Casus 5 & 6, Centraal, perifeer zenuwstelsel en hersenen

Zenuwstelsel 

Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de perifere zenuwen. In het zenuwstelsel heb je verschillende systemen.  

 

Centrale zenuwstelsel: 

  • Hersenen 

  • Hersenstam  

  • Ruggenmerg  

 

Perifere zenuwstelsel: 

  • Hersenzenuwen 

  • Zenuwwortel  

  • Plexus  

  • Perifere zenuwen  

 

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit twee delen: 

  • Sensorische (afferent) = zenden impulsen uit naar het centrale zenuwstelsel. 

  • Motorisch (efferent)= zenden impulsen uit van het centrale zenuwstelsel.  

 

Vanuit het motorische deel heb je weer twee delen: 

  • Somatische (willekeurig)= beweging van de skeletspieren  

  • Autonome (onwillekeurige)= zoals hartslag, peristaltiek en de glandulaire activiteit.  

 

Het autonome bestaat ook weer uit twee delen: 

  • Orthosympatische= mobiliseert lichaamssystemen gedurende vecht-of-vluchtreactie 

  • Parasympatische= energiebehoud, vertering en lichaamsherstel neemt de overhand.   

 

Neuronen  

Neuronen= zenuwcellen die de actieve eenheden van het zenuwstelsel dat zenuwimpulsen genereert en geleidt. Ze produceren en sturen elektrische impulsen die actiepotentialen heten.  

Structuur 

Bestaat uit een cellichaam met zijn uitlopers: een axon en veel dendrieten. Neuronen delen zich bijna nooit en moeten voortdurend O2 en glucose krijgen om te overleven. Neuronen kunnen chemische energie (adenosinetrifosfaat, of ATP) alleen uit glucose halen.  

 

Verdere feiten neuronen: 

  • Transmissie van zenuwsignalen gebeurt zowel elektrisch als chemisch  

  • Cellichamen vormen de grijze stof van het zenuwstelsel en worden aangetroffen in de hersenschors of cortex en in het centrale gedeelte van het ruggenmerg.  

  • Axonen en dendrieten vormen de witte stof van het zenuwstelsel  

  • Axonen voeren zenuwprikkels van de cel af  

  • Dendrieten zijn korte uitlopers die actiepotenialen ontvangen en naar het cellichaam sturen. 

 

Gemyeliniseerde neuronen= vooral bij grote axonen en axonen van periferifere zenuwen. De knopen van ranvier bevorderen de snelle overdracht van actiepotentialen in gemyeliniseerde neuronen.  

Ongemyeliniseerde neuronen= postganglionaire vezels en enkele kleine vezels in het centrale zenuwstelsel zijn niet gemyeliniseerd. Axonen liggen meestal ingebed in cytoplasma. Geleiding van actiepotentialen in vezel is aanzienlijk lager.  

Myeline= zorgt voor isolatie zodat het membraan alleen op blootliggende posities (Knopen van Ranvier) hoeft te depolariseren, het signaal wordt veel sneller doorgegeven. 

 

Sensorische neuronen= zenden een impuls signaal naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) 

Motorische neuronen= zenden een impuls signaal van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren.  

 

Zenuwweefsel respons op verwonding  

Schade aan neuronen kan leiden tot snelle necrose met acute functionele uitval of atrofie. Schade kan het gevolg zijn van: 

  • Hypoxie (O2 te kort bloed) en anoxie (O2 te kort weefsels en organen) 

  • Gebrek aan voedingsstoffen  

  • Schadelijke stoffen, bijv, organisch lood 

  • Verwonding  

  • Infectie  

  • Ouder worden  

  • Hypoglycemie  

Perifere generatie zenuw 

Axonen kunnen zich herstellen als het cellichaam intact blijft, de spier neemt af in massa door het uitblijven van zenuwstimulatie. Als twee delen van het neurilemma niet te veel verschoven zijn regenereert het de oorspronkelijke route in richting effector (ongv 1,5 mm per dag). Nieuwe schawnn-cellen ontwikkelen zich en vormen een pas waar het axon zich kan regenereren. Functieherstel hangt af van goeie verbinding. 

Als de neurilemma niet op de goeie plaats ligt of is vernietigd maken de schwann-cellen tumorachtige groepen cellen. 

