheid, nu minder doordat trump hem tegenhoudt (tegenstemmen in parlement)

d. onderwijsinrichters

  • Staten hebben public schools
  • Private schools: 11% in lager en secundair onderwijs
    • financiering en bestuur (vaak katholieke instanties; land is overwegend protestants)
  • Ook in hoger onderwijs privaat initiatief
  • Private schools
    • Eigen toelatingsbeleid: testen en interviews
    • Inschrijvingsgeld kan sterk variëren (vrij bepalen)
  • Gewone’ publieke scholen
  • Charter schools
    • Charter tussen staat en school
    • Eigen bestuur, los van district
    • Minder regels en meer vrijheid in curriculum
    • Moeten betere leerlingenprestaties bekomen
    • Vooral voor kansarme leerlingen
    • Financiering door overheid en bijkomend uit privé
    • Geen inschrijvingsgeld of bijkomende toelatingseisen
    • Alternatief voor gewone publieke scholen
    • Trump: meer school choice, meer charter schools
  • komen los van hun district (sluiten een charter, overeenkomst met de staat)
  • meer vrijheid eigen curriculum en andere zaken zoals personeel aanwerven en ontslaan (meer vrijheid)
  • eerder bedoeld voor de kansarme leerlingen
  • mogen geen bijkomende eisen stellen
  • vrijheid maar wel veronderstelt om beter te presteren
  • zijn overal zeer populair: zorgt voor wachtlijsten (men gaat te werk via loting)

zijn die scholen nu beter? daar is men niet uit (moeten dat eigenlijk wel, maar halen ze betere resultaten?)

als die scholen niet van de grond gaan worden ze niet mee geteld door sluiting

zorgd wel spanningen:stuk van publieke school wordt een charter school

  • Magnet schools
    • Gespecialiseerde opleiding in bepaald domein binnen kerncurriculum van lokaal district
      • concentratiescholen in grote steden: gaat niet meer om die school vanuit hoe ze nu is te hervormen (anders aanpakken; helemaal moeten veranderen)
      • een totaal andere profilering
      • ook selectiever naar toelatingseisen (nieuw publiek aan te trekken)
    • Extra middelen
    • Dikwijls concentratiescholen in grote steden
    • Herprofilering en nieuw publiek
    • Bijkomende selectieve toelatingseisen
  • Charter en magnet 11% van public schools, met grote verschillen (soms tot 40% in New Orleans of Washington DC) -> afhankelijk van plaats en regio’s

e. onderwijssectoren

Voucher programs

= bon die je krijgt om te gebruiken om het inschrijvingsgeld in een privé school te betalen; niet alle staten doen dat

  • Extra middelen voor ouders
  • Inschrijving in privéschool (ook aanvaarding van privéschool nodig !)
  • Scholen kunnen extra inschrijvingsgeld eisen en eigen toelatingsbeleid voeren
  • Niet per definitie extra accountability of extra leerwinst (voor leerlingen met een bepaalde nood)
  • In meeste staten programma’s
    • voor lage SES leerlingen
    • voor leerlingen in falende scholen
    • voor special needs studenten
  • Privé scholen zijn vooral katholiek
  • Trump: meer middelen voor vouchers, minder voor toelagen voor leerkrachten en studenten

Voorschools onderwijs

  • Vanaf 5 jaar
  • Kindergarten
  • Opvangmogelijkheden voor jongere kinderen niet gefinancieerd door de staat – soms scholen (preschool of nursery school)

voor die leeftijd van vijf jaar kan je naar kinderopvang soms ook nursingschools (duur en niet gratis; beperkt uitgebouwd)

dan 1 of twee jaar kleuterschool

Lagere school (elementary school)

  • Meestal 5 tot 6 jaar

begint op 6-jarige leeftijd

Secundair onderwijs (secondary education)

