N_

Untitled Flashcards Set

  •  

     

     

     

     

     

                            

     

     

     

     

     

     

    1. Neusholte

    • Structuur: De neusholte is een complexe ruimte die diep in het gezicht ligt, gescheiden door een verticaal neustussenschot (septum nasi). De neusholte is verdeeld in twee delen, elk met een neusgat. De wanden van de neusholte zijn bedekt met slijmvlies, waarop zich trilharen (ciliën) bevinden.

    • Functies:

      • Filtratie: Neusharen (vibrissae) vangen grotere deeltjes zoals stof, zand en andere verontreinigingen uit de ingeademde lucht. De slijmharen helpen verder om kleinere deeltjes of pathogenen uit te filteren.

      • Bevochtiging: Het slijmvlies in de neusholte heeft een belangrijke rol in het bevochtigen van de lucht die we inademen, wat cruciaal is voor het beschermen van de luchtwegen en het bevorderen van een gezonde longfunctie.

      • Verwarming: De neusholte heeft een rijke doorbloeding. Dit zorgt ervoor dat de ingeademde lucht wordt opgewarmd, zodat de longen niet worden blootgesteld aan koude lucht, wat zou kunnen leiden tot irritatie of schade aan het longweefsel.

      • Neusschelpen (conchae): Dit zijn gekromde platen van bot die het oppervlak van de neusholte vergroten en turbulentie creëren in de luchtstroom. Dit verhoogt de efficiëntie van het contact van de lucht met het slijmvlies, waardoor meer deeltjes, bacteriën en virussen naar de keel worden afgevoerd via het slijm.

      • Zintuigen (reuk): Geurcellen in het reukepitheel van de neusholte zijn verantwoordelijk voor het detecteren van geuren, wat niet alleen belangrijk is voor geurperceptie, maar ook voor veiligheid (zoals het detecteren van bedorven voedsel of gevaarlijke gassen).

    • Neusbijholten (sinussen): Er zijn vier grote paren bijholten die in verbinding staan met de neusholte (voorhoofdsholten, kaakholten, ethmoïde en sphenoïde holten). Ze spelen een rol in het filteren van de lucht, het bevochtigen ervan en het verlichten van het gewicht van het hoofd.

     

     

     

     

     

    2. Mondholte

    Anatomie van de Mondholte

    • Structuur: De bovenkant van de mondholte wordt gevormd door de lippen, de maxilla met gebitselementen, het palatum (verhemelte) en de uvula (huig). De onderkant bestaat uit de lippen, de mandibula met gebitselementen, de mondbodem en de tong.

    • Gebit: Het gebit is verdeeld in vier kwadranten, met in totaal 32 elementen bij een volwassen gebit, waaronder snijtanden, hoektanden en kiezen. De nummering van de gebitselementen helpt bij tandheelkundige behandelingen.

    • Kaakspieren: De kaakspieren zijn verantwoordelijk voor de beweging van de mandibula ten opzichte van de maxilla, wat essentieel is voor functies zoals kauwen, spreken en zoenen.

    Functies van de Mondholte

    • Voedselbewerking: De tong speelt een centrale rol bij het bewerken van voedsel. Deze spierstructuur is bedekt met slijmvlies en smaakpapillen, waardoor het voedsel kan worden gemengd met speeksel en naar de achterkant van de mond kan worden geduwd voor het slikken.

    • Ademhaling: De mondholte is ook een luchtweg. Bij mondademhaling is de doorgang groter dan bij neusademhaling, wat resulteert in een lagere luchtwegweerstand. Dit maakt het mogelijk om meer lucht in- en uit te ademen, wat vooral nuttig is tijdens fysieke inspanning.

    • Spreken: De mondholte is essentieel voor spraak. Geluiden worden geproduceerd door de stembanden in de larynx, maar de articulatie van deze geluiden gebeurt door de tong, lippen en kaken. Dit vereist een complexe coördinatie van verschillende spieren

    • Slikken: De tong heeft een actieve rol bij het verplaatsen van voedsel naar de keelholte. Bij slikken wordt de keelholte afgesloten, zodat voedsel niet de luchtwegen binnendringt.

    .

    Slijmvlies en Hygiëne

    • De mondholte is bekleed met slijmvlies dat snel kan uitdrogen bij mondademhaling. Dit slijmvlies helpt bij het beschermen van de onderliggende weefsels en speelt een rol in de afweer tegen micro-organismen.

    • Goede mondhygiëne is cruciaal om infecties en andere aandoeningen te voorkomen, aangezien de mond een toegangspunt is voor bacteriën en virussen.

     

     

     

     

     

     

     

     

    3. Farynx (Keelholte)

    • Structuur: De farynx is een  buis die de mond en neus verbindt met de larynx (strottenhoofd) en de slokdarm. Deze is opgedeeld in drie delen:

      • Nasofarynx: Het bovenste gedeelte, verbonden met de neusholte. Het is bekleed met trilhaarepitheel, wat helpt bij het vangen van deeltjes.

      • Orofarynx: Het middelste gedeelte, verbonden met de mond. Het is bekleed met meerlagig epitheel, wat bescherming biedt tegen fysieke belasting en infecties.

      • Laryngofarynx: Het onderste gedeelte, dat zich bevindt tussen de larynx en de slokdarm. Het is de doorgang voor zowel lucht (via de larynx) als voedsel (via de slokdarm).

    • Functies:

      • Verkeer van lucht en voedsel: De farynx is de gemeenschappelijke doorgang voor zowel lucht als voedsel. Tijdens het slikken wordt de luchtweg afgesloten door de epiglottis(strotklepje) , terwijl voedsel naar de slokdarm wordt geleid.

      • Immuniteit: De amandelen (tonsillen) in de farynx helpen bij het afvangen van micro-organismen die via de lucht of het voedsel binnenkomen, en spelen een rol in het stimuleren van de lokale immuunrespons.

     

    4. Larynx (Strottenhoofd)

    • Structuur: De larynx is een buisvormige structuur die zich onder de farynx bevindt en boven de trachea (luchtpijp). Het bevat de stembanden, die essentieel zijn voor geluidproductie. De larynx is omgeven door kraakbeen, waarvan het schildkraakbeen (waar de 'adamsappel' zichtbaar is) het grootste is.

    • Functies:

      • Geluidproductie: De stembanden bevinden zich in de larynx en trillen wanneer lucht door de luchtwegen stroomt. De spanning van de stembanden beïnvloedt de toonhoogte van het geproduceerde geluid.

      • Bescherming: De epiglottis, een klepje van kraakbeen, sluit de luchtpijp af tijdens het slikken, waardoor wordt voorkomen dat voedsel of vloeistoffen de luchtwegen binnendringen.

     

     

     

     

     

     

     

     

    5. Spreken

    • Mechanisme: Spreken wordt mogelijk door de trillingen van de stembanden in de larynx. De stembanden kunnen in spanning worden gebracht om een hogere toon te produceren of ontspannen worden voor een lagere toon. De vorm van de larynx en de resonantie van de mondholte en keel beïnvloeden ook de klank van de stem.

