α-helix | typische secundaire spiraalstructuur van een eiwit |
---|---|
Absorptie | is het fysisch verschijnsel dat de energie van een systeem, zoals geluidsgolven, deeltjes en elektromagnetische straling, door een ander systeem geheel of gedeeltelijk wordt opgenomen en omgezet in een andere energievorm |
Acetylco-enzym A | actief azijnzuur, stof die een belangrijke rol speelt bij de omzetting van belangrijke bestanddelen van het voedsel. Beginstap van de citroenzuurcyclus |
ADP | adenosinedifosfaat, een stof waarvan elk molecuul twee fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn met een energierijke binding. Uit ADP ontstaat door toevoeging van anorganisch fosfaat en een bepaalde hoeveelheid energie ATP. Hydrolyse van ATP levert anorganisch fosfaat, ADP en een bepaalde hoeveelheid energie. ADP speelt een grote rol in stofwisselingsprocessen. |
Aeroob | met behulp van zuurstof |
Alcoholgisting | C6H12O6 (glucose) --> 2 C2H6O (ethanol) + 2 CO2 + energie. Deze reactie vindt plaats bij gistcellen en bij kiemende zaden. Bijv. gebruikt bij productie van brood, bier en wijn. |
Aminozuur | organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese (vorming) van eiwitten |
Amyloplast | zetmeelkorrels |
Amylose | zetmeel |
Anaeroob | zonder behulp van zuurstof |
Anorganische stof | stoffen die zowel in organismen voorkomen als in de levenloze natuur. |
Apo-enzym | eiwitachtige deel van een enzym |
Assimilatie | de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (van anorganische stoffen of andere organische stoffen) |
ATP | adenosinetrifosfaat. Stof, waarvan elk molecuul drie fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn door een energierijke binding. ATP ontstaat uit ADP door toevoeging van energie en anorganisch fosfaat. Het loskoppelen van de fosfaatgroep uit ATP levert vrije energie, die gebruikt wordt voor allerlei energieverbruikende processen in de cel. |
ATP synthase | enzym verantwoordelijk voor de vorming van ATP |
Autotroof | in staat tot vorming van een organische stof met energie, die niet afkomstig van de oxidatie van een organische stof maar afkomstig van de oxidatie van anorganische stoffen of het zonlicht |
Basale stofwisseling | de stofwisseling van een organisme in rust |
Beperkende factor | factor die de snelheid van een proces laag houdt |
Biogenese | het ontstaan van leven uit niet-leven |
Calvincyclus | deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof, afkomstig van NADPH2 en ATP, met als resultaat glucose. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan |
Carboxylgroep | COOH groep in een aminozuur |
Cellulose | koolhydraat die hoofdbestandsdeel is van celwanden van planten |
Chemische energie | energie opgeslagen in moleculen |
Chemo-autotroof | in staat tot chemosynthese. Een organisme dat alleen koolstofdioxide nodig heeft als koolstofbron en zijn energie verkrijgt door oxidatie van anorganische stoffen is chemo-autotroof (uitsluitend een aantal bacteriesoorten). |
Chemosynthese | koolstofassimilatie, waarbij de benodigde energie afkomstig is van de oxidatie van een anorganische stof |
Chlorofyl | groene kleurstof (bladgroen) in een chloroplast |
Chloroplast | bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats |
Citroenzuurcyclus | Krebs-cyclus. Gedeelte van de aërobe dissimilatie, waarbij acetyl-coenzym-A wordt omgezet in koolstofdioxide en waterstof |
Co-enzym | naam voor een cofactor wanneer dit een organische stof is |
Cofactor | molecuul dat een enzym nodig heeft naast het substraat |
Condensatie(reactie) | reactie waarbij een watermolecuul ontstaat |
Dipeptide | twee aan elkaar gekoppelde aminozuren |