  • Junior high school of middle school: 2 tot 3 jaar
  • Senior high school: 3 tot 4 jaar

de grote aandacht voor parascolaire activiteiten (ook belangrijk voor je vervolgonderwijs; je zet je voor andere dingen in)

wordt heel sterk geapprecieerd en gestimuleerd

-> ook vervolg in hoger onderwijs

Hoger onderwijs

  • Technical school – community college: beroepsdiploma
  • College

Undergraduate - bachelor

  • University

Undergraduate & Graduate – master

Hoge kwaliteitsverschillen – toelatingseisen

  • Community colleges: weinig of geen selectie
  • Topuniversiteiten:
    • strenge selectie
    • Ivy league
      • Sport (basketbal) en prestige
  • Meeste instellingen daar tussenin

drie mogelijkheden

wat wij 7de jaar beroeps of community college: algemeen vormend extra jaar (een basis niveau voor algemeen vormend onderwijs leidt wel tot een beroepsdiploma)

in principe moet je altijd toegelaten worden ook in die community colleges

maakt die universiteit zo prestigieus (topuniversiteit met topsport)

  • resultaten high school; welke school
  • toelatingstest
  • wat heb je gedaan in je high school: leadership, schoolraad, aanbevelingsbrieven

f. politieke cultuur

  • Gedecentraliseerd met grote autonomie voor individuele staten – geen sterk centraal beleid, curriculum of inspectie
  • Verschillend van staat tot staat:
    • Zuiden: conservatief en traditioneel – gecentraliseerd
    • Noord-oosten: moralistisch – meer aandacht voor financieringsmechanismen die gelijkheid bevorderen
    • Westen: individualistisch: veel decentralisatie, beperkte staat, veel privé-onderwijs en keuzevrijheid
  • Algemeen: voorbije 10 jaar: meer competitie en meer keuze
  • No child left behind/ Race to the Top/ Every Student Succeeds Act: standards based accountability
  • Kwaliteit = resultaten op gecentraliseerde testen die gepubliceerd worden
  1. China

a. cultuur

  • Zeer lage score individualisme: niet het individu is belangrijk maar de collectiviteit. Iedereen neemt verantwoordelijkheid voor de groep: gezin, familie, school, bedrijf, China
  • Hoge score masculiniteit: competitie en ambitie – hoge inzet en wedijver, maar niet voor zichzelf, voor anderen
  • Hoge score machtafstand: respect voor hiërarchie en gezag
  • Zeer hoge score voor lange termijnoriëntatie: inzet voor resultaat later: zorg voor ouders en familie

Harde samenleving, veeleisend maar toch collectivistisch in functie van de groep

geen zorgende cultuur: competitie om er collectief beter van te worden niet voor jezelf

b. context en historiek

  • Sinds 221 vr Chr. één verenigd land
    • bestaat al heel lang: een zeer grote historische identiteit
  • NA WO II communistisch onder Mao Zedong
    • Echte totalitaire leider – indoctrinatie
      • communistische revolutie die het wint van de toenmalige heersers (die zijn gevlucht naar taiwan)
      • leider van die opstand was Mao Zedong: naar zijn hand gezet
      • veel repressie; programma's die zorgde voor armoede
      • wel culturele revolutie gelanceerd
    • Tot op vandaag: De Grote Roerganger
    • Culturele revolutie (1966-76) ontmanteling van onderwijs
      • laat duizend bloemen bloeien: kriteik om te kijekn wat ze te kort kwamen (nu weten we waar de verraders zitten: gearresteerd, gedeporteerd, verbannen)
      • het onderwijs werd ook beschouwd als element van kritiek, niet zuiver, niet arbeids georiënteerd -> alle scholen worden gesloten
      • waardoor leerkrachten ook verbannen werden
  • Nadien heropbouw onderwijssysteem en aanpassing aan moderne economie onder Deng Xiao Ping