    • Neurologische Controle: De productie van spraak wordt gecontroleerd door twee belangrijke hersengebieden:

      • Broca-gebied: Dit gebied in de frontale kwab is verantwoordelijk voor het motorische aspect van spraakproductie, zoals de beweging van de tong, lippen en stembanden.

      • Wernicke-gebied: Dit gebied in de temporale kwab is betrokken bij taalbegrip en het produceren van betekenisvolle woorden.

    • Problemen: Beschadiging van deze hersengebieden kan leiden tot afasie, een stoornis die de spraak of het taalbegrip aantast.

     

     

    6. Slikken

    • Fasen van slikken:

      • Orale fase: Voedsel wordt door de tong naar de keelholte geduwd. Dit is een bewuste fase van het slikken.

      • Faryngeale fase: De uvula sluit de neusholte af (om te voorkomen dat voedsel in de neus terechtkomt), en de epiglottis sluit de luchtpijp af, zodat voedsel naar de slokdarm kan stromen.

      • Oesofageale fase: Voedsel wordt door de slokdarm naar de maag geleid.

    • Reflex: Slikken is een reflex die wordt gereguleerd door de hersenstam. Wanneer er iets in de mond wordt gepositioneerd voor slikken, wordt de reflex geactiveerd, en de nodige spierbewegingen zorgen voor een efficiënte doorgang van voedsel naar de maag.

    1. Orale Fase

    • Functie: In deze fase wordt het voedsel voorbereid voor het slikken.

    • Acties:

      • Het voedsel wordt met de tanden fijngemalen en gemengd met speeksel, wat het gemakkelijker maakt om te slikken.

      • De tong speelt een cruciale rol door het voedsel naar de achterkant van de mondholte te duwen.

    • Kenmerken:

      • Deze fase is willekeurig, wat betekent dat de persoon bewust kan bepalen wanneer hij of zij wil slikken.

      • Zodra het voedsel achter op de tong is geplaatst, kan het niet meer terug naar voren worden gebracht.

    2. Faryngeale Fase

    • Functie: Deze fase zorgt ervoor dat het voedsel veilig van de mond naar de slokdarm gaat, terwijl de luchtwegen worden afgesloten.

    • Acties:

      • Wanneer het voedsel de achterkant van de tong bereikt, gaat de uvula (huig) omhoog om de nasofarynx af te sluiten, zodat voedsel niet in de neus kan komen.

      • Tegelijkertijd sluiten de valse stembanden en zakt de epiglottis naar beneden om het strottenhoofd af te dekken. Dit voorkomt dat voedsel in de luchtpijp (trachea) terechtkomt.

      • Het ademcentrum in de hersenen ontvangt signalen om de ademhaling tijdelijk te remmen tijdens het slikken.

    • Kenmerken:

      • Deze fase is reflexmatig en wordt gereguleerd door de hersenstam. Het is een automatisch proces dat plaatsvindt zodra het voedsel de juiste positie bereikt.

    3. Oesofageale Fase

    • Functie: In deze fase wordt het voedsel verder in de slokdarm geduwd naar de maag.

    • Acties:

      • Het voedsel wordt door peristaltische bewegingen (golfachtige spiercontracties) van de slokdarm naar beneden geduwd.

    • Kenmerken:

      • Deze fase is ook reflexmatig en verloopt snel. Het voedsel komt in de slokdarm terecht en wordt verder geleid naar de maag.

     

     

     

     

     

     

    Anatomie van de Lage Luchtwegen

    1. Trachea (Luchtpijp)

    • Structuur: De luchtpijp is ongeveer 11 cm lang en verbindt de larynx (strottenhoofd) met de hoofdbronchi. De trachea bestaat uit c-vormige kraakbeenringen die de luchtpijp openhouden en ervoor zorgen dat deze niet inklapt, zelfs wanneer de ademhaling verandert.

    • Splitsing: De trachea splitst zich ter hoogte van de carina (een verhoging aan de onderkant van de luchtpijp) in de rechter en linker hoofdbronchus. Deze splitst zich verder in kleinere vertakkingen richting de longen.

    • Rechter vs. Linker Bronchus:

      • De rechter hoofdbronchus is verticaler en breder dan de linker. Hierdoor is er een groter risico op aspiratie (het per ongeluk inademen van voedsel of vloeistof) naar de rechterlong bij verslikking.

      • De linker hoofdbronchus heeft een meer horizontale positie en is langer en smaller dan de rechter.

    2. Bronchi

    • Hoofdbronchi: De rechter en linker hoofdbronchi vertakken zich verder in kleinere bronchiën die naar de longen leiden. De wanden van de bronchi bevatten kraakbeen dat ervoor zorgt dat de luchtwegen open blijven en niet inkrimpen bij de ademhaling.

    • Bronchiën en Bronchioli:

      • De bronchi vertakken zich verder in steeds kleinere luchtwegen, de zogenaamde bronchioli. Terwijl de grotere bronchiën kraakbeen bevatten, hebben de bronchioli geen kraakbeen meer. In plaats daarvan zijn de wanden van de bronchioli opgebouwd uit glad spierweefsel.

      • Dit gladde spierweefsel speelt een cruciale rol in de regulatie van de luchtstroom door middel van bronchoconstrictie (vernauwing van de luchtwegen) en bronchodilatatie (verwijding van de luchtwegen), afhankelijk van de behoeften van het lichaam, bijvoorbeeld bij fysieke activiteit of ontspanning.

    3. Alveoli (Longblaasjes)

    • Structuur: De bronchioli eindigen in de alveoli, de kleine longblaasjes waar de gaswisseling plaatsvindt. Alveoli zijn zeer dunwandig en hebben een groot oppervlak, waardoor ze uiterst efficiënt zijn in het uitwisselen van zuurstof (O₂) en kooldioxide (CO₂) tussen de lucht en het bloed.

      • Alveolaire wanden: De dunne wand van de alveoli bestaat uit een laag epitheel, en de wanden zijn bedekt met een dunne film van surfactant, een stof die helpt om de oppervlaktenspanning te verminderen en de alveoli open te houden.

      • Gasuitwisseling: Het oppervlak van de alveoli is enorm (ongeveer 70 m² bij een volwassene), wat bijdraagt aan de efficiënte gasuitwisseling. O2 diffundeert van de lucht in de alveoli naar het bloed in de capillairen, terwijl CO2 van het bloed naar de alveolaire lucht wordt overgedragen om uit het lichaam te worden uitgeademd.

     

    Fysiologie en Regulatie van de Luchtwegen

    1. Autonoom Zenuwstelsel

    Het autonome zenuwstelsel speelt een sleutelrol in de regulatie van de luchtwegen:

    • Sympathisch zenuwstelsel: Wanneer het sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd (bijvoorbeeld tijdens lichamelijke inspanning of stress), wordt er adrenaline (epinefrine) afgegeven. Dit zorgt voor bronchodilatatie, waarbij de luchtwegen verwijden om de luchtstroom te vergroten en de ademhaling te vergemakkelijken.

