UITSCHEIDING
Je kunt de rol van de longen, lever, nieren en de huid bij uitscheidingprocessen toelichten;
Homeostase is het vermogen om het interne milieu in evenwicht te houden door middel van regelkringen. Het intern milieu is alles in het lichaam waarvoor een membraan moet worden passeert.
Je kunt de bouw, werking en functie van de longen van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven (BINAS 83A, 83B);
In het lichaam vindt diffusie plaats tussen de longlucht en het bloedplasma. Dit wordt bevorderd door een grotere diffusieconstante (bij een hogere temperatuur of lage viscositeit), groot diffusie-oppervlak, groot concentratieverschil en een kleine diffusieafstand (tussen de longblaasjes en haarvaten).
Het ademhalingsstelsel bij mensen bestaat uit de luchtwegen, de longen en de ademhalingsspieren:
Slijmvlies: aan de binnenzijde van de luchtwegen, bevochtigt en verwarmt de binnenstromende lucht en reinigt deze.
Neusholte:
Trilhaarepitheel: slijmvlies met trilhaar dat slijm naar de keelholte afvoert.
Haren: houden grove stofdeeltjes tegen.
Reukzintuig: met receptoren voor geurstoffen in binnenkomende lucht (voor bijv schadelijke gassen)
Keelholte:
Huig: sluit neusholte af bij slikken.
Strottenhoofd: bovenste deel van de luchtpijp, bestaat uit strotklepje (sluit luchtpijp af bij slikken) en stembanden.
Luchtpijp met trilhaarepitheel en kraakbeenringen (voorkomen dichtklappen).
Bronchiën: vertakkingen van de luchtpijp.
Longen bestaan uit bronchiolen (vertakkingen van de bronchiën) en longblaasjes aan de uiteinden van de kleinste bronciolen, omsponnen door haarvaten.
Het longvlies aan de buitenzijde van de longen en het borstvlies aan de binnenwand van de borstkas met daartussen de interpleurale ruimte, gevuld met vocht. In deze ruimte heerst een onderdruk.
Je kunt uitleggen op welke wijze longventilatie tot stand komt en geregeld wordt (BINAS 83A, 83B);
Longventilatie zijn de ademhalingsbewegingen voor verversing van longlucht.
Inademing: de borstholte wordt groter door spiersamentrekkingen (buitenste tussenribspieren en middenrif (omlaag)), de longen worden opgerekt, er ontstaat en onderdruk in de longholten, lucht stroomt naar binnen.
Uitademing: borstholte wordt kleiner na spierontspanning (bij diepe uitademing ook aanspanning binnenste tussenribspieren en buikspieren), door zwaartekracht en elasticiteit van buikwand en longen, de longen worden kleiner, er ontstaat een overdruk, lucht stroomt naar buiten.
De vitale capaciteit is de maximale hoeveelheid lucht die kan worden ingeademd na zo diep mogelijk uitademen.
De dode ruimte bestaat uit luchtwegen waarin nauwelijks gasuitwisseling met bloed plaatsvindt.
De regeling van de ventilatiebewegingen (diepte en frequentie) gaat via het zenuwstelsel.
Grote hersenen: bewuste verandering in ventilatiebeweging (bijv. bij het spreken).
Ademcentrum: autonoom regelcentrum in de hersenstam, ontvangt impulsen van chemoreceptoren in de bloedvaten.
Koolstofdioxidegehalte: pCO2 in bloed (receptoren gevoeliger bij lage pO2).
pH-daling in bloed (door het oplossen van CO2 ontstaat H+/melkzuurvorming).
Je kunt de bouw, werking en functie van de nieren van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven (BINAS 85A, 85C);
De nieren handhaven de homeostase, scheiden urine (met overtollige stoffen) uit. Nieren bestaan uit nierschors (het buitenste deel) met de kapsels van Bowman voor de vorming van voorurine, het niermerg met de nierkanaaltjes waarin urine wordt gevormd en verzamelbuisjes waarin de nierkanaaltjes in uitmonden, en het nierbekken die verbonden is met de urineleider waardoor urine wegstroomt naar de blaas.
Een niereenheid, nefron, ligt deels in de schors en deels in het merg, bestaat uit:
Glomerulus: haarvatenkluwen gelegen in kapsel van Bowman. Bloedvloeistof wordt door de bloeddruk vanuit de glomerulus geperst (ultrafiltratie); bloedcellen en grote moleculen kunnen niet passeren. Filtratiedruk ontstaat doordat het aanvoerend slagadertje een grotere diameter heeft dan het afvoerend slagadertje van de glomerulus.
Kapsel van Bowman: begin van het nierkanaaltje. De functie is de opvang van voorurine (water met alle opgeloste stoffen uit het plasma zoals glucose, zouten, ureum en andere stoffen).
Nierkanaaltje: met de Lis van Henle, waarin voorurine wordt geconcentreerd tot urine.
Terugresorptie van nuttige stoffen uit voorurine naar het bloed: glucose (volledig actief), mineralen, water (grotendeels passief).