: onderwijs zo belangrijk en moeten we aandacht aan besteden

    • « Het maakt niet uit of de kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt. »
      • veel openheid naar vernieuwing, ondersteuning van onderwijs, ook economisch (openheid voor kapitalisme)
      • als het maar de welvaart van het land verbetert
      • het geleid tot meer decentralisatie (analoog met elders in de wereld)
    • Midden jaren 80: decentralisatie naar lokale overheden
    • Sinds 1999 nog meer aandacht voor onderwijskwaliteit en ondersteuning van onderwijs voor innovatie van China
  • 2000-2021 pogingen voor meer schoolautonomie
    • School based curriculum
      • pogingen om op het vlak van onderwijs de scholen meer autonomie te geven, maar eigenlijk komt dat niet van de grond
      • grote druk van centrale examens die een sleutelrol spelen
      • ouders en leerkrachten grote aandacht
      • bijkomende elementen weinig aandacht
    • Mislukt deels door druk en belang van centrale examens
  • 2012 Xi JinPing
    • President voor het leven
      • wil eigenlijk voor een stuk terug naar een meer communistisch regime: trekt veel macht naar zich toe
      • op het vlak van onderwijs: chinezen terug opvoeden, te vrij gelaten (in elk onderwijsniveau: de leer van xi jinping wordt gegeven)
      • principe: de route van vroeger die china verbond met heel de wereld opnieuw installeren op een moderne manier
    • Persoonlijkheidscultus zoals Mao
    • Dictator zoals Mao
    • Onderwijs: indoctrinatie van de leer van Xi
    • Nieuwe zijderoute: one belt, one road

c. beheer en organisatie

  • Overheid speelt dominante rol
  • Leerplichtonderwijs:
    • sturing door centrale autoriteiten
    • verantwoordelijkheid lokale overheden
    • beheer op verschillende niveaus van overheid (centraal, provincie, prefectuur, stad, dorp)

d. curriculum en controle

  • Tot 1985 één nationaal onderwijsprogramma en nationale handboeken
  • Vanaf 1986: verschillende curricula en verschillende handboeken
    • Instituten gestimuleerd om « verenigd handboek » te vervangen door verschillende onderwijsmaterialen
    • Tegelijk: verschillende examencomités voor de verschillende onderwijsinhouden
      • De provincie maakt ook eigen nationale examens voor het hoger onderwijs
      • klein beetje decentralisatie in de jaren 80
      • op provinciaal niveau die examencomités
    • Lokale onderwijsmaterialen goedgekeurd door de provincie (grote steden zoals Beijing & Shanghai: de stad)
  • Sinds 2021: leer van Xi JinPing verplicht in curriculum
  • Kwaliteitsbewaking:
    • Administratieve en onderwijskundige inspectie
    • Administratief: nationaal, provinciaal, stad en gemeente
    • 90% steden ‘People’s Government Supervision Office’ voor monitoren en evalueren van onderwijskwaliteit in leerplichtonderwijs
      • nagaan of alles wel volgens de regels toepast (bureaucratisch); elk niveau heeft zijn inspectie en dan nog is de onderwijsinspectie (meestal vanuit de stad)
      • doet wat men doet veronderstelt te doen
      • sterk sturende van boven uit (top-down)
  • Evaluatie en inspectie
  • Weinig zelfevaluatie door scholen

e. inrichters onderwijs

  • Onderwijs is gratis tot leerplichtige leeftijd van 15 jaar (lager + lager secundair)
  • In landelijke gebieden in China stoppen dan meeste kinderen
    • dan stopt men met naar school te gaan zeker in landelijke gebieden
    • er zijn ook veel privé scholen die zelf te betalen zijn: restant van het vrijlaten
    • hij wil dat niet: moet verminderen (verder af te bouwen)
  • Meerderheid publieke scholen
  • Privé scholen, die in aantal zijn toegenomen
    • Kindergarten 47%
    • Lager 9%
    • Secundair 15%
    • Universiteit 11%
    • Xi JinPing: wilt opnieuw nationaliseren: ongelijkheid verminderen