 

Neurotransmitters  

Om impulsen te geleiden moeten ze over springen van de ene presynaptische neuron naar een postsynaptische neuron, dit noem je de synaps. In de synaptische knop bevinden zich celmembraan-gebonden synaptische blaasjes, die een neurotransmitter bevatten. De neurotransmitter wordt geloosd in de synaptische spleet. Neurotransmitters worden geproduceerd door zenuwcellichamen, actief getransporteerd over de axonen en opgeslagen in de synaptische blaasjes. Ze worden vrijgemaakt door exocystose in respons op de actiepotentiaal en diffunderen over de synaptische spleet, waar ze inwerken op bepaalde receptorplaatsen op de postsynaptische membranen. Nadat het post synaptische membraan is gestimuleerd worden ze geïnactiveerd of weer opgenomen door de synaptische knop.  

 

De belangrijkste neurotransmitters: 

  • Noradrenaline/norepinefrine - sympathisch  

  • Acetylcholine – parasympatisch, neuromusculaire overgang  

  • Glutamaat – stemming, leren, geheugen  

  • Dopamine - aansturen beweging, stemming, psychotisch gedrag 

  • Serotonine – impulsecontrole, stemming, slaap 

  • GABA (gamma- aminoboterzuur) - inhiberende werking bij angstregulatie, rol bij aansturen bewegingen  

 

Neuroglia  

Neuroglia cellen= geleiden geen elektrische impulsen maar ondersteunen en voeden neuronen of elimineren vreem materialen in en rond neuronen. Gliacellen blijven zich ook zijn hele leven zich vermenigvuldigen.  

 

Astrocyten= de meest voorkomende neurogliacellen. Zijn stervormig met fijn vertakte uitlopers en liggen ingebed in mucopolysachariden. De wanden van de capillairen en de laag perivasculaire voetjes scheiden het bloed van de zenuwcellen, vormd de bloed hersenbarrière.  

Functie- de bloed-hersenbarriere beschermt de hersenen tegen giftige stoffen en chemische schommelingen in het bloed. Oplosbare stoffen zoals O2, Co2, glucose en alcohol kunnen door de barrière heen.  

 

Oligodendrocyten= kleiner dan astrocyten, gevonden in groepen rond zenuwcellichamen in de grijze stof en gehele lengte van gemyeliniseerde zenuwvezels. Functie- vormen en onderhouden het myeline in het centrale zenuwstelsel.  

 

Hersenen  

 

Hersenvliezen  

 

Van buiten naar binnen: 

  • Dura mater – subdurale ruimte  

  • Arachnoidea – subarachnoidale ruimte (spinneweb vlies)  

  • Pia mater- laag bindweefsel met kleine bloedvaatjes  

 

Cerebrospinale vocht  

CVS (cerebrospinale vocht) circuleert voortdurend vanuit de ventrikels door de subarachnoïdale ruimte rond de hersenen en het ruggenmerg. Het wordt geproduceerd in de ventrikels van de hersenen door de plexus choroidei. Het CVS keert terug in het bloed via de uitstulpingen van de arachnoidea. Als de CVS druk hoger is dan de veneuze druk dan strooms de CVS het bloed in. Als de veneuze druk hoger is dan de CVS druk vervallen de uitstulpingen zodat er geen bloed in de CVS komt.  

 

CVS bestaat uit: 

  • Water  

  • Zouten  

  • Glucose  

  • Plasma-eiwitten: kleine hoeveelheden albumine en globuline  

  • Enkele leukocyten  

  • Creatinine, kleine hoeveelheden  

  • Ureum, kleine hoeveelheden 

Functie CVS: 

  • Steunt en beschermt de hersenen en het ruggenmerg 

  • Houden de hersenen en het ruggenmerg vochtig en kan voedings- en afvalstoffen uitwisselen met interstitiële vocht van de hersenen 

  • Betrokken bij de regeling van de ademhaling 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hersenkwabben  

 

 

A: het gebied van Broca (waar de spraakproductie bevind) 

B: gebied van Wernicke (taal begrijpen en intelligentie) 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overige deel hersenen 

  

 

Functie hersenonderdelen: 

Thalamus: 

  • Verwerking emoties  

  • Filtering van prikkels 

Hypothalamus: 

  • Aansturing hypofyse  

  • Hongercentrum  

  • Dorstcentrum  

  • Temperatuur centrum  

  • Besturing gevoelens, seksueel gedrag, slaap-waakcycli  

  • Effectorganen van het autonome zenuwstelsel 

Middenhersenen (mesencephalon): 

  • Auditieve reflexen  

  • Visuele reflexen  

  • Motorische functies (spierspanning) 

De pons: 

  • Verwerkt ook sensorische informatie van het gezicht 

  • Verwerkt gehoor  

  • Verwerkt balans 

  • Controleert het ademhalingscentrum 

Verlengde merg (medulla oblongata)(bevat vooral kernen die betrokken zijn bij): 