Excretie: in het laatste deel van het nierkanaaltje kunnen ook stoffen zoals K+ en H+ (voor regeling van de pH) worden uitgescheiden.
Je kunt de bouw, werking en functie van de lever van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven;
De lever is opgebouwd uit leverlobjes, met in iedere hoek vertakkingen van galgang, poortader en leverslagader en centraal een levertakje.
Leverslagader: zuurstofrijk, constante glucoseconcentratie
Poortader: bloedvat waarin bloed met voedingsstoffen uit het verteringstelsel (maag, darm en alvleesklier) wordt afgevoerd naar de lever, zuurstofarm, wisselende glucoseconcentratie (afhankelijk van aanvoer uit voedsel)
Leverader: zuurstofarm, glucoseconcentratie wisselend door afgifte en opname van glucose door de lever, onder invloed van de hormonen glucagon en insuline.
Functies van de lever:
Stofwisseling van koolhydraten/vetten/eiwitten;
Koolhydraten: omzetting van glucose in glycogeen onder invloed van insuline, vorming van glucose uit monosachariden, glycogeen en overtollige amino-/vetzuren.
Vetten: vorming van niet-essentiële vetzuren, vorming van vet uit vetzuren en glycerol, omzetting van vetzuren in cholesterol of fosfolipiden.
Eiwitten: vorming van stollingsfactoren, transaminering (vorming niet-essentiële aminozuren), deaminering (overtollige aminozuren omzetten tot ammoniak tot ureum).
Detoxificatie.
Vorming van gal: emulgeert vetten, stroomt via de galgang naar de galblaas voor opslag en indikking, afvoer naar twaalfvingerige darm, verwijdering met ontlasting; bevat o.a. galzure zouten en bilirubine.
Uitscheiding van overtollige en schadelijke stoffen met het gal naar het uitwendige milieu (galwegen en darmen).
Je kunt de relatie tussen de bouw, werking en functie van uitscheidingsorganen uitleggen;
Je kunt het belang van de longen, lever, nieren, huid, (zenuw- en hormoonstelsel) voor de homeostase bij de mens beschrijven;
Je kunt een regelkring afleiden uit een beschrijving van de regulatie van lichaamsprocessen en de principes van een regelkring toelichten;
Je kunt de samenhang van de regeling van lichaamsprocessen beschrijven;
Je kunt beargumenteren op welke wijze verstoring van het dynamisch evenwicht kan ontstaan en hoe deze gereguleerd kan worden;
Je kunt de rol van de longen, lever, nieren en de huid bij uitscheidingprocessen toelichten;
Homeostase is het vermogen om het interne milieu in evenwicht te houden door middel van regelkringen. Het intern milieu is alles in het lichaam waarvoor een membraan moet worden passeert.
Je kunt de bouw, werking en functie van de longen van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven (BINAS 83A, 83B);
In het lichaam vindt diffusie plaats tussen de longlucht en het bloedplasma. Dit wordt bevorderd door een grotere diffusieconstante (bij een hogere temperatuur of lage viscositeit), groot diffusie-oppervlak, groot concentratieverschil en een kleine diffusieafstand (tussen de longblaasjes en haarvaten).
Het ademhalingsstelsel bij mensen bestaat uit de luchtwegen, de longen en de ademhalingsspieren:
Slijmvlies: aan de binnenzijde van de luchtwegen, bevochtigt en verwarmt de binnenstromende lucht en reinigt deze.
Neusholte:
Trilhaarepitheel: slijmvlies met trilhaar dat slijm naar de keelholte afvoert.
Haren: houden grove stofdeeltjes tegen.
Reukzintuig: met receptoren voor geurstoffen in binnenkomende lucht (voor bijv schadelijke gassen)
Keelholte:
Huig: sluit neusholte af bij slikken.
Strottenhoofd: bovenste deel van de luchtpijp, bestaat uit strotklepje (sluit luchtpijp af bij slikken) en stembanden.
Luchtpijp met trilhaarepitheel en kraakbeenringen (voorkomen dichtklappen).
Bronchiën: vertakkingen van de luchtpijp.
Longen bestaan uit bronchiolen (vertakkingen van de bronchiën) en longblaasjes aan de uiteinden van de kleinste bronciolen, omsponnen door haarvaten.
Het longvlies aan de buitenzijde van de longen en het borstvlies aan de binnenwand van de borstkas met daartussen de interpleurale ruimte, gevuld met vocht. In deze ruimte heerst een onderdruk.
Je kunt uitleggen op welke wijze longventilatie tot stand komt en geregeld wordt (BINAS 83A, 83B);
Longventilatie zijn de ademhalingsbewegingen voor verversing van longlucht.
Inademing: de borstholte wordt groter door spiersamentrekkingen (buitenste tussenribspieren en middenrif (omlaag)), de longen worden opgerekt, er ontstaat en onderdruk in de longholten, lucht stroomt naar binnen.
