ongekende voorspoed
→ superieur op materieel, moreel en intellectueel vlak
→ voorhoede mensheid: kinderen (achterlijk, achterstand) opvoeden: beschaving verspreiden
ontwikkelingsniveau: kwantitatieve indicatoren
1650-1900: 3x (Europeanen, Oceanië, Noord-Amerikanen: 5x)
demografisch transitiemodel
eerst laag + stabiel
enorme stijging (sterftecijfer → sterftecijfer)
kruising: stabilisatie
→ procentuele afname (dalend geboortecijfer)
indicator moderne samenleving: laag geboortecijfer
daling sterftecijfer
productiestijging (verbetering landbouwmethoden)
vaccins (<vacca of koe) (doormaken koepokken of vaccina) → ziekten: pokken of variola
sanitaire verbetering: riolen, drinkwater, afvalverwerking
goedkoop transport
daling geboortecijfer
later huwelijk → minder kinderen
anticonceptie
grote steden belonen kleine gezinnen
vrouwenemancipatie
leerplicht, kinderarbeid
urbanisatiegraad: EU: 70%, anderen emigreren of platteland
steden
onpersoonlijk, anoniem
ontworteling: kerk, tradities, nieuwe ideeën: socialisme + nationalisme
informering en verlichte publieke opinie (faciliteiten)
voor 1940: migratie bepalende factor voor verbreiding EU instituties en cultuur
Red Star Line: Amerikaans-Belgische rederij (schepen uitrust en exploiteert): dienst Antwerpen en NY
voor 1900: D, ZW, IT, BE, NE naar nieuwe wereldn
na 1900: Oosten, Zuid-Europa (joden): vluchten onderdrukking
mislukking oogsten → honger ziekte (1848: 60000 doden cholera
werkloosheid
Belgenland: verdeling klassen (1→3)
Ellis Island: immigratiecentrum
Moline, Illinois (25000)
goedkoop en vruchtbaar land
werk bij werktuigfabrikanten
winkel beginnen
sociaal netwerk, gemeenschap
Engels leren op school van Belgische nonnen → ouders
push-factoren: sociaaleconomische problemen, politieke onrust
pull- factoren: vraag arbeidskrachten, opportuniteit
faciliterende factor: grotere bewegingsvrijheid
1870: versnelling
elektriciteit: gloeilamp, telefoon, radio(telegrafie), film
verbrandingsmotor + dieselmotor: auto, vliegtuig, onderzeeër
betere productietechnieken van legeringen
chemische industire: kunstmest, smaakstoffen, explosieven, kunstvezels
geneeskunde
Tot 1870: enkel VK, BE dan ingehaald
staalproductie: VS, D
aardolie → brandstof
1913: Ford: assemblagelijn
Fordisme: principe massaproductie
arbeiders statisch, werk bewegend (efficiëntie)
lonen stijgen → motiveren
eigen afzetmark creëren
- -
- -
- -
- -
- -
:) | Eerste Industriële revolutie | Tweede industriële revolutie |
periode | 1750-1870 | 1870-1914 |
koplopers | VK, BE | DU, VS |
energiebronnen | stoom ‘age of steam’ | aardolie, elektriciteit |
voornaamste sectoren | textiel, ijzerbewerking, steenkool | chemische sector, auto-industrie, staalindustrie |
bedrijfsorganisatie | familiebedrijven | grote bedrijven |
wereldeconomie (mondiale specialisatie)
ontstaan grote, onpersoonlijke rechtspersonen met beperkte aansprakelijkheid
→ faillissement: verlies beperkt tot aandelen
→ 1 management
verticale integratie: aanpalend sectoren inpalmen
→ upstream (bv. mijnbouw) en downstream (afgewerkte producten, scheepsbouw)
horizontale integratie
kartel: onafhankelijke bedrijven sluiten overeenkomst om gezamenlijk productiehoeveelheden of prijzen te regelen
trust: vereniging bedrijven , zelfde sector, onder gemeenschappelijk bestuur
holding: maatschappij die aandelen van meerdere bedrijven bezit
kritiek: competitie, → hogere prijzen voor consumenten
verst in VS: zorgen monopolies, manipulatie markt
=> uitpersing consument, producent
verhaal VS
einde 1860s: Cornelius Vanderbilt: scheepvartverkeer en spoorwegen
John D. Rockefeller: OLIE
olieraffinage: ruwe olie → kerosine
lampen
slechte naam: explosies, branden
angsten bedwingen: vertrouwen: Standard Oil
succes: wetenschap, marketing
deal: lage vrachtrijzen
deal Thomas Scott (competitie): lagere vrachtprijzen
monopolie: alle raffinaderijen opkopen (trust)
90%
minder aanbod → hogere prijzen → meer winst
deal Scott, Vanderbilt > geen korting ‘Declaration of War’
pijplijn (4000 mijl): oliebronnen en raffinaderijen verbinden