knowt logo

BLOEDSOMLOOP af!

Je kunt in een context de bouw, werking en functie van de bloedsomloop met hart en bloedvaten van eukaryoten, in het bijzonder van de mens beschrijven (BINAS 84A, 84C, 84D);

Mensen hebben een dubbele bloedsomloop, zodat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt. Om stoffen (voedingsstoffen, hormonen, enz.) te transporteren en stofwisselingswarmte over het lichaam te verdelen.

  • Kleine bloedsomloop: longslagader, longhaarvaten, longader; voor zuurstofopname en CO2 afgifte uit en aan de longblaasjes.

  • Grote bloedsomloop: aorta en andere slagaders, haarvaten en aders; voor zuurstofafgifte aan de weefsels en CO2 opname.

Er zijn ook andere typen bloedsomlopen:

  • Open bloedsomloop: bloed stroomt deels door vaten, maar ook los door weefsel.

  • Gesloten bloedsomloop: bloed stroomt alleen in vaten.

    • Enkele bloedsomloop: het bloed stroomt per omloop één keer door het hart (met één boezem en één kamer).

Slagaders

Van het hart af, zuurstofrijk (behalve longslagaders).

Dikke gespierde, elastische wand; dieper gelegen; hoge bloeddruk en stroomsnelheid.

Haarvaten

Tussen weefsels en organen.

Dunne wand van één cel dik, kleine diameter, matige bloeddruk, lage snelheid.

Aders

Naar het hart toe, zuurstofarm (behalve longaders).

Dunne wand, grote diameter, oppervlakkig gelegen, lage bloeddruk, kleppen, matige snelheid.

Het hart bestaat uit twee boezems en twee kamers.

  • Rechterboezem: dunne spierwand, met zuurstofarm bloed, met uitmonding van de bovenste en onderste holle ader.

  • Rechterkamer: dikke spierwand, met zuurstofarm bloed, verbonden met de longslagaders.

  • Linkerboezem: dunne spierwand, met zuurstofrijk bloed, met uitmonding van de longaders.

  • Linkerkamer: hele dikke spierwand, met zuurstofrijk bloed, verbonden met de aorta.

Het harttussenschot is de scheidingswand tussen de linker- en rechterharthelft. Tussen boezems en kamers zitten hartkleppen. Tussen kamers en slagaders zitten slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen). De kransslagaders voorzien de hartspier zelf van zuurstofrijk bloed.

Je kunt in een context de embryonale bloedsomloop van de mens toelichten en verschillen en overeenkomsten benoemen met de bloedsomloop na de geboorte (BINAS 84B);

Via twee navelstrengslagaders stroomt zuurstofarm bloed naar de placenta (hier worden stoffen uitgewisseld tussen moeder en foetus), via één navelstrengader stroomt zuurstofrijk bloed naar de onderste holle ader, waarna het vermengt met zuurstofarm bloed naar het hart stroomt. De grote en kleine bloedsomloop zijn nog niet geheel gescheiden:

  • Ductus Botalli: bloedvat waarin bloed van de longslagader naar de aorta stroomt, de longen werken nog niet en niet al het bloed hoeft dus door de longen te stromen.

  • Klep in harttussenschot: waardoor bloed van de rechterboezem naar de linkerboezem stroomt.

Direct na de geboorte sluiten de navelstrengbloedvaten, en nemen de organen de functie van de placenta over. De ductus Botalli sluit. Ook de klep in het harttussenschot wordt dichtgedrukt doordat de druk in de linkerboezem nu hoger is geworden dan rechts. Als deze niet goed sluit zal er minder zuurstofopname in de longen plaats vinden, doordat zuurstofrijk bloed zich kan vermengen met zuurstofarm bloed in de rechterboezem.

Je kunt in een context beschrijven dat de bloeddruk tijdens een hartcyclus varieert en wanneer de verschillende kleppen in het hart open en dicht zijn (BINAS 84D);

De pompwerking van het hart wordt opgewekt door impulsen van de sinusknoop, een zenuwknoop in de wand van de rechterboezem waarin zelfstandig impulsen ontstaan. Het gevolg is de boezemsystole en stimulatie van de AV-knoop: deze geeft iets later met dezelfde frequentie impulsen af. Vervolgens vindt impulsgeleiding plaats door de bundel van His die loopt naar de hartpunt. Het signaal komt terecht in de purkinjevezels, waardoor een kamersystole plaats vindt.