    • Parasympathisch zenuwstelsel: Het parasympathische systeem, dat via de nervus vagus werkt, is verantwoordelijk voor bronchoconstrictie. Dit zorgt ervoor dat de luchtwegen vernauwen, wat meestal optreedt in rust of tijdens de spijsvertering wanneer de behoefte aan luchtstroom laag is.

    Deze mechanismen stellen het lichaam in staat om de luchtstroom aan te passen aan verschillende omstandigheden, zoals tijdens lichamelijke inspanning of wanneer het lichaam in rust verkeert.

    2. Anatomische Dode Ruimte

    • Definitie: De anatomische dode ruimte verwijst naar de delen van de luchtwegen (de neusholte, mondholte, trachea en bronchi) waar geen gaswisseling plaatsvindt. Dit is de lucht die wel de luchtwegen binnengaat, maar niet in contact komt met de alveoli voor gasuitwisseling.

    • Volume: Bij een normale ademteug van ongeveer 500 ml lucht, komt ongeveer 150 ml in de anatomische dode ruimte terecht, wat niet bijdraagt aan de gaswisseling. De resterende 350 ml lucht bereikt de alveoli, waar de gaswisseling plaatsvindt.

      • Het volume van de dode ruimte is relatief constant, hoewel het kan variëren afhankelijk van de anatomie van de luchtwegen (bijvoorbeeld bij obstructies of bij mensen met bepaalde aandoeningen zoals COPD).

      • Het concept van de dode ruimte is belangrijk voor het begrijpen van de efficiëntie van de ademhaling en het zuurstoftransport in het lichaam. Hoe groter de dode ruimte, hoe minder lucht effectief bijdraagt aan de gaswisseling in de longen.

     

     

     

    Afweermechanismen van de Luchtwegen

    1. Slijm en Trilhaartjes (Mucociliaire Afweer)

    • Slijmproductie: Kliercellen in de luchtwegen produceren slijm, een kleverige substantie die een belangrijke rol speelt in het vangen van ongewenste deeltjes, zoals stof, rook, pollen en micro-organismen (bijvoorbeeld virussen en bacteriën). Slijm werkt als een soort zeef die deze deeltjes opvangt en voorkomt dat ze verder de luchtwegen binnendringen.

    • Trilhaartjes (Cilia): Het slijm wordt geholpen door trilhaartjes—kleine, haartjesachtige structuren die de luchtwegen bekleden. Trilhaartjes bewegen constant in een golvende beweging die het slijm omhoog naar de keelholte transporteert. Dit proces staat bekend als de mucociliaire escalator.

      • Zodra het slijm zich naar de keelholte beweegt, kan het op twee manieren verder worden behandeld:

        • Het doorgestikt worden en via de slokdarm naar de maag worden getransporteerd, waar het maagzuur de micro-organismen doodt.

        • Of het kan via hoesten of niezen uit het lichaam worden verwijderd.

    Deze combinatie van slijmproductie en het mechanisme van de trilhaartjes vormt een krachtige barrière tegen micro-organismen en voorkomt dat ze dieper de luchtwegen binnendringen.

    2. Hoesten en Niesen

    • Hoesten: Hoesten is een reflex die wordt geactiveerd wanneer er irritatie optreedt in de luchtwegen, bijvoorbeeld door stof, rook, virussen of bacteriën. Het doel van hoesten is om de luchtwegen snel en krachtig te reinigen van ongewenste stoffen.

      • Tijdens een hoestreflex wordt de lucht snel en met hoge snelheid uit de longen geperst, wat helpt om slijm, micro-organismen, en andere irriterende stoffen uit de luchtpijp en bronchiën te verwijderen.

      • Hoesten kan ook helpen bij het verwijderen van slijm dat door de trilhaartjes naar de keelholte is verplaatst.

    • Niesen: Niesen is een reflex die optreedt wanneer de neusholte geïrriteerd raakt, vaak door stof, pollen, rook of andere deeltjes. Het doel van niezen is om ongewenste stoffen uit de neusholte te verwijderen.

      • Tijdens een niesreflex worden krachtige luchtstromen via de neus en mond uitgestoten, wat helpt om micro-organismen en andere deeltjes uit de bovenste luchtwegen te verdrijven.

    Hoewel zowel hoesten als niezen effectieve afweermechanismen zijn, kunnen ze ook micro-organismen verspreiden in de lucht. Dit benadrukt het belang van hygiënische maatregelen zoals het bedekken van de mond en neus bij hoesten of niezen, en het regelmatig wassen van handen om de verspreiding van infecties te voorkomen.

     

     

    Beoordeling van de Luchtwegen

    Normale Ademhaling

    • Normale ademhaling bij een patiënt houdt in dat de ademhalingsbewegingen rustig en gelijkmatig zijn, zonder extra moeite of tekenen van obstructie.

    • Spreken: Als de patiënt normaal kan spreken, is de luchtweg doorgaans open en vrij van obstructie.

    • Ademgeluiden: Normale ademhaling is niet hoorbaar op afstand, maar kan met een stethoscoop worden gehoord bij het ausculteren van de longen.

    Abnormale Ademgeluiden

    Abnormale ademgeluiden kunnen wijzen op een obstructie of andere aandoeningen van de luchtwegen. Het is belangrijk om zowel te kijken (observeer ademhalingsinspanning) als te luisteren (naar ademgeluiden), omdat dit belangrijke aanwijzingen biedt over de ernst van de situatie.

    • Nasale spraak: Vaak te horen bij een verstopte neus. Dit komt doordat de lucht niet goed door de neus kan stromen, wat de spraak beïnvloedt.

    • Inspiratoire stridor: Een gierend geluid tijdens het inademen, wat wijst op vernauwing of obstructie in de farynx of larynx. Dit kan ontstaan door een vreemd voorwerp, zwelling door infecties, allergieën of andere aandoeningen.

    • Snurken: Vaak geassocieerd met obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). Dit kan wijzen op een vernauwing van de bovenste luchtwegen, vooral tijdens de slaap.

    • Reutelen of rochelen: Geluiden die ontstaan door sputumophoping in de bronchiën, vaak te horen bij aandoeningen die gepaard gaan met vocht in de luchtwegen, zoals COPD of chronische bronchitis.

    • Piepende expiratie: Een hoogfrequent piepend geluid tijdens het uitademen, typisch voor aandoeningen zoals astma, waarbij er sprake is van vernauwing van de lage luchtwegen (bronchiolen).

    Gevolgen van Abnormale Ademgeluiden

    • Geen ademgeluiden: Bij een totale luchtwegafsluiting zijn er geen ademgeluiden hoorbaar, wat een levensbedreigende situatie is. Dit kan leiden tot bewustzijnsverlies.

    • Verergering van ademgeluiden: Een toename van abnormale ademgeluiden, vooral in combinatie met paniek bij de patiënt, is zorgwekkend en kan wijzen op een verslechtering van de luchtwegobstructie.