Disacharide | een stof waarvan elk molecuul bestaat uit twee monosacharide-eenheden, ontstaan door condensatie van twee monosachariden. |
Dissimilatie | de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken |
Donkerreactie | deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof en ATP. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan |
Eiwit | proteïne of eiwit is een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden |
Elektron | een negatief geladen deeltje |
Elektronentransportketen | een keten van elektronentransporterende co-enzymen, waarbij elektronen van een hoog energieniveau naar een laag energieniveau gaan, zodat er energie vrij komt. Proces vindt plaats in mitochondriën en chloroplasten. |
Enzym | biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden |
Enzymactiviteit | snelheid van werking van een enzym: Hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet of de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat. |
Enzym-substraatcomplex | complex dat ontstaat doordat het substraat op een speciale manier in het actieve centrum aan het enzym wordt gebonden. |
Essentieel aminozuur | aminozuur dat lichaam niet zelf kan maken en dus uit het voedsel opgenomen moet worden |
Ethanol | alcohol |
FADH2 | stof die drager is van elektronen |
Fosfaat | anorganische stof met het element fosfor (P) |
Fosfolipide | vetachtige stof die bestandsdeel van celmembraan is |
Fosforylering | het koppelen van een fosfaatgroep aan een stof |
Foto-autotroof | in staat tot fotosynthese, om daarbij uit anorganische stoffen organische stoffen te vormen |
Fotosynthese | proces, waarbij water en koolstofdioxide met behulp van het zonlicht worden omgezet in zuurstof en glucose |
Fotosysteem | bij de lichtreacties van fotosynthese zijn twee zogenaamde fotosystemen betrokken, fotosysteem I en II. Een fotosysteem is in staat om lichtenergie om te zetten in chemische bindingen. Een fotosysteem is een zogenaamd integraal eiwitcomplex. Dit betekent dat het uit een groot aantal eiwitten en andere moleculen bestaat die met elkaar samenwerken. |
Gisting | anaërobe dissimilatie, proces waarbij waterstof (uit glucose) uiteindelijk wordt overgedragen aan een organische waterstofacceptor. |
Glucose | belangrijk monosachararide met 6 C-atomen, wordt gevormd bij de fotosynthese en afgebroken bij de dissimilatie. |
Glycogeen | polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen |
Glycolyse | omzetting van glucose tot pyrodruivezuur. Dit proces speelt zich af in het cytoplasma. |
Hemoglobine | eiwit in rode bloedcellen met als functie zuurstoftransport |
Heterotroof | niet in staat tot koolstofassimilatie, dus niet in staat uit anorganische stoffen organische op te bouwen. |
Homoitherm | dieren met een constante lichaamstemperatuur (warmbloedig) |
Koolstofassimilatie | de vorming van glucose uit koolstofdioxide en water m.b.v. energie. (Bijv. Fotosynthese) |
Krebscyclus | zie citroenzuurcyclus |
Lichtreactie | deelproces van de fotosynthese waarbij lichtenergie wordt gebruikt voor de vorming van ATP en de binding van waterstof aan een co-enzym. |
Lipide | ander woord voor vetten |
Matrix | de vloeistof in een mitochondrium, die wordt omsloten door het binnenmembraan van het mitochondrium |
Melkzuur | organische stof, die ontstaat bij de anaerobe dissimilatie van glucose in spieren en micro-organismen. |
Melkzuurgisting | C6H12O6 (glucose) --> 2 C3H6O3 (melkzuur) + energie. Deze reactie vindt plaats door melkzuurbacterien en in spieren. Bijv. Gebruikt bij de productie van yoghurt en zuurkool. |
Monosacharide | suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd. |
NAD | nicotineamide Adenine Dinucleotide, een co-enzym van de dissimilatie dat gemakkelijke waterstof opneemt en afstaat. |