  • Cardiovasculaire centrum  

  • Ademhalingscentrum  

  • Reflexcentra  

  • Gehoor en evenwicht  

Hersenstam= middenhersenen + pons + medulla oblongata  

Diencephalon (tussenhersenen)= thalamus + hypothalamus+ epifyse (deel van epithalamus) 

 

Reticulair activerend systeem (RAS) 

Bestaat uit gebieden binnen de reticulaire formatie die bij activering en verhoogde stimulering van de hersenschors teweegbrengen, die gepaard gaan met opwinding en verhoogde alertheid. RAS regelt ook het selectieve bewustzijn dus dat betekent dat er selectief zintuigelijke informatie naar de hersenschors tegenhoudt of doorlaat.  

 

 

Kleine hersenen (cerebellum) 

Onder de occopitaalkwab en bestaat uit twee helften, oppervlak gevormd door grijze stof en binnen in zit witte stof. (Zorgt vooral voor floeiing van willekeurige beweging en taal) 

Functie: 

  • Controleren en coördineren beweging verschillende groepen skeletspieren.  

  • Houden bezig met coördinatie en het behoud houding en evenwicht 

  • Spelen een rol bij kennis- en taalverwerking  

Ruggenmerg  

 

 

Functie sensorische (afferente) en de motorische (efferente) zenuwbanen: 

Sensorische (afferente): Sensorische zenuwen van uit organen en weefsels komen het ruggenmerg binnen en stijgt deze informatie via banen op naar de hersenen.  

Motorische (efferente): er komen prikkels van de hersenen en die gaan naar de weefsels en organen. Op deze manier komt de informatie naar buiten en kan ie het desbetreffende structuur bedienen.  

 

Reflexboog 

Een reflex is onafhankelijk van de hersenen en gebeurd op spinale niveau. Om dit mogelijk te maken bestaan er uitgebreide verbindingen tussen sensorische en motorische neuronen op gelijke of verschillende niveaus in het merg. Het is eerder een snellere beweging dan een gecontroleerde.  

Stappen van een reflexboog: 

  1. Er komt een pijnprikkel vanaf de achterhoornneuronen (sensorische prikkel) 

  1. Het gaat rechtstreeks naar de voorhoornneuronen (motorische prikkel) 

  1. Hiervan uit krijg je een flexorrespons (terugtrekreflex) ipsilateraal of extensorreflex contralateraal 

 

Functie grijze en witte stof in het ruggenmerg 

Grijze stof: de H vorm in het merg en zorgt voor het zenuwgeleiding en reflexen. Verwerkt sensorische informatie en brengt het naar de hersenen en zorgt voor motorische output. 

Witte stof: om de H vorm van de merg (dus rest van de merg) en zorgt voor het overbrengen van informatie tussen het lichaam en de hersenen. Volgende functies: 

  • Geleiding van signalen- afferente (stijgend): sensorisch naar hersenen, efferent (afdalend): motorisch van hersenen naar spieren.  

  • Communicatie tussen verschillende delen van het centrale zenuwstelsel.  

  • Coördinatie van complexe bewegingen 

 

Plexussen  

 

Een plexus is een groepering van een aantal zenuwen, vandaar dat bij beschadiging ervan een heel gebied kan uitvallen. De volgende plexusen zijn er: 

  • Plexus cervicalis, C1-C4 

  • Plexus brachialis, C5-T1  

  • Plexus lumbalis, L1-L4  

  • Plexus sacralis, L4-S4  

Functie plexussen: het bundelen en zenuwvezels opnieuw groeperen en rangschikken voordat ze verder lopen naar de huid, botten, spieren en gewrichten.  

 

Ruggenmergzenuwen benoemen in relatie tot hun ligging ten opzichte van de wervels? 

  

 

Beschrijving geven van de drie onderdelen van het perifere zenuwstelsel  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hersenzenuwen  

  1. I= N. olfactorius (reuk) 

  1. II= N. opticus (zien) 

  1. V= N. trigeminus (gevoel gelaat) 

  1. VII= N. facialis (gelaatsspieren) 

  1. X= N. vagus (o.a. verlaging ademhalingsfrequentie) 

  

 

Autonome zenuwstelsel (vegetatieve of onwillekeurige zenuwstelsel) 

Het autonome zenuwstelsel bestuurt de onwillikeurige functies (hartslag, ademhaling). Het autonome zenuwstelse bestaat uit 2 delen: 

  • Orthosympatische (thoracolumbale zenuwen) 

  • Parasympatische (craniosacrale zenuwen)  

De twee delen werken op volledige en aanvullende wijze samen om de willekeurige functies en de homeostase te handhaven. De meeste organen hebben een sympatische en een parasympatische toevoer, en hun werking is tegengesteld.  