    • Verdwijnen van ademgeluiden: Het verdwijnen van ademgeluiden, gecombineerd met cyanose (blauwe verkleuring van huid of lippen) en bewustzijnsverlies, is alarmerend en vereist onmiddellijke interventie.

     

    Reactie op Bewusteloosheid

    Bij een bewusteloze patiënt kunnen de luchtwegen worden afgesloten door de tong, die naar achteren valt wanneer de patiënt zijn spierspanning verliest. Dit kan leiden tot ademhalingsproblemen en zelfs verstikking. Daarom zijn er specifieke interventies nodig om de luchtwegen weer open te maken:

    1. Chin Lift: Het hoofd wordt iets achterover gekanteld om de luchtweg te openen en de tong te verplaatsen, zodat de ademhaling weer mogelijk wordt.

    2. Stabiele Zijligging: De patiënt wordt in een positie gelegd waarin de luchtwegen open blijven, en slikken van eventueel braaksel of andere stoffen wordt voorkomen.

    3. Mond Leegmaken: Obstructies, zoals voedselresten of vreemde voorwerpen, worden uit de mond verwijderd.

    4. Intubatie: Bij ernstige obstructie of ademhalingsproblemen kan een arts een beademingsbuis in de trachea plaatsen om de luchtweg open te houden.

    5. Jaw Thrust: Bij vermoeden van nekletsel wordt de kaak naar voren getrokken (zonder de nek te bewegen) om de luchtweg open te houden zonder risico op verdere beschadiging van de wervelkolom.

    6. Tracheotomie: In extreme gevallen van totale luchtwegafsluiting, wanneer andere methoden niet effectief zijn, kan een tracheotomie worden uitgevoerd, waarbij een opening in de trachea wordt gemaakt om ademhaling mogelijk te maken.

     

    Oorzaken van Abnormale Ademgeluiden

    • Inspiratoire stridor: Dit geluid kan wijzen op obstructie in de hoge luchtwegen (farynx, larynx) en wordt vaak veroorzaakt door:

      • Bewusteloosheid (in rugligging), waardoor de tong naar achteren zakt en de luchtweg blokkeert.

      • Vreemd voorwerp in de luchtwegen, vooral bij jonge kinderen die vaak voorwerpen in de mond stoppen.

      • Zwelling van de keel of larynx, vaak veroorzaakt door allergische reacties of infecties zoals laryngitis of epiglottitis.

      • OSAS (obstructief slaapapneusyndroom), waarbij de luchtwegen tijdens de slaap vernauwen.

    • Expiratoir piepen: Dit geluid is typisch voor vernauwing van de lagere luchtwegen en komt voor bij aandoeningen zoals:

      • Astma bronchiale, waar ontsteking en vernauwing van de bronchiën leiden tot piepende ademhaling.

      • Astma cardiale, wat kan optreden als gevolg van hartfalen, waarbij de longen niet goed geventileerd worden.

      • COPD (Chronische Obstructieve Longziekte), waarbij de luchtwegen door ontstekingen en beschadiging vernauwd raken, wat piepen kan veroorzaken.

    • Ronchi (Reutelen): Dit zijn diepe, lage geluiden die vaak wijzen op vocht in de bronchiën:

      • Aspiratie van voedsel of vloeistof in de luchtwegen, wat vaak voorkomt bij slikstoornissen of bewusteloosheid.

      • Chronische bronchitis, waarbij de luchtwegen ontstoken zijn door langdurige blootstelling aan irriterende stoffen zoals rook of luchtvervuiling.

      • Cystic fibrosis (taaislijmziekte), een genetische aandoening die zorgt voor de productie van dik slijm in de luchtwegen, wat reutelende geluiden veroorzaakt.

     

     

     

     

     

     

     

    Ademprikkel

    Ademcentrum: Het ademcentrum in de hersenstam regelt automatisch de diepte en snelheid van de ademhaling. Dit gebeurt zonder bewuste controle en is essentieel voor het handhaven van de juiste niveaus van kooldioxide (CO2) en zuurstof (O2) in het bloed.

    Chemoreceptoren:

    • Centrale Chemoreceptoren: Gelegen in de hersenstam, meten deze de pH van het bloed en de kooldioxidespanning. Een stijging van CO2 leidt tot een daling van de pH (acidose), wat al bij een minimale verandering een extra ademprikkel kan veroorzaken. Dit stimuleert het ademcentrum om de ademarbeid te verhogen en meer CO2 af te blazen.

    • Perifere Chemoreceptoren: Deze bevinden zich in de aortaboog en halsslagader en reageren vooral op lage O2-concentraties. Een aanzienlijke daling van de zuurstofspanning is nodig om een extra ademprikkel te geven.

    Ademdrang: De ademdrang ontstaat voornamelijk door de ophoping van CO2 in het bloed, niet door zuurstofgebrek. Dit gevoel kan toenemen bij fysieke inspanning, waarbij meer O2 wordt verbruikt en meer CO2 wordt geproduceerd.

    Impact van COPD: Bij ernstige COPD (zoals longemfyseem) is de partiële druk van CO2 (pCO2) verhoogd en de partiële druk van O2 (pO2) vaak verlaagd. Dit leidt tot benauwdheid, die verergert naarmate de longfunctie verder afneemt.

    Emotionele Invloeden: De ademhaling wordt ook beïnvloed door emotionele factoren, zoals spanning, pijn of vreugde, die de ademhalingssnelheid kunnen verhogen.

     

    Ademhalingsspieren: De belangrijkste ademhalingsspier is het diafragma, dat bij inademing (inspiratie) actief samengetrokken wordt. Dit zorgt ervoor dat de borstholte (thorax) vergroot, waardoor lucht in de longen wordt gezogen. De musculi intercostales externi (buitenste tussenribspieren) helpen ook door de ribben te heffen en te spreiden, wat de thorax dieper en breder maakt.

    Expiratie: Bij uitademing (expiratie) ontspannen de ademhalingsspieren, en door de elasticiteit van de longen en de zwaartekracht keert de borstkas terug naar de ruststand. Dit proces is passief en kost geen energie.

    Krachtige Uitademing: Bij krachtig uitblazen, zoals bij hoesten of niezen, worden de musculi intercostales interni (binnenste tussenribspieren) en de buikspieren ingeschakeld om de lucht uit de longen te persen.

    Pleurabladen: De longen zijn omgeven door pleurabladen (borstvlies en longvlies) die vacuüm aan elkaar zijn 'geplakt'. Dit vacuüm zorgt ervoor dat de longen niet inklappen en meebewegen met de adembewegingen van de thoraxwand.

    Elasticiteit en Compliantie:

    • Elasticiteit: Zorgt ervoor dat de longen vanzelf kleiner worden bij ontspanning van de ademhalingsspieren.

    • Compliantie: Verwijst naar de rekbaarheid van de longen; gezonde longen zijn makkelijk uit te rekken zonder veel energie te verbruiken. Surfactant in de longblaasjes verlaagt de oppervlaktespanning, waardoor de alveoli open blijven.