Uitademing: borstholte wordt kleiner na spierontspanning (bij diepe uitademing ook aanspanning binnenste tussenribspieren en buikspieren), door zwaartekracht en elasticiteit van buikwand en longen, de longen worden kleiner, er ontstaat een overdruk, lucht stroomt naar buiten.
De vitale capaciteit is de maximale hoeveelheid lucht die kan worden ingeademd na zo diep mogelijk uitademen.
De dode ruimte bestaat uit luchtwegen waarin nauwelijks gasuitwisseling met bloed plaatsvindt.
De regeling van de ventilatiebewegingen (diepte en frequentie) gaat via het zenuwstelsel.
Grote hersenen: bewuste verandering in ventilatiebeweging (bijv. bij het spreken).
Ademcentrum: autonoom regelcentrum in de hersenstam, ontvangt impulsen van chemoreceptoren in de bloedvaten.
Koolstofdioxidegehalte: pCO2 in bloed (receptoren gevoeliger bij lage pO2).
pH-daling in bloed (door het oplossen van CO2 ontstaat H+/melkzuurvorming).
Je kunt de bouw, werking en functie van de nieren van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven (BINAS 85A, 85C);
De nieren handhaven de homeostase, scheiden urine (met overtollige stoffen) uit. Nieren bestaan uit nierschors (het buitenste deel) met de kapsels van Bowman voor de vorming van voorurine, het niermerg met de nierkanaaltjes waarin urine wordt gevormd en verzamelbuisjes waarin de nierkanaaltjes in uitmonden, en het nierbekken die verbonden is met de urineleider waardoor urine wegstroomt naar de blaas.
Een niereenheid, nefron, ligt deels in de schors en deels in het merg, bestaat uit:
Glomerulus: haarvatenkluwen gelegen in kapsel van Bowman. Bloedvloeistof wordt door de bloeddruk vanuit de glomerulus geperst (ultrafiltratie); bloedcellen en grote moleculen kunnen niet passeren. Filtratiedruk ontstaat doordat het aanvoerend slagadertje een grotere diameter heeft dan het afvoerend slagadertje van de glomerulus.
Kapsel van Bowman: begin van het nierkanaaltje. De functie is de opvang van voorurine (water met alle opgeloste stoffen uit het plasma zoals glucose, zouten, ureum en andere stoffen).
Nierkanaaltje: met de Lis van Henle, waarin voorurine wordt geconcentreerd tot urine.
Terugresorptie van nuttige stoffen uit voorurine naar het bloed: glucose (volledig actief), mineralen, water (grotendeels passief).
Excretie: in het laatste deel van het nierkanaaltje kunnen ook stoffen zoals K+ en H+ (voor regeling van de pH) worden uitgescheiden.
Je kunt de bouw, werking en functie van de lever van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven;
De lever is opgebouwd uit leverlobjes, met in iedere hoek vertakkingen van galgang, poortader en leverslagader en centraal een levertakje.
Leverslagader: zuurstofrijk, constante glucoseconcentratie
Poortader: bloedvat waarin bloed met voedingsstoffen uit het verteringstelsel (maag, darm en alvleesklier) wordt afgevoerd naar de lever, zuurstofarm, wisselende glucoseconcentratie (afhankelijk van aanvoer uit voedsel)
Leverader: zuurstofarm, glucoseconcentratie wisselend door afgifte en opname van glucose door de lever, onder invloed van de hormonen glucagon en insuline.
Functies van de lever:
Stofwisseling van koolhydraten/vetten/eiwitten;
Koolhydraten: omzetting van glucose in glycogeen onder invloed van insuline, vorming van glucose uit monosachariden, glycogeen en overtollige amino-/vetzuren.
Vetten: vorming van niet-essentiële vetzuren, vorming van vet uit vetzuren en glycerol, omzetting van vetzuren in cholesterol of fosfolipiden.
Eiwitten: vorming van stollingsfactoren, transaminering (vorming niet-essentiële aminozuren), deaminering (overtollige aminozuren omzetten tot ammoniak tot ureum).
Detoxificatie.
Vorming van gal: emulgeert vetten, stroomt via de galgang naar de galblaas voor opslag en indikking, afvoer naar twaalfvingerige darm, verwijdering met ontlasting; bevat o.a. galzure zouten en bilirubine.
Uitscheiding van overtollige en schadelijke stoffen met het gal naar het uitwendige milieu (galwegen en darmen).
Je kunt de relatie tussen de bouw, werking en functie van uitscheidingsorganen uitleggen;
Je kunt het belang van de longen, lever, nieren, huid, (zenuw- en hormoonstelsel) voor de homeostase bij de mens beschrijven;
Je kunt een regelkring afleiden uit een beschrijving van de regulatie van lichaamsprocessen en de principes van een regelkring toelichten;
Je kunt de samenhang van de regeling van lichaamsprocessen beschrijven;
Je kunt beargumenteren op welke wijze verstoring van het dynamisch evenwicht kan ontstaan en hoe deze gereguleerd kan worden;