Het orthosympstische deelneemt over in stressrijke situaties waarneer er inspanning en beweging noodzakelijk is. Het parasympatische deel neemt over wanneer het lichaam in rustvolle niet stressvolle situatie zit.  

Antipsychotica 

Geneesmiddelen die psychotische verschijnselen kunnen verminderen of doen verdwijnen (kalmerend effect). Hebben een effect op de positieve symptomen (wanen, hallucinaties) van een psychose → minder op de negatieve symptomen 

Soort medicatie: Dopamine antagonist 
 
Indicaties: 

  • Psychose 

  • Schizofrenie 

  • Psychotische of manische symptomen van schizoaffectieve stoornis 

  • Antipsychotica kunnen in combinatie met lithium (of carbamazepine of valproïnezuur) worden 
    toegepast bij de behandeling van een acute manische episode 

  • Hevige agitatie en onrust (meeste klassieke antipsychotica) 

  • Kortdurende behandeling van agressie bij Alzheimerpatiënten (risperidon) 

  • (Kortdurende behandeling van) agressie bij psychisch gestoorde kinderen (pipamperon, risperidon) 

  • Delier (haloperidol) 

  • Psychotische aandoeningen bij de ziekte van Parkinson (clozapine) 

  • Tics en choreatische bewegingen (haloperidol) 

 

Psychofarmaca (geneesmiddelen) hebben invloed op de neurotransmitters in de hersenen. 

  • Agonisten → stoffen die de werking van een stof (neurotransmitters) stimuleren 

  • Antagonisten → stoffen die de werking van een stof (neurotransmitters) remmen 

Effecten worden waargenomen in het gedrag en de beleving van mensen 

 

Bijwerkingen  

  • Dystonie: onwillekeurige spierspasmen, abnormale houding, torticollis 

  • Parkinsonisme: rigiditeit, akinesie (weinig bewegen), tremor, maskergelaat 

  • Acathisie: onvermogen om stil te zitten, rusteloosheid 

  • Tardieve dyskinesie: wormachtige tongbewegingen, smak- of zuig/kauw- of maalbewegingen, uitstulpen van de wang (bonbonwang), uitsteken van de tong ('fly-catcher tongue') 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Hersenen, CVA en ziekte van parkinson 

Casus 6 

Hersenen 

Functie: 

  • Hogere hersenfuncties, zoals taal, geheugen, verantwoordelijkheidsgevoel, denken, redeneren, moreel besef, beslissingen nemen en leren  

  • Zintuigelijke waarnemingen, waaronder het voelen van pijn, temperatuur en aanraking, het gezichtsvermogen, het gehoor, de smaakzin en de reuk  

  • Opwekking en besturing van spiersamentrekkingen en dus willekeurige bewegingen. 

 

Functionele gebieden 

  • Motorische gebieden, die de willekeurige skeletspierbewegingen besturen  

  • Sensorische gebieden, die zintuigprikkels ontvangen en verwerken  

  • Associatiegebieden, die te maken hebben met de integratie en uitvoering van complexe geestelijke functies, zoals intelligentie, geheugen, redeneren, beoordelingsvermogen en gevoelens.  

Motorische gebieden: 

  • Primaire motorische schors: controleren activiteit skelet spieren 

  • Gebied van boca: bestuurt spieren die nodig zijn om te spreken 

Sensorische gebieden: 

  • Somatosensorische schors: regelt pijn, temperatuur, druk, spierbeweging en de positie van gewrichten bewust worden.  

  • Auditieve cortex: regelt gehoor  

  • Olfactorische cortex: regelt de neus prikkels  

  • Smaakgebied: regelt de smaak  

  • Visuele schors: regelt zicht  

Associatiegebieden: 

  • Premotorische gebied: coördineert bewegingen die worden opgewekt door de primaire motorische schors, zodat geleerde bewegingspatronen kunnen worden herhaald.  

  • Prefrontale gebied: regelt tijdsgevoel, het vermogen de gevolgen van gebeurtenissen te voorzien en de normale beheersing van gevoelens.  

  • Gebied van Wernicke: regelt geschreven als gesproken taal, intelligentie  

  • Parietale- occipitale gebied: ruimtelijk bewustzijn, interpretatie van taal en het vermogen om voorwerpen te benoemen.  