NADPH | Nicotine Amide Dinucleotide Fosfaat, een co-enzym van de C-assimilatie, dat gemakkelijk waterstof opneemt of afgeeft |
Nitraat | de anorganische stof NO3- |
Nitraatbacterie | chemoautotroof organisme, dat nitrietionen tot nitraationen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie |
Nitrietbacterie | chemoautotroof organisme, dat ammoniumionen tot nitrietionen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie. |
Nitrificerende bacteriën | bacterie die de nitrificatie uitvoert, dus een nitriet- en nitraatbacterie |
Nucleotide | bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep. |
Onverzadigd vetzuur | vetzuur met een of meer dubbele bindingen |
Optimumkromme | een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is. |
Organische stof | ingewikkeld molecuul afkomstig van organismen en bevat C-H verbindingen |
Oxidatieve fosforylering | vorming van ATP uit ADP met behulp van energie verkregen uit een reeks van redoxreacties, waarbij waterstof uiteindelijk wordt overgedragen aan zuurstof. Hierbij worden waterstof(en elektronen) van NADH2 via een elektronentransportketen aan zuurstof overgedragen. |
Peptidebinding | binding tussen de carboxylgroep van het ene aminozuur en de aminogroep van het andere aminozuur |
Poikilotherm | koudbloedig |
Polymerisatie | het vormen van ketens |
Polypeptide | veel aminozuren aan elkaar gekoppeld |
Polysacharide | verbindingen waarvan elk molecuul bestaat uit veel monosacharide-eenheden. Bijv. Zetmeel. |
Primaire structuur | volgorde van aminozuren in een eiwit |
Proteïne | ander woord voor eiwitten |
Pyrodruivenzuur | is een organische verbinding met als brutoformule C3H4O3 |
Quartaire structuur | de specifieke manier waarop meerdere polypeptideketens met elkaar samen 1 eiwit vormen |
Receptoreiwit | eiwit in celmembraan die reageert op stoffen zoals hormonen |
Remstoffen | stoffen die de enzymactiviteit verlagen |
Secundaire structuur | de lokale vouwing in driedimensionale structuurelementen, zoals de α-helix en de β-sheet. Deze structuurelementen worden vooral gestabiliseerd door middel van waterstofbruggen tussen de ruggengraat van de proteïne |
Steroïdhormoon | vet dat een functie heeft als een hormoon |
Stofwisseling | het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme |
Stroma | is in een plantaardige cel de dikke vloeistof die tussen de grana (stapels thylakoïdeschijven) zit in een chloroplast |
Structuureiwit | eiwit dat functie vervult als bouwstof |
Substraat | stof waarop een enzym inwerkt |
Substraatspecifiek | in staat slechts één bepaald substraat om te zetten. |
Tertiaire structuur | de vouwing van het eiwit als geheel. Stabilisatie treedt op door aantrekkingskrachten tussen verschillende delen van de eiwitketen, zoals hydrofobeinteracties, ion-interacties en disulfidebruggen |
Thylakoïd | een thylakoïde is een aan het fosfolipidedimembraan gebonden compartiment in de chloroplasten |
Triglyceride | organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen. |
Verzadigd vetzuur | vetzuur zonder dubbele bindingen |
Vet | organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen. |
Voortgezette assimilatie | omzetting van producten van de koolstofassimilatie in andere organische stoffen |
Zetmeel | polysacharide, ontstaan door aaneenkoppelen van glucose, is een reservestof voor energie. |
Zuurgraad (pH) | maat voor concentratie opgeloste H+ ionen |
Zwavelbrug | twee -SH uiteinden gaan een covalente binding met elkaar aan |
α-helix | typische secundaire spiraalstructuur van een eiwit |
---|---|