    Longvolumes:

    • Totale Longcapaciteit: Maximale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten.

    • Vitale Capaciteit: Maximale hoeveelheid lucht die kan worden in- of uitgeademd.

    • Restvolume: Lucht die altijd in de longen blijft, zelfs na maximale uitademing.

    • Teugvolume (TV): Hoeveelheid lucht die per ademteug in- of uitademt, gemiddeld ongeveer 500 ml.

    Ademminuutvolume: hoeveelheid lucht die in één minuut in- of uitademt, berekend door ( ademfrequentie x  teugvolume.) In rust is dit vaak ongeveer 6 liter.

    Ademcentrum: Gelegen in de hersenstam, regelt het de frequentie, diepte en regelmaat van de ademhaling op basis van de concentraties van CO2 en O2 in het bloed. Het ontvangt informatie van chemoreceptoren die de pH en CO2-spanning meten. Een stijging van CO2 of een daling van pH vormt een extra ademprikkel.

    Ademdrang: Dit gevoel ontstaat door de ophoping van CO2, niet door zuurstofgebrek. Bij aandoeningen zoals COPD is de pCO2 verhoogd en de pO2 vaak verlaagd, wat leidt tot benauwdheid.

    Verbanden

    • De samenwerking van ademhalingsspieren en pleurabladen is cruciaal voor een effectieve ventilatie.

    • Elasticiteit en compliantie zijn essentieel voor een efficiënte gaswisseling en bepalen hoeveel energie nodig is voor in- en uitademing.

    • Het ademcentrum en chemoreceptoren spelen een centrale rol in het reguleren van de ademhaling op basis van de gasniveaus in het bloed, wat essentieel is voor het handhaven van de zuurstof- en kooldioxidebalans in het lichaam.

     

    Ademminuutvolume

    Ademminuutvolume: Dit is het totale volume lucht dat je in een minuut in- en uitademt. Het wordt berekend door het aantal ademhalingen per minuut te vermenigvuldigen met het teugvolume. Bijvoorbeeld, bij 12 ademhalingen per minuut is het ademminuutvolume 12 × 500 ml = 6000 ml (of 6 liter).

    Dode Ruimte: Niet al de lucht die je inademt komt aan in de longen. Een deel blijft in de luchtwegen (de dode ruimte). Bij een normaal teugvolume van 500 ml komt ongeveer 150 ml niet naar de longblaasjes, waardoor slechts 350 ml effectief bijdraagt aan de zuurstofuitwisseling.

    Alveolaire Ventilatie: Dit is de lucht die daadwerkelijk in de longblaasjes komt en helpt bij het opnemen van zuurstof en het afgeven van kooldioxide. Dit volume is lager dan het totale ademminuutvolume.

    Effectiviteit van Ademhaling: Diep ademhalen levert betere gaswisseling op dan snel ademhalen.

    Dyspnoe: Dit is het ervaren van ademtekort, vaak beschreven als benauwdheid of kortademigheid. Bij dyspnoe kan er een ophoping van kooldioxide zijn, wat leidt tot een extra ademprikkel.

    Psychogene Hyperventilatie: Dit is een toestand waarbij iemand te veel CO2 uitademt, wat het bloed basischer maakt. Dit kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid en tintelingen

    Ademfrequentie: Een gezonde volwassene ademt normaal 10-19 keer per minuut.

    • Tachypnoe: Snelle ademhaling (20/min of meer), vaak een reactie op inspanning of luchtwegproblemen.

    • Bradypnoe: Langzame ademhaling (< 10/min), kan veroorzaakt worden door onderkoeling of remming van het ademcentrum door medicijnen.

    Ademvolume: Bij rustige ademhaling is het teugvolume ongeveer 500 ml.

    • Oppervlakkige Ademhaling: Teugvolume is minder dan 500 ml, vaak door ademremming of pijn.

    • Diepe Ademhaling: Teugvolume is groter, normaal bij inspanning of als compensatie voor verzuring.

    Symmetrie van de Ademhaling: Normale ademhaling is symmetrisch, wat betekent dat de bewegingen van de borstkas aan beide zijden gelijk zijn.

    • Asymmetrische Ademhaling: Kan optreden bij pneumothorax (ingeklapte long), eenzijdige pijn of bij liggen op de zij.

    Adempatroon: Normale ademhaling is regelmatig met een gemiddelde diepte en frequentie tussen 10 en 20/min.

    • Apnoe: Geen ademhaling.

    • Bradypnoe: Regelmatige ademhaling < 10/min.

    • Tachypnoe: Regelmatige ademhaling > 20/min.

    • Kussmaul-ademhaling: Regelmatig en diep met hoge frequentie, vaak bij acidose.

    • Cheyne-Stokes-ademhaling: Periodes van apnoe gevolgd door toenemende en afnemende ademhaling.

    • Biot-ademhaling: Volledig onregelmatig qua timing en diepte.

     

    Verbanden

    • Dyspnoe en de verschillende ademhalingspatronen zijn belangrijke indicatoren van de ademhalingsgezondheid.

    • De ademfrequentie en het ademvolume zijn cruciaal voor het begrijpen van de effectiviteit van de ademhaling.

    • Asymmetrie in ademhaling kan wijzen op ernstige aandoeningen zoals pneumothorax, wat onmiddellijke aandacht vereist.

    • Psychogene hyperventilatie en de gevolgen ervan benadrukken het belang van zowel fysiologische als psychologische factoren in de ademhaling.

     

    Ademvolume

    Bij rustig ademen gaat bij elke inspiratie ongeveer een halve liter (500 ml) lucht naar binnen. Eenzelfde volume gasmengsel wordt ook per keer uitgeademd. Het teugvolume kan door zorgvuldig observeren van de ademarbeid worden ingeschat. Objectief meten vereist longfunctieonderzoek (spirometrie).

    Bij een oppervlakkige ademhaling is het teugvolume minder dan 500 ml. Dit kan komen door remming van de ademprikkel of ademarbeidproblemen.

    Oorzaken van oppervlakkige ademhaling (laag teugvolume) zijn:

    • ademremming (demping van het ademcentrum);

    pijn bij het ademen (ribletsel, operatie, pleuritis).

    Bij een diepe ademhaling is het teugvolume juist groter. Dit is normaal bij inspanning, maar kar ook een compensatie zijn voor een acidose (verzuring). Extra CO2 afblazen beperkt dan de verzuring.

    Bij psychogene hyperventilatie blaast de patient te veel kooldioxide af door diepe (en snelle) ademhaling. Sommige mensen (zoals Jesse en Sara) hyperventileren bewust voor onder water zwemmen om langer zonder ademen te kunnen.

    Symmetrie

    Normale ademhaling is symmetrisch links en rechts zijn de bewegingen van de thoraxwand gelijk. Ook het ademgeruis dat je hoort met de stethoscoop is normaal symmetrisch. Oorzaken van asymmetrische ademhaling (links-rechtsverschil) zijn:

    pneumothorax (ingeklapte long);

    • eenzijdige pijn bij het ademen;

    zijligging.