 

 

 

 

Bloedcirculatie hersenen  

Cirkel van Willis: is een cirkel van arteriën die de hersenen van bloed voorzien. Het is zo gevormd dat de hersenen altijd voldoende bloed krijgen, ook bij beschadiging en of extreme bewegingen van hoofd en hals. De arteriën die bij de cirkel van willes horen: 

  • 2 arteriae cerebri anteriores 

  • 2 arteriae carotides internae  

  • Een arteria communicans anterior  

  • 2 arteriae communicantes posteriores  

  • 2 arteriae cerebri posteriores 

  • Een arteria basilaris  

 

CVA (cerebraal vasculair accident)  

Definitie 

Een CVA is een plotselinge onderbreking in de bloedtoevoer naar de hersenen door een afsluiting of een scheur in een hersenarterie, hierdoor raakt het hersenweefsel beschadigd.   

Risicofactoren 

CVA is een vaataandoening het risico loopt op met de leeftijd en mannen hebben een groter risico dan vrouwen. Verdere risicofactoren: 

  • Hypertensie  

  • Hypercholesterolemie  

  • Diabetes mellitus  

  • Eerder doorgemaakte hart- en vaatziekten  

  • Familiar voorkomen van hart- en vaatziekten  

  • Leefstijl factoren (roken, overgewicht, inactiviteit en overmatig alcohol gebruik) 

Specifieke factoren voor een herseninfarct: 

  • Hartritmestoornissen: atriumfibrilleren  

  • Hart- en klepaandoeningen  

  • Atherosclerose van de arteria carotis  

Specifieke risicofactoren voor een hersenbloeding: 

  • Zorgvragers die anticoagulantia gebruiken of om een andere reden een stollingsstoornis hebben  

  • Zorgvragers met (aangeboren) vaatafwijkingen  

  • Zorgvragers die cocaïne en amfetaminen gebruiken  

Etiologie 

Een herseninfarct wordt veroorzaakt door een plotselinge afsluiting van een hersenarterie, als gevolg van: 

  • Atherosclerose waarop een bloedstolsel (trombus) is ontstaan  

  • Embolie van elders in het lichaam  

Een hersenbloeding wordt veroorzaakt door een scheur in een verzwakte arterie, als gevolg van: 

  • Hypertensie  

  • Atherosclerose  

  • Scheur kan ook ontstaan als gevolg van (aangeboren) vaatafwijkingen 

Pathofysiologie 

De hersen arteriën staan met elkaar in verbinding en dat noemen we de cirkel van willis. Bij een afsluiting in een (aftakking van een) hersenarterie zal het achtergelegen hersenweefsel ischemisch worden. Dit leidt tot afsterving van de neuronen omdat het geen zuurstof en glucose meer krijgt. Bij een bloeding komen de neuronen juist onder druk en dat kan ook leiden tot afsterving. Als de CVA in de linker hemisfeer optreedt vallen er functies uit aan de rechter kant van het lichaam, anders om is dit ook het geval rechts de cva en links de uitval. Bij een TIA ( transient ischemic attack) is er sprake van een kortdurend zuurstoftekort in een deel van de hersenen door tijdelijke afsluiting, het hersenweefsel sterft zich hier niet door af en herstelt op tijd. Bij een TIA treden dezelfde uitval verschijnselen op zoals bij een CVA maar dan minder heftig en duurt een TIA maar 5 min lang.  

Symptomen 

Symptomen hangen af van het aangedane gebied, de meest voorkomende te zien neurologische functiestoornissen bij een CVA zijn: 

  • Een hangende mondhoek, krachtsverlies in arm en/of been (parese/paralyse) 

  • Een doof gevoel en tintelingen in een lichaamshelft (hypertensie, anesthesie, paresthesie)  

  • Afasie, dysfasie  

Overige neurologische functiestoornissen bij een CVA: 

  • Dysartrie  

  • Slikstoornissen  

  • Evenwichtsproblemen, duizeligheid, problemen met lopen, coördinatiestoornissen (ataxie)  

  • Visusproblemen  

  • Verwardheid  

  • Agnosie  

  • Apraxie  

  • Neglect  

  • Bewustzijnsdaling of –verlies (vooral bij een hersenbloeding)  

Overige symptomen kunnen ook voorkomen vooral bij een hersenbloeding: 

  • Plotselinge hoofdpijn vaak tijdens inspanning  

  • Misselijkheid  

  • Braken  

  • Hypertensie  

Diagnostiek  

Vroegtijdige herkenning is belangerijk om gelijk een diagnose te maken: 