  • Boezemsystole: de boezems trekken samen voor extra vulling van de kamers, hartkleppen open en slagaderkleppen dicht → bloed stroomt van boezems naar kamer.

  • Kamersystole: de kamers trekken samen om bloed in de slagaders te komen, boezems ontspannen en vullen zich vanuit aders, slagaderkleppen open en hartkleppen dicht → bloed stroomt de kamers uit naar aorta / longslagader.

  • Diastole: kamerontspanning → de boezems en kamers worden gevuld, hartkleppen open en slagaderkleppen dicht.

Het dichtslaan van de hartkleppen veroorzaakt de eerste harttoon, het dichtslaan van de slagaderkleppen de tweede. De frequentie van de hartslag wordt beïnvloed door het autonoom zenuwstelsel (orthosympatisch verhoging, parasympatisch verlaging).

Een ECG is een grafische weergave van elektrische veranderingen van het hart.

  • PQ: boezemactivatie → boezemsystole

  • QRS: activatie van de kamers → kamersystole

  • T: repolarisatie → diastole.

Je kunt in een context de functie van bestanddelen van bloed, bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe beschrijven;

Bloed bestaat uit bloedcellen, bloedplaatjes, en bloedplasma.

  • Rode bloedcellen: voor transport van zuurstof, geen kern, vorming in rood beenmerg uit stamcellen, bevatten hemoglobine met ijzer dat zuurstof kan binden, afbraak in de lever.

    • Myoglobine: eiwit in de spiercellen dat sterker zuurstof bindt dan hemoglobine en afgeeft aan de mitochondria.

  • Bloedplaatjes: voor bloedstolling, bestaan uit celfragmenten, vorming in rood beenmerg.

  • Witte bloedcellen: voor bescherming (immuniteit), verplaatsen zich door de wand van vaten en door weefsels, vorming in rood beenmerg uit stamcellen en ontwikkelen zich daarna in de milt en lymfeknopen.

  • Bloedplasma: heeft een hogere osmotische waarde dan weefselvloeistof.

    • Water als oplosmiddel.

    • Opgeloste stoffen, zoals zouten en voedingsstoffen en plasma-eiwitten (antistoffen, stollingsfactoren, transporteiwitten).

    • Gassen (CO2 en O2).

    • Hormonen.

    • Afvalstoffen, zoals ammonia en ureum.

Het lymfevatenstelsel is een vatenstelsel waarin lymfe wordt afgevoerd naar het bloedvatenstelsel.

  • Blind beginnende lymfehaarvaten in weefsels transporteren vetten vanuit de darmvlokken en voeren overtollig weefselvloeistof uit alle lichaamsweefsels af.

  • Lymfevaten waarin alle lymfehaarvaten samenkomen en lymfeknopen waar alle lymfevaten bij elkaar komen (daar worden witte bloedcellen gevormd, die antistoffen produceren en ziekteverwekkers fagocyteren). Lymfevaten hebben kleppen.

  • De borstbuis en de rechterlymfestam voeren lymfe af naar het bloed van de ondersleutelbeenaders waarin bloed van de armen naar het hart stroomt.

Weefselvloeistof is vloeistof tussen de cellen van de weefsels; de samenstelling is hetzelfde als het bloedplasma maar het bevat geen grote eiwitmoleculen (wel witte bloedcellen).

Je kunt in een context beschrijven hoe opname, transport en afgifte van CO2 en O2 plaatsvindt en wat de rol van hemoglobine en myoglobine daarbij is, hierbij kan je het Bohr-effect gebruiken (BINAS 83D, 83E);

Bohr-effect: verminderde bindingskracht van hemoglobine voor zuurstof door hoge concentratie CO2 en of lage pH, hierdoor wordt zuurstof het bloed uit de weefsels ingedreven.

  • CO2 diffundeert de rode bloedcellen in en wordt omgezet in koolzuur en een klein deel wordt aan Hb gekoppeld. Vrijkomend H+ verdrijft O2 uit hemoglobine, waardoor zuurstof uit het bloed vrij wordt gemaakt.