    Adempatroon

    Een normale ademhaling is regelmatig met een gemiddelde diepte en een frequentie tussen 10 en 20/min.

    • Apnoe is ontbreken van ademhaling.

    • Bradypnoe is een regelmatige ademhaling met een frequentie < 10/min.

    • Tachypnoe is een regelmatige ademhaling met een frequentie > 20/min.

    • Kussmaul-ademhaling is regelmatig en abnormaal diep met vaak een hoge frequentie. Cheyne-Stokes-ademhaling is telkens een periode apnoe, dan weer een toename en afnam Biot-ademhaling is volkomen onregelmatig qua timing en diepte.

     

    Alveoli

     

    Functie van Alveoli

    • Zuurstofopname: Alveoli stellen zuurstof in staat om in het bloed te diffunderen. Dit is essentieel voor de cellen in het lichaam, die zuurstof nodig hebben voor de energieproductie.

    • Kooldioxideafgifte: Kooldioxide, een afvalproduct van de celademhaling, wordt via de alveoli afgegeven aan de lucht bij het uitademen.

    Anatomie en Structuur

    • Locatie: Alveoli bevinden zich aan het einde van de bronchiën, die zich verder vertakken in kleinere luchtwegen genaamd bronchioli.

    • Capillairen: Elke alveolus is omgeven door een netwerk van haarvaten (capillairen), wat een efficiënte gasuitwisseling mogelijk maakt.

    • Dunne Wanden: De wand van de alveoli is zeer dun (één cellaag dik), wat de diffusie van gassen vergemakkelijkt.

    Gasuitwisselingsproces

    1. Inademing: Tijdens het inademen komt zuurstof in de alveoli terecht.

    2. Difusie: Zuurstof diffundeert van de alveoli naar het bloed in de capillairen, terwijl kooldioxide van het bloed in de alveoli diffundeert.

    3. Uitademing: Kooldioxide wordt vervolgens uit de alveoli uitgeademd.

    Cellulaire Componenten

    • Pneumocyten:

      • Type I: Deze cellen vormen de dunne wand van de alveoli en zijn verantwoordelijk voor de gasuitwisseling.

      • Type II: Deze cellen produceren surfactant, een vloeistof die de alveoli bekleed en voorkomt dat ze tijdens uitademen collapse. Surfactant vermindert de oppervlaktespanning, waardoor de alveoli gemakkelijker kunnen opengaan.

    Relevantie bij Lichaamsinspanning

    • Tijdens fysieke inspanning verbruiken spieren meer zuurstof, wat leidt tot een verhoogde ademhalingssnelheid en -diepte om de alveoli beter te laten functioneren.

    • Dit verhoogt de efficiëntie van gasuitwisseling, zodat het lichaam in staat is om aan de verhoogde behoeften te voldoen.

     

    De Rol van Alveoli:

    • Alveoli zijn essentieel voor gasuitwisseling; ze bieden een dunne barrière voor het transport van gassen tussen lucht en bloed.

    • Ze spelen ook een belangrijke rol in de verdediging tegen ziekteverwekkers en vreemde stoffen in de luchtwegen.

    Defensie Mechanismen:

    • Trilharen: Kleine haartjes in de luchtwegen helpen bij het verwijderen van stofdeeltjes en ziekteverwekkers.

    • Alveolaire macrofagen: Deze cellen in de longblaasjes helpen bij het opruimen van ongewenste micro-organismen en stoffen die in de alveoli terechtkomen.

     

                                                                                                  

    Diffusie

    Diffusie is het proces waarbij stoffen zich van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lage concentratie verspreiden.

    Rol in het Ademhalingssysteem:

    • Zuurstof (O₂) diffundeert van de alveoli in de longen naar het bloed, terwijl kooldioxide (CO₂) vanuit het bloed naar de alveoli diffundeert.

    • Dit proces is essentieel voor de gasuitwisseling en vindt plaats in de luchtblazen (alveoli) van de longen.

    Fick's Diffusiewet:

    • De efficiëntie van diffusie hangt af van verschillende factoren, waaronder:

      • Concentratieverschil: Hoe groter het verschil in concentratie tussen twee gebieden, hoe sneller de diffusie.

      • Grootte van het diffusieoppervlak: Een groter oppervlak bevordert snellere diffusie.

      • Diffusiedistantie: Een kortere afstand versnelt het proces.

      • Temperatuur en type stof: Hoge temperaturen verhogen de kinetische energie van moleculen, wat de diffusie versnelt.

    Concentratie als Sleutelfactor:

    • Concentratieverschil is cruciaal voor het tempo van diffusie; een groter verschil resulteert in een snellere diffusiesnelheid.

    • De afstand over welke diffusie plaatsvindt, beïnvloedt ook de snelheid; kortere afstanden leiden tot snellere processen.

    Praktische Toepassingen:

    • Gasuitwisseling in het lichaam is afhankelijk van de drukverschillen; zuurstof heeft een lagere oplosbaarheid in het bloed vergeleken met kooldioxide.

    • Alveolaire ventilatie speelt een rol bij de efficiëntie van de gasuitwisseling, waarbij zuurstof het bloed binnenkomt en kooldioxide eruit wordt verwijderd.

    Zuurstof- en Kooldioxidehuishouding:

    • Zuurstof (O₂) wordt sneller door de longen opgenomen dan kooldioxide (CO₂) kan worden afgegeven.

    • Dit heeft belangrijke implicaties voor de zuurstof- en kooldioxidebalans in het bloed en in de longen.

     

    Efficiënte Diffusie

    • Anatomie van de Luchtwegen:

      • De structuur van de luchtwegen en longen bevordert een optimale diffusie van gassen.

      • Het oppervlak voor gasuitwisseling in de longen is enorm, met ongeveer 70 tot 100 m², wat essentieel is voor een effectieve ademhaling.

    • Diffusiedistantie:

      • De afstand tussen alveoli en bloedcellen is zeer klein, variërend van 0,2 tot 0,5 micrometer, wat de snelheid van diffusie verhoogt.

      • Kleinere afstand betekent efficiëntere gasuitwisseling.

    • Concentratiegradiënten:

      • Door ademhaling blijft er een concentratieverschil tussen de alveoli en het bloed, wat essentieel is voor de gasuitwisseling.

      • De ventilatie zorgt ervoor dat de concentratie van zuurstof in de alveoli hoog blijft, terwijl kooldioxide efficiënt naar buiten diffundeert.

    Niet-Efficiënte Gasuitwisseling

    • Invloed van Hoogte:

      • Op grotere hoogtes is de zuurstofconcentratie lager. Dit leidt tot minder zuurstof in de alveoli en een verlaagde zuurstofverzadiging in het bloed.

      • De lagere concentratie van zuurstof betekent dat het moeilijker is om voldoende zuurstof op te nemen.

    • Concentratieverschil:

      • Bij lagere zuurstofniveaus is er een vermindering van het concentratieverschil dat nodig is voor efficiënte diffusie.