  • FAST-test (ook wel Mond, spraak, arm, beroerte-alarm. Het is belangrijk om de tijdsstip te noteren wanneer symptomen begonnen) 

  • Spoed CT-scan (eventuele aanvulling CT-angiografie van de hersenvaten) 

  • INR bepaling  

  • Algemeen labonderzoeken inclusief bloedglucose bepaling  

  • Lipide spectrum bloed bepaalde  

  • ECG gemaakt 

  • Echografie van de arteria carotis  

  • MRI-scan   

Behandeling 

Bij een herseninfarct: 

  • Trombolyse (een behandeling met stolsel oplossende middelen) -> als het infarct korter dan 4,5 uur bestaat 

  • Intra-arteriële behandeling-> binnen 6 uur na ontstaan symptomen 

  • Trombectomie (een katheter wordt in het bloedvat geschoven en en trombus wordt verwijderd) -> na 6 uur van ontstaan infarct  

Bij een hersenbloeding, wordt behandeld met ondersteunende maatregelen: 

  • Stollingstoornissen als gevolg van gebruik anticoagulantia --> er wordt dan acuut vitamine K en stollingsfactoren toegediend 

  • Ernstige hypertensie wordt behandeld met intraveneuze hypertensiva  

  • Bij symptomen van verhoogde intracraniële druk --> operatief hematoom verwijderen  

Complicaties  

  • Bij een hersenbloeding tot inklemming door oplopende craniele druk.  

  • Vehoogde craniele druk kan ontstaan door oedeem bij zorgvragers met een infarct  

  • Bij trombolyse kan er een hersenbloeding ontstaan 

  • Bij problemen met slikken kan er een aspiratie pneumonie ontstaan, dehydratie en ondervoeding  

  • Bij een CVA kan het ook lijden tot decubitus, spieratrofie, urineweg- en luchtweginfecties en contracturen. 

  • Ook gevolg van CVA – slaapstoornissen, geheugenstoornissen, verwardheid en depressie 

Prognose 

Verschilt per zorgvrager. Bij een zorgvrager met een hogere leeftijd en onderliggende aandoeningen kan het lijden tot een slechtere prognose (vaak ouderen hebben rest van hun leven hulp nodig).  Bij tijdige behandeling bij een herseninfarct kan het de uitkomsten verbeteren.   

Preventie  

  • Medicatie (trombocytenaggreatieremmers zoals clopidogrel en acetylsaliczuur) 

  • Leefstijlaanpassingen  

  • Anticoagulantia (vitamine K- antagonisten of DOACś) bij cardiale embolie bron 

Revalidatie  

Als hersenweefsel dat niet geheel is afgestorven, kan het gedeeltelijk weer herstellen. Bepaalde niet aangetaste kunnen functies van beschadigde delen overnemen. Bij volwassenen treedt herstel van functies op 6-12 maanden na een herseninfarct, en nog langer na een hersenbloeding. Het bewust oefenen van neurologische functies bevordert het herstel ervan.  

Het revalidatieproces richt zich op: 

  • Vroeg mobiliseren  

  • Oefenen van spieren, slikken en spreken  

  • Oefenen dagelijkse handelingen  

  • Ondersteuning bij cognitieve en emotionele problemen  

  • Ondersteuning van de mantelzorger  

Welke functiestoornissen bij welke locaties na CVA 

Stroomgebieden arteriën  

Waar valt welke functie uit  

 

Verhoogde intracraniële druk  

Oorzaken  

  • Oedeem: bijvoorbeeld bij een CVA, hersentumor, trauma, infectie of hoogteziekte  

  • Toename van hoeveelheid liquor, bijvoorbeeld bij hydrocefalus  

  • Een intracraniële bloeding  

  • Obstructie van de veneuze bloedafvoer vanuit de hersenen door trombose (sinustrombose)  

Symptomen  

  • Bij een minder snel ontstane drukverhoging: visusstoornissen, afwijkende oogstand, loopstoornissen, mictiestoornissen, ontwikkelingsstoornissen, beeld van dementie.  

  • Bij een snel ontstane drukverhoging: hoofdpijn, slaperigheid, verhoogde prikkelbaarheid, misselijkheid en braken, epileptische aanvallen.  

  • Bij een zeer snelle en ernstige drukverhoging: bij een (acuut) verhoogde druk vanuit een hemisfeer, kan 1 pupil aan dezelfde kant groter worden dan de ander en niet meer reageren op licht. Vaak is ook het bewustzijn dan gedaald, en door de druk kan ook de hersenstam in verdrukking komen (inklemming). Dan kan de ademfrequentie verstoord raken en dalen of onregelmatig worden.  