f. specifieke kenmerken

  • Zeer sterk examen georiënteerd
  • Inherent aan de Chinese cultuur van oudsher
  • Toegang tot status en macht
  • Memorisatie en herhaling staan centraal
  • Onderwijskwaliteit: op basis van examenresultaten
  • Provincies hebben autonomie voor centrale examens
  • Goede school: hoog percentage dat toegelaten wordt tot hoger onderwijs
  • Dogmatische en strikte onderwijsmethode
  • Geen aandacht voor individueel denken, individueel initiatief en creativiteit
  • Leerkrachten worstelen in lager en secundair onderwijs met teveel aan vakken die geëxamineerd worden
  • Examenmethoden perken creatief denken in: leerlingen worden voorbereid op geven van juiste antwoord
  • Grote focus op examens
    • Scholen ontvangen beperkte financiering van lokale overheden
    • Te weinig middelen voor goed onderwijs
    • Grote competitie om toegelaten te worden voor de beste scholen
    • Ouders wenden geld, macht en relaties aan om kinderen te plaatsen
    • De beste scholen krijgen extra middelen
    • Daardoor wordt het verschil tussen scholen nog groter
    • Bovendien zijn er te weinig scholen voor hoger secundair onderwijs 52% stroomt door
    • Grote industrie van privé-tutoring – bedrijfjes die voorbereiden op testen: afbouw en regulatie kost door Xi JinPing
  • Key schools en ordinary schools
  • Key schools presteren beter en krijgen daardoor veel meer middelen
    • Doel:
      • Versnelde opleiding
      • Voorbeeld voor andere scholen
    • Gevolgen:
      • Betere leerkrachten (hoger gekwalificeerd)
      • Hogere salarissen
      • Leerkrachten betrokken bij opstellen en beoordelen testen
      • Betere onderwijsmaterialen
  • Wie niet doorstroomt naar hoger secundair, blijft zijn leven lang arbeider
  • Druk op kinderen zeer hoog
  • 21% lagere school en 32% secundair psychologische problemen
  • Enorm grote verschillen:
    • Tussen provincies
    • Stad vs platteland
    • Hoe verder van de kust, hoe minder ontwikkeld

g. onderwijssectoren

Leerplicht van 6 tot 15 jaar

Voorschools onderwijs

  • Stedelijke gebieden Kindergarten
  • meestal 3 jaar
  • Landelijke gebieden: kinderopvang
  • Minderheidsgebieden: niets

Lager onderwijs

  • Vanaf 6 of ten laatste 7 jaar
  • Duurt meestal 5 jaar behalve Beijing en Shanghai 6 jaar
  • Scholen in elk dorp of buurt

Secundair onderwijs

  • Junior high school: 3 jaar (leerplicht)
  • Senior high school: ook al iets betalen
  • Vocational/technical education

eindexamen junior bepaalt naar welke senior je mag gaan

Hoger onderwijs

  • Universiteiten
  • Colleges
  • Beroepsonderwijs
  • Gao Kao: centraal toegangsexamen hoger onderwijs
  • Provinciaal georganiseerd
    • Aantal verschilt van provincie tot provincie
    • corruptie: examens die door gespeeld worden
  • Zeer sterke competitie om toegelaten te worden tot de beste instellingen

eigen provincie laat meer studenten toe van hun eigen provicnie

waar je woont -> toegangsmogelijkheden (waarom men soms verhiust om toegelaten te worden)

h. politieke cultuur

  • Geringe openheid. Kleine groep beslist
  • Sterk gecentraliseerd hoewel verantwoordelijkheid verdeeld is over verschillende niveaus van provincies, prefecturen, gemeenten en dorpen
  • Nationaal curriculum en nationale examens met provinciale klemtonen
  • Ongelijk systeem met beperkte toegang tot betere scholen. De betere scholen krijgen meer, de zwakkere scholen minder
  • Kwaliteit = resultaten op examens. Bepalend voor toegang tot betere scholen en later betere posities
  • Weinig keuzevrijheid – alleen voor bemiddelde en invloedrijke ouders