Hoge concentratie zuurstof in de longhaarvaten heeft tot gevolg dat CO2 wordt vrijgemaakt.

  • O2 diffundeert de rode bloedcellen in en verdrijft H+ ionen uit hemoglobine. Vrijkomend H+ bindt zich aan opgelost koolzuur → CO2 komt vrij en gaat uit het bloed de longblaasjes in.

Bufferende werking: constant houden van de pH van het bloed door evenwichtsreacties van koolzuur en H+, hemoglobine en H+, aminogroepen die in zuur milieu H+ opnemen, zuurgroepen die in basisch milieu H+ afstaan.

Je kunt berekenen hoeveel ml O2 er per liter bloed kan worden opgenomen in de longen en hoeveel er kan worden afgegeven in het lichaam.

Je kunt in een context oorzaken en gevolgen van een afwijkende (hoge/lage) bloeddruk uitleggen (BINAS 84E, 84G);

De bloeddruk van de grote bloedsomloop is hoger dan die van de kleine bloedsomloop.

  • Bovendruk: tijdens kamersamentrekkking.

  • Onderdruk: tijdens hartpauze.

De bloeddruk wordt geregeld door middel van de nieren die de water en zouthuishouding regelen, de samentrekking van de bloedvatwanden, de hartslagfrequentie, en het slagvolume: hoeveelheid bloed die de linkerkamer per hartslag in de aorta pompt.

De bloeddruk kan verhoogd zijn door cholesterolafzetting aan de binnenwand van de bloedvaten waardoor de weerstand voor de bloedstroom groter wordt.

Je kunt beschrijven hoe cellen stoffen met het bloed uitwisselen en hoe de vorming van weefselvloeistof en lymfe plaatsvindt, waarbij je ook begrijpt hoe oedeemvorming kan optreden (BINAS 84E, 84N);

Weefselvloeistof ontstaat aan het begin van de haarvaten doordat bloedvloeistof door openingen tussen de endotheelcellen in de wand van de haarvaten geperst wordt door de bloeddruk, naar het einde van een haarvat neemt de bloeddruk af.

  • Netto filtratiedruk ontstaat als de bloeddruk naar buiten groter is dan de colloïd-osmotische druk en de druk van de weefselvloeistof samen.

Het grootste deel wordt verderop in haarvaten terug gezogen doordat eiwitten in het bloed een hogere osmotische waarde veroorzaken. Een klein deel wordt opgenomen in lymfevaten en heet dan lymfe.

  • Bij oedeemvorming treedt vochtophoping op in de weefsels:

    • Verhoging van de filtratiedruk door toename van bloeddruk.

    • Afname van COD door afname van de eiwitconcentratie in het bloed.

    • Obstructie van de lymfeafvoer.

Je kunt in een context beschrijven hoe de bloedstolling verloopt (BINAS 84O);

Bloedstolling is een reeks van reacties die vloeibaar plasma omvormt tot een gel, treedt alleen op in aanwezigheid van calciumionen.

  • Stollingsfactoren: eiwitten uit geactiveerde bloedplaatjes uit beschadigd weefsel brengen samen met calciumionen een keten van reacties op gang.

    • Trombokinase: enzym in bloedplasma, stimuleert de vorming van trombine uit protrombine → stimuleert de vorming van fibrine uit fibrinogeen: vormt een netwerk van draden waarin bloedcellen blijven hangen.

BLOEDSOMLOOP af!

Je kunt in een context de bouw, werking en functie van de bloedsomloop met hart en bloedvaten van eukaryoten, in het bijzonder van de mens beschrijven (BINAS 84A, 84C, 84D);

Mensen hebben een dubbele bloedsomloop, zodat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt. Om stoffen (voedingsstoffen, hormonen, enz.) te transporteren en stofwisselingswarmte over het lichaam te verdelen.

  • Kleine bloedsomloop: longslagader, longhaarvaten, longader; voor zuurstofopname en CO2 afgifte uit en aan de longblaasjes.

  • Grote bloedsomloop: aorta en andere slagaders, haarvaten en aders; voor zuurstofafgifte aan de weefsels en CO2 opname.

Er zijn ook andere typen bloedsomlopen:

  • Open bloedsomloop: bloed stroomt deels door vaten, maar ook los door weefsel.

  • Gesloten bloedsomloop: bloed stroomt