Vier soorten intracraniële bloedingen 

  • Epiduraal hematoom: bloeding tussen de schedel en dura mater, ontstaat door hoofdtrauma. 

  • Subduraal hematoom: bloeding tussen de dura mater en de arachnoïdea, ontstaat door hoofdtrauma.  

  • Subarachnoïdale bloeding: bloeding in de subarachnoïdale ruimte waarin zich ook de liquor bevindt, ontstaat door hoofdtrauma maar vaker door een gesprongen aneurysma.  

  • Cerebrale contusie: kneuzing van het hersenweefsel, ontstaat door matig tot ernstig hersenletsel.  

 

Parkinson  

Is een progressieve neurologische aandoening. 

Risicofactoren 

  • Omgevingsfactoren: zoals blootstelling aan toxische stoffen 

Etiologie 

  • Erfelijkheid: vooral als het zich op jongere leeftijd manifesteert. 

Pathofysiologie 

Het eiwit alfa-synucleine wordt niet goed opgeruimd door het lichaam. Hierdoor ontstaat er een ophoping (lewy-lichaampjes) in de hersenen. Door deze lewy-lichaampjes gaan voornamelijk de dopamine producerende neuronen in de substantia nigra verloren. Dopamine speelt een rol bij bewegen, als 70-80 procent van de dopemine producerende neuronen kapot is ontstaan er symptomen van parkinson. Er is sprake van een verlaagde dopamine gehalte en is er ook sprake van een verstoord evenwicht van andere neurotransmitters (o.a. serotonine, noradrenaline, acetylcholine) 

Symptomen 

Motorische symptomen: 

  • Bradykinesie (trage en kleinere bewegingen) en hypokinesie (weinig bewegen). -minder mimiek, zachtere spraak, slikstoornissen. - minder meebewegen van een arm tijdens het lopen, schuifelend lopen, freezing. - moeite met knoopjes vastmaken, kleiner schrijven etc. 

  • Rigiditeit (stijfheid) 

  • Rusttremor in handen, voeten en/of gelaat 

  • Houdings- en balansstoornissen  

Niet motorische symptomen: 

  • Psychiatrische symptomen: depressie, dementie, psychotische verschijnselen, impulscontrolestoornis 

  • Autonome stoornissen: obstipatie, orthostatische hypotensie, mictiestoornissen en erectiele disfunctie.  

  • Slaapstoornissen, verminderde reuk  

Diagnostiek 

  • Labonderzoek  

  • CT of MRI scan 

  • Hersencintigrafie   

Behandeling  

Behandeling is gericht op het bestrijden van symptomen: 

  • Toedienen medicatie (levodopa, optimaliseert dopaminegehalte hersenen) 

  • Geven dopamine antagonisten  

  • Diepe hersenstimulatie (DBS) 

  • Toediening van medicatie subcutaan of intraduodenaal. 

  • Helpen bij komenden psychosociale problemen zorgvrager en mantelzorger.  

Complicaties 

  • Letsel als gevolg van vallen  

  • Gewichtsverlies en/of aspiratiepneumonie bij slikstoornissen  

  • Motorische verschijsnelen (dyskinesieen, responsfluctuatie of on-of-fluctuaties) 

  • Niet motorsiche verschijnselen (gedragsproblemen, psychotische verschijnslen,  autonome stoornissen, slaapstoornissen) 

  • Bijwerkingen als gevolg van diepe hersenstimulatie  

  • Verergering van de symptomen. (Bij zorgvragers met parkinson en een delier mag GEEN HALOPERIDOL WORDEN VOORGESCHREVEN!!!)  

Prognose en preventie  

Het is een progressieve aandoening, het wordt steeds erger en op den duur hebben zorgvragers hulp nodig bij de dagelijkse activiteiten. De snelheid van de achteruitgang wisselt per zorgvrager, de gemiddelde levensverwachting is 2 jaar korter dan die van de mens zonder de ziekte. Preventie is gericht op voorkomen van: 

  • Vallen  

  • Gewichtsverlies  

  • Obstipatie  

  • Aspiratie.  

 

Globale werking, indicatie en bijwerkingen geneesmiddelen bij parkinson  

Geneesmiddelen bij de ziekte van Parkinson hebben als doel de symptomen van de aandoening te verminderen. Parkinson wordt veroorzaakt door een afname van dopamine in de hersenen, wat leidt tot motorische en niet-motorische symptomen. Hieronder een overzicht van de globale werking, indicaties, en bijwerkingen van de belangrijkste medicatiegroepen:


1. Levodopa (met decarboxylaseremmer, zoals carbidopa of benserazide)

Werking:
Levodopa wordt in de hersenen omgezet in dopamine, waardoor het tekort aan dopamine wordt aangevuld. De decarboxylaseremmer zorgt ervoor dat levodopa niet voortijdig buiten de hersenen wordt omgezet, waardoor het effectiever is.