Absorptie | is het fysisch verschijnsel dat de energie van een systeem, zoals geluidsgolven, deeltjes en elektromagnetische straling, door een ander systeem geheel of gedeeltelijk wordt opgenomen en omgezet in een andere energievorm |
Acetylco-enzym A | actief azijnzuur, stof die een belangrijke rol speelt bij de omzetting van belangrijke bestanddelen van het voedsel. Beginstap van de citroenzuurcyclus |
ADP | adenosinedifosfaat, een stof waarvan elk molecuul twee fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn met een energierijke binding. Uit ADP ontstaat door toevoeging van anorganisch fosfaat en een bepaalde hoeveelheid energie ATP. Hydrolyse van ATP levert anorganisch fosfaat, ADP en een bepaalde hoeveelheid energie. ADP speelt een grote rol in stofwisselingsprocessen. |
Aeroob | met behulp van zuurstof |
Alcoholgisting | C6H12O6 (glucose) --> 2 C2H6O (ethanol) + 2 CO2 + energie. Deze reactie vindt plaats bij gistcellen en bij kiemende zaden. Bijv. gebruikt bij productie van brood, bier en wijn. |
Aminozuur | organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese (vorming) van eiwitten |
Amyloplast | zetmeelkorrels |
Amylose | zetmeel |
Anaeroob | zonder behulp van zuurstof |
Anorganische stof | stoffen die zowel in organismen voorkomen als in de levenloze natuur. |
Apo-enzym | eiwitachtige deel van een enzym |
Assimilatie | de opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (van anorganische stoffen of andere organische stoffen) |
ATP | adenosinetrifosfaat. Stof, waarvan elk molecuul drie fosfaatgroepen bevat die gebonden zijn door een energierijke binding. ATP ontstaat uit ADP door toevoeging van energie en anorganisch fosfaat. Het loskoppelen van de fosfaatgroep uit ATP levert vrije energie, die gebruikt wordt voor allerlei energieverbruikende processen in de cel. |
ATP synthase | enzym verantwoordelijk voor de vorming van ATP |
Autotroof | in staat tot vorming van een organische stof met energie, die niet afkomstig van de oxidatie van een organische stof maar afkomstig van de oxidatie van anorganische stoffen of het zonlicht |
Basale stofwisseling | de stofwisseling van een organisme in rust |
Beperkende factor | factor die de snelheid van een proces laag houdt |
Biogenese | het ontstaan van leven uit niet-leven |
Calvincyclus | deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof, afkomstig van NADPH2 en ATP, met als resultaat glucose. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan |
Carboxylgroep | COOH groep in een aminozuur |
Cellulose | koolhydraat die hoofdbestandsdeel is van celwanden van planten |
Chemische energie | energie opgeslagen in moleculen |
Chemo-autotroof | in staat tot chemosynthese. Een organisme dat alleen koolstofdioxide nodig heeft als koolstofbron en zijn energie verkrijgt door oxidatie van anorganische stoffen is chemo-autotroof (uitsluitend een aantal bacteriesoorten). |
Chemosynthese | koolstofassimilatie, waarbij de benodigde energie afkomstig is van de oxidatie van een anorganische stof |
Chlorofyl | groene kleurstof (bladgroen) in een chloroplast |
Chloroplast | bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats |
Citroenzuurcyclus | Krebs-cyclus. Gedeelte van de aërobe dissimilatie, waarbij acetyl-coenzym-A wordt omgezet in koolstofdioxide en waterstof |
Co-enzym | naam voor een cofactor wanneer dit een organische stof is |
Cofactor | molecuul dat een enzym nodig heeft naast het substraat |
Condensatie(reactie) | reactie waarbij een watermolecuul ontstaat |
Dipeptide | twee aan elkaar gekoppelde aminozuren |
Disacharide | een stof waarvan elk molecuul bestaat uit twee monosacharide-eenheden, ontstaan door condensatie van twee monosachariden. |
Dissimilatie | de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken |
Donkerreactie | deelproces van de fotosynthese waarbij koolstofdioxide wordt gereduceerd met behulp van waterstof en ATP. Waterstof en ATP zijn tijdens de lichtreactie ontstaan |
Eiwit | proteïne of eiwit is een stof waarvan elk molecuul is opgebouwd uit veel aminozuur-eenheden |
Elektron | een negatief geladen deeltje |
Elektronentransportketen | een keten van elektronentransporterende co-enzymen, waarbij elektronen van een hoog energieniveau naar een laag energieniveau gaan, zodat er energie vrij komt. Proces vindt plaats in mitochondriën en chloroplasten. |
Enzym | biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden |
Enzymactiviteit | snelheid van werking van een enzym: Hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet of de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat. |
Enzym-substraatcomplex | complex dat ontstaat doordat het substraat op een speciale manier in het actieve centrum aan het enzym wordt gebonden. |
Essentieel aminozuur | aminozuur dat lichaam niet zelf kan maken en dus uit het voedsel opgenomen moet worden |
Ethanol | alcohol |
FADH2 | stof die drager is van elektronen |
Fosfaat | anorganische stof met het element fosfor (P) |
Fosfolipide | vetachtige stof die bestandsdeel van celmembraan is |
Fosforylering | het koppelen van een fosfaatgroep aan een stof |
Foto-autotroof | in staat tot fotosynthese, om daarbij uit anorganische stoffen organische stoffen te vormen |
Fotosynthese | proces, waarbij water en koolstofdioxide met behulp van het zonlicht worden omgezet in zuurstof en glucose |
Fotosysteem | bij de lichtreacties van fotosynthese zijn twee zogenaamde fotosystemen betrokken, fotosysteem I en II. Een fotosysteem is in staat om lichtenergie om te zetten in chemische bindingen. Een fotosysteem is een zogenaamd integraal eiwitcomplex. Dit betekent dat het uit een groot aantal eiwitten en andere moleculen bestaat die met elkaar samenwerken. |
Gisting | anaërobe dissimilatie, proces waarbij waterstof (uit glucose) uiteindelijk wordt overgedragen aan een organische waterstofacceptor. |
Glucose | belangrijk monosachararide met 6 C-atomen, wordt gevormd bij de fotosynthese en afgebroken bij de dissimilatie. |
Glycogeen | polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen |
Glycolyse | omzetting van glucose tot pyrodruivezuur. Dit proces speelt zich af in het cytoplasma. |
Hemoglobine | eiwit in rode bloedcellen met als functie zuurstoftransport |
Heterotroof | niet in staat tot koolstofassimilatie, dus niet in staat uit anorganische stoffen organische op te bouwen. |
Homoitherm | dieren met een constante lichaamstemperatuur (warmbloedig) |
Koolstofassimilatie | de vorming van glucose uit koolstofdioxide en water m.b.v. energie. (Bijv. Fotosynthese) |
Krebscyclus | zie citroenzuurcyclus |
Lichtreactie | deelproces van de fotosynthese waarbij lichtenergie wordt gebruikt voor de vorming van ATP en de binding van waterstof aan een co-enzym. |
Lipide | ander woord voor vetten |
Matrix | de vloeistof in een mitochondrium, die wordt omsloten door het binnenmembraan van het mitochondrium |
Melkzuur | organische stof, die ontstaat bij de anaerobe dissimilatie van glucose in spieren en micro-organismen. |
Melkzuurgisting | C6H12O6 (glucose) --> 2 C3H6O3 (melkzuur) + energie. Deze reactie vindt plaats door melkzuurbacterien en in spieren. Bijv. Gebruikt bij de productie van yoghurt en zuurkool. |
Monosacharide | suikers met één ringstructuur in het molecuul, veelal met vijf of zes C-atomen, zoals glucose, fructose en ribose. Uit monosachariden worden di- en polysachariden opgebouwd. |
NAD | nicotineamide Adenine Dinucleotide, een co-enzym van de dissimilatie dat gemakkelijke waterstof opneemt en afstaat. |