      • Dit resulteert in slechtere gasuitwisseling en een vermindering van de zuurstofopname.

    • Saturatie en Bloed:

      • De zuurstofverzadiging in het bloed kan beïnvloed worden door de veranderingen in zuurstofconcentratie.

      • De kwaliteit van gasuitwisseling kan worden negatief beïnvloed door externe factoren zoals hoogte en de bijbehorende drukverschillen.

    Kernpunten

    • Efficiënte diffusie: Optimale structuur van de luchtwegen en kortere diffusiedistantie bevorderen snelle gasuitwisseling.

    • Concentratieverschillen: Essentieel voor het effectief opnemen van zuurstof en het afgeven van kooldioxide.

    • Niet-efficiënte gasuitwisseling: Lage zuurstofniveaus op hoogte beïnvloeden het concentratieverschil en verminderen de zuurstofverzadiging in het bloed.

    Oorzaken van Respiratoire Insufficientie

    1. Zuurstofspanning:

      • Een lage zuurstofspanning kan ontstaan door onvoldoende alveolaire ventilatie, wat het zuurstofniveau in het bloed aantast.

    2. Kooldioxidespanning:

      • Een verhoogde kooldioxidespanning kan het gevolg zijn van een gebrekkige afvoer van dit gas uit het lichaam, wat leidt tot respiratoire acidosis.

    Symptomen

    • Saturatiedaling:

      • Hypoxie (lage zuurstofverzadiging) kan leiden tot symptomen zoals dyspneu (kortademigheid) en cyanose (blauwkleuring van de huid door gebrek aan zuurstof).

    • Verstoorde Ventilatie:

      • Problemen met ventilatie kunnen ontstaan door aanleg- of afvoerproblemen, die het concentratieverschil beïnvloeden.

    Behandeling en Compensatie

    • Aanpak van Diffusieproblemen:

      • Het verbeteren van de alveolaire oppervlakte en elasticiteit kan helpen bij het verbeteren van de gasuitwisseling.

      • Medicatie zoals diuretica kan gebruikt worden om het vocht in de longen te verminderen, wat de concentratie van gassen verbetert.

    • Nierfunctie:

      • De nieren spelen een cruciale rol in de compensatie van respiratoire acidose door extra bicarbonaat aan het bloed toe te voegen, wat helpt de zuurgraad te reguleren.

     

    Kernpunten

    • Respiratoire Insufficientie: Onvermogen van de longen om voldoende zuurstof te leveren en kooldioxide af te voeren.

    • Symptomen: Lage zuurstofverzadiging leidt tot dyspneu en cyanose.

    • Behandeling: Verbeteren van de alveolaire oppervlakte en het gebruik van medicatie kan helpen, evenals de rol van de nieren in de compensatie van zuur-base evenwicht.

    Pulmonale Perfusie

    :longdoorbloeding, waarbij zuurstofarm bloed met kooldioxide naar de longen wordt gebracht en zuurstofrijk bloed naar het lichaam.

    Belangrijkste Componenten:

    1. Kleine Bloedcirculatie (Longcirculatie):

      • Dit betreft de bloedsomloop tussen het hart en de longen.

      • Zuurstofarm bloed (rijk aan CO₂) komt vanuit het rechterhart in de longen aan via de longslagaders.

      • In de longen vindt gasuitwisseling plaats: CO₂ wordt afgegeven en O₂ wordt opgenomen.

    2. Grote Bloedcirculatie (Lichaamscirculatie):

      • Dit is de circulatie van zuurstofrijk bloed van het hart naar het lichaam.

      • Zuurstofrijk bloed wordt via de longvenen teruggebracht naar het linker hart.

     

     

    Proces van Gasuitwisseling:

    • Alveoli:

      • Kleine luchtzakjes in de longen waar gasuitwisseling plaatsvindt.

      • Het O₂ diffundeert van de alveoli naar het bloed, terwijl CO₂ van het bloed naar de alveoli diffundeert om uitgeademd te worden.

    • Vasculaire Respons:

      • Bij hypoxie (lage zuurstofniveaus) kunnen de bloedvaten in de longen vernauwen om de perfusie naar beter geventileerde gebieden te sturen.

    Klinische Relevantie:

    • Pulmonale Hypertensie:

      • Verhoogde bloeddruk in de longcirculatie kan leiden tot hartproblemen en verminderde gasuitwisseling.

    • Longembolie:

      • Bloedstolsels in de longvaten kunnen de perfusie belemmeren en leiden tot acute ademhalingsproblemen.

     

    Kernpunten

    • Pulmonale Perfusie: De circulatie van bloed tussen het hart en de longen, cruciaal voor gasuitwisseling.

    • Kleine vs. Grote Bloedcirculatie: Longcirculatie voorziet in zuurstofarm bloed, en lichaamscirculatie voedt het lichaam met zuurstofrijk bloed.

    • Klinische Aspecten: Bewustzijn van aandoeningen zoals pulmonale hypertensie en longembolie is essentieel voor de behandeling van ademhalingsproblemen.

    Belang van Ventilatie-Perfusieverhouding:

    • Een goede gasuitwisseling in de longen hangt af van een optimale verhouding tussen ventilatie (luchtverplaatsing) en perfusie (bloeddoorstroming).

    • Ventilatie: Hoeveelheid lucht die de longen binnengaat; essentieel voor de zuurstofvoorziening en afvoer van CO₂.

    • Perfusie: De bloedstroom door de longen die de gasuitwisseling ondersteunt.

    Mechanismen:

    • De ventilatie en perfusie moeten goed op elkaar zijn afgestemd. Als de ventilatie naar een bepaald deel van de longen toeneemt, moet de perfusie dat ook doen, en vice versa.

    • Bij een mismatch tussen ventilatie en perfusie kan er onvoldoende gasuitwisseling plaatsvinden.

    Impact van Ondergeschikte Factoren:

    • De verhouding tussen ventilatie en perfusie kan door verschillende factoren worden beïnvloed, zoals de positie van de persoon (staande of liggende houding) en ziekten die de longfunctie aantasten.

    • Bijvoorbeeld, longziekten kunnen de ventilatie of perfusie verminderen en daardoor de efficiëntie van gasuitwisseling beïnvloeden.

    Compensatie:

    • Het lichaam heeft mechanismen om zich aan te passen aan veranderingen in de ventilatie-perfusieverhouding, zoals het verhogen of verlagen van de bloeddoorstroming naar verschillende delen van de longen op basis van de ventilatiestatus.

    • Ventilatie: Proces van luchtverplaatsing in de longen, essentieel voor de opname van zuurstof en afvoer van kooldioxide.

    • Pulmonale Perfusie: Bloedstroom door de longen, noodzakelijk voor optimale gasuitwisseling.

    Belangrijke Mechanismen:

    Shunting:  Bloed stroomt door de longen zonder efficiënt zuurstof op te nemen.

    • Oorzaken: Voorbeelden van pathologieën die shunting veroorzaken zijn longziekten waarbij ventilatie vermindert.