Indicatie:

  • Vooral effectief voor motorische symptomen zoals tremor, stijfheid (rigiditeit), en bradykinesie.

  • Geschikt voor alle stadia van Parkinson, maar vooral bij gevorderde stadia.

Bijwerkingen:

  • Misselijkheid, braken

  • Orthostatische hypotensie (lage bloeddruk bij opstaan)

  • Bewegingsstoornissen (dyskinesieën) bij langdurig gebruik

  • Psychische bijwerkingen zoals hallucinaties, wanen, en slapeloosheid


2. Dopamine-agonisten (bijv. pramipexol, ropinirol, rotigotine, apomorfine)

Werking:
Deze middelen bootsen het effect van dopamine na door de dopamine-receptoren te stimuleren.

Indicatie:

  • Alternatief of aanvulling op levodopa in vroege stadia.

  • Helpen ook bij rusteloze benen en motorische complicaties.

Bijwerkingen:

  • Sufheid en slaperigheid overdag

  • Misselijkheid en duizeligheid

  • Impulscontroleproblemen (zoals gokverslaving, hyperseksualiteit)

  • Hallucinaties en psychotische verschijnselen


3. MAO-B-remmers (bijv. selegiline, rasagiline, safinamide)

Werking:
Remmen de afbraak van dopamine in de hersenen door het enzym monoamineoxidase-B (MAO-B) te blokkeren, wat het dopaminegehalte verhoogt.

Indicatie:

  • Geschikt bij milde symptomen in een vroeg stadium

  • Kan worden gecombineerd met levodopa om het effect te versterken

Bijwerkingen:

  • Misselijkheid

  • Hoofdpijn

  • Slapeloosheid

  • Verhoogd risico op hypertensie bij gebruik van tyramine-rijke voeding


4. COMT-remmers (bijv. entacapon, opicapon, tolcapon)

Werking:
Blokkeren het enzym catechol-O-methyltransferase (COMT), dat verantwoordelijk is voor de afbraak van levodopa buiten de hersenen. Dit verlengt de werking van levodopa.

Indicatie:

  • Wordt toegevoegd aan levodopa bij motorische fluctuaties (zoals ‘off’-periodes).

Bijwerkingen:

  • Diarree

  • Kleuring van urine (oranje/bruinig)

  • Verhoogde leverenzymwaarden (vooral bij tolcapon)

  • Dyskinesieën


5. Anticholinergica (bijv. trihexyfenidyl, biperideen)

Werking:
Verminderen de activiteit van acetylcholine, wat helpt bij tremor en rigiditeit.

Indicatie:

  • Vooral effectief tegen tremor

  • Minder vaak gebruikt vanwege bijwerkingen

Bijwerkingen:

  • Droge mond

  • Wazig zien

  • Verwardheid en geheugenproblemen (vooral bij ouderen)

  • Obstipatie en urineretentie


6. Amantadine

Werking:
Stimuleert dopamineafgifte en remt de heropname. Heeft ook een licht anticholinerge werking.

Indicatie:

  • Vermindering van dyskinesieën door levodopa

  • Kan mild effect hebben op motorische symptomen

Bijwerkingen:

  • Hallucinaties

  • Zwellingen (oedeem)

  • Livedo reticularis (netvormige verkleuring van de huid)

  • Slapeloosheid


7. Apomorfine (subcutane injecties of infusie)

Werking:
Een krachtige dopamine-agonist die snel werkt bij motorische ‘off’-periodes.

Indicatie:

  • Acute behandeling van ernstige ‘off’-periodes

  • Vaak in gevorderde stadia

Bijwerkingen:

  • Misselijkheid (preventieve toediening van anti-emetica is vaak nodig)

  • Lokale irritatie op de injectieplaats

  • Hallucinaties


Algemene aandachtspunten:

  • Medicijnen werken symptomatisch, maar genezen Parkinson niet.

  • Bijwerkingen variëren per patiënt en medicijn. Regelmatige monitoring is essentieel.

  • Combinaties van geneesmiddelen worden vaak toegepast om een optimale balans te vinden tussen effectiviteit en bijwerkingen.

  • Bij oudere patiënten is voorzichtigheid geboden, vooral met middelen die psychische of cognitieve bijwerkingen veroorzaken.

 

robot