NADPH | Nicotine Amide Dinucleotide Fosfaat, een co-enzym van de C-assimilatie, dat gemakkelijk waterstof opneemt of afgeeft |
Nitraat | de anorganische stof NO3- |
Nitraatbacterie | chemoautotroof organisme, dat nitrietionen tot nitraationen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie |
Nitrietbacterie | chemoautotroof organisme, dat ammoniumionen tot nitrietionen oxideert en daarbij energie vrijmaakt voor de C-assimilatie. |
Nitrificerende bacteriën | bacterie die de nitrificatie uitvoert, dus een nitriet- en nitraatbacterie |
Nucleotide | bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep. |
Onverzadigd vetzuur | vetzuur met een of meer dubbele bindingen |
Optimumkromme | een kromme waarbij het verband tussen een factor en een activiteit is uitgezet, bijv. verband tussen temperatuur en enzymactiviteit: er is een beste temperatuur(optimum), waarbij de enzymactiviteit het hoogst is. |
Organische stof | ingewikkeld molecuul afkomstig van organismen en bevat C-H verbindingen |
Oxidatieve fosforylering | vorming van ATP uit ADP met behulp van energie verkregen uit een reeks van redoxreacties, waarbij waterstof uiteindelijk wordt overgedragen aan zuurstof. Hierbij worden waterstof(en elektronen) van NADH2 via een elektronentransportketen aan zuurstof overgedragen. |
Peptidebinding | binding tussen de carboxylgroep van het ene aminozuur en de aminogroep van het andere aminozuur |
Poikilotherm | koudbloedig |
Polymerisatie | het vormen van ketens |
Polypeptide | veel aminozuren aan elkaar gekoppeld |
Polysacharide | verbindingen waarvan elk molecuul bestaat uit veel monosacharide-eenheden. Bijv. Zetmeel. |
Primaire structuur | volgorde van aminozuren in een eiwit |
Proteïne | ander woord voor eiwitten |
Pyrodruivenzuur | is een organische verbinding met als brutoformule C3H4O3 |
Quartaire structuur | de specifieke manier waarop meerdere polypeptideketens met elkaar samen 1 eiwit vormen |
Receptoreiwit | eiwit in celmembraan die reageert op stoffen zoals hormonen |
Remstoffen | stoffen die de enzymactiviteit verlagen |
Secundaire structuur | de lokale vouwing in driedimensionale structuurelementen, zoals de α-helix en de β-sheet. Deze structuurelementen worden vooral gestabiliseerd door middel van waterstofbruggen tussen de ruggengraat van de proteïne |
Steroïdhormoon | vet dat een functie heeft als een hormoon |
Stofwisseling | het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme |
Stroma | is in een plantaardige cel de dikke vloeistof die tussen de grana (stapels thylakoïdeschijven) zit in een chloroplast |
Structuureiwit | eiwit dat functie vervult als bouwstof |
Substraat | stof waarop een enzym inwerkt |
Substraatspecifiek | in staat slechts één bepaald substraat om te zetten. |
Tertiaire structuur | de vouwing van het eiwit als geheel. Stabilisatie treedt op door aantrekkingskrachten tussen verschillende delen van de eiwitketen, zoals hydrofobeinteracties, ion-interacties en disulfidebruggen |
Thylakoïd | een thylakoïde is een aan het fosfolipidedimembraan gebonden compartiment in de chloroplasten |
Triglyceride | organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen. |
Verzadigd vetzuur | vetzuur zonder dubbele bindingen |
Vet | organische stof waarvan elk molecuul ontstaat door het binden van een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen. |
Voortgezette assimilatie | omzetting van producten van de koolstofassimilatie in andere organische stoffen |
Zetmeel | polysacharide, ontstaan door aaneenkoppelen van glucose, is een reservestof voor energie. |
Zuurgraad (pH) | maat voor concentratie opgeloste H+ ionen |
Zwavelbrug | twee -SH uiteinden gaan een covalente binding met elkaar aan |