    Dode Ruimte Ventilatie: Ventilatie die niet bijdraagt aan gasuitwisseling, omdat het bloed dat deze lucht passeert niet perfundeert.

    • Gevolgen: Verhoogde CO₂-niveaus en onvoldoende zuurstofopname in het bloed.

    Hypoxische Vasoconstrictie:

    • Mechanisme: Bloedvaten in niet-geventileerde gebieden vernauwen, waardoor de bloedstroom naar beter geventileerde delen van de longen wordt geleid.

    • Effect: Verbetert de efficiëntie van gasuitwisseling door de bloedsomloop te optimaliseren.

    Gevolgen voor het Lichaam:

    • Hypoxemie: Onbalans tussen ventilatie en perfusie leidt tot een verlaagde zuurstofsaturatie in het bloed, wat ernstige gevolgen kan hebben.

    • Compensatoire Mechanismen: Het lichaam kan zich aanpassen door veranderingen in bloedstroom en ventilatie te reguleren.

     

     

    Beoordelen van de Gaswisseling

    Hoge Zuurstofverzadiging:

    • Zuurstofverzadiging > 95% en een normale huidkleur wijzen op een goede gaswisseling.

    • Saturatie: Laag zuurstofniveau kan leiden tot dyspnoe (benauwdheid) en cyanose (blauw verkleuren van de huid) bij diffusiestoornissen.

    Indicaties van Onvoldoende Gaswisseling:

    • Laag Zuurstofverzadiging: Een kortademigheid en blauwe verkleuring kunnen ook optreden door afgenomen ventilatie.

    • Luchtwegobstructie: Wanneer er voldoende zuurstof in de alveoli is maar dit niet goed naar het bloed wordt overgedragen, kan dit duiden op een probleem in de gaswisseling.

    Vochtopname en Diffusie:

    • Vochtopname in de Long: Aandoeningen zoals pneumonie en hartfalen belemmeren de diffusie van zuurstof. Dit komt vaak voor door gezwollen longweefsel of door een lagere O₂-aanvoer in het bloed.

    • Kooldioxideprijzen: De oplosbaarheid van kooldioxide speelt een rol en kan soms extra CO₂ aanmaakte van de ademhaling.

    Zuurstofdragers:

    • Bij bepaalde longaandoeningen, zoals ARP (Acute Respiratory Distress Syndrome), kan de saturatie laag zijn door een afname in zuurstofdruk en afwijkingen in de kooldioxide spanning.

    Langdurige Effecten:

    • Bij langdurige afname van het alveolaire oppervlak door aandoeningen, zoals COPD, kan de effectieve gaswisseling slecht worden, leidend tot chronische hypercapnie (verhoogde pCO₂ in het bloed).

    Nierfunctie:

    • De nieren spelen een rol in het reguleren van de bicarbonaat-spiegel in het bloed om de zuur-basebalans te handhaven.

    Perifere Saturatie:

    • Perifere saturatie wordt bepaald door een meting van zuurstofverzadiging via de huid en kan informatie geven over de bloeddoorstroming.

    • Bij gezonde mensen ligt de zuurstofverzadiging gewoonlijk tussen de 95-100%. Bij COPD-patiënten kan deze waarde chronisch lager zijn.

     Oorzaken van Hypoxie en Cyanose

    Hypoxie kan veroorzaakt worden door verschillende factoren, waaronder:

    1. Luchtwegobstructie:

      • Bijvoorbeeld bij astma of COPD, wat leidt tot belemmerde ademhaling.

    2. Ademhalingsproblemen:

      • Problemen met de longfunctie, zoals pneumonie of longembolie, die de zuurstofopname belemmeren.

    3. Bloedcirculatieproblemen:

      • Zoals hartfalen, wat de bloedstroom en daarmee de zuurstoflevering naar weefsels vermindert.

    4. Gasuitwisselingsstoornissen:

      • Situaties waarbij er een verminderde gasuitwisseling in de longen plaatsvindt, zoals bij longfibrose.

    Zuurstoftransport:

    • Zuurstof kan in sommige situaties tekortschieten, wat kan leiden tot een verlaagde <95% saturatie.

    • Satelietwaarden van pH, pCO₂, en pO₂ zijn ook belangrijk voor de beoordeling van zuurstofvoorziening en CO₂-afvoer.

    Kleurverandering (Perifere en Centrale Cyanose)

    • Cyanose is een blauwachtige verkleuring van de huid en slijmvliezen, die duidt op hypoxie.

    • Perifere cyanose: Treedt op in de extremiteiten. Bij een verminderde bloeddoorstroming kan de zuurstofverzadiging in deze gebieden verlaagd zijn. Dit is vaak te zien bij kou of hartfalen.

    • Centrale cyanose: Treedt op in de mondslijmvliezen en de tong, en geeft aan dat er een algemene zuurstofgebrek is in het systeem. Dit kan duiden op ernstige ademhalingsproblemen of een slecht functionerend hart.

    Beoordelen van de Longdoorbloeding

    De pulmonaire perfusie is van essentieel belang voor het beoordelen van circulatiecontroles. Normale bevindingen zijn:

    • Halsvenen: Zichtbaar en staan vlak en liggen gestuwd.

    • Hartfrequentie: Frequente 60-90 per minuut.

    • Bloeddruk: 100/70 tot 90/50 mm Hg.

    • Zuurstofsaturatie: Normale waarden.

    Shock is een levensbedreigende situatie met zuurstoftekort door een circulatieprobleem.

    De weefseldoorbloeding is afgenomen door onvoldoende perfusie, afsluiting of verwatering. Bij de meeste vormen van shock is de pols zwak en snel, en de bloeddruk laag, en de huid bleek en koud. Het stygmatoom is erger wanneer er onvoldoende bloed (plasma) is, slecht vermogen hart of een obstructie in de thorax. De bloedstroom is dan verder verminderd, ook door pulmonale perfusie. De ademhaling wordt meestal ventilerend door beperkte luchtstroom. De ventilatie is bij shock dus duidelijk groter dan de perfusie.

    Respiratoire insufficiëntie

    Onvoldoende functies van de ademhaling kunnen leiden tot:

    • Afname zuurstofvoorziening (lage pO₂).

    • Afname zuurstofafname (lage saturatie).

    • Verhoogde kooldioxidespanning (hoge pCO₂).

    • Acidose, verzuring (lage pH).

    Bij gedeeltelijke respiratoire insufficiëntie is de pO₂ laag en de pCO₂ te hoog. Verlaagde zuurstofopname en zuurstofafgeving en het normale kooldioxide ontstaat bij een situatie van COPD, terwijl men continue zuurstof krijgt.

    Bij ernstige tot zeer ernstige centrale zuurstoftekort krijgt men:

    • Een portie extra zuurstof in de weefsels af, dus er wordt ook minder kooldioxide geproduceerd. Samen met de andere adrenaline geassisteerde ventilatie kan dit leiden tot een daling van de pCO₂ in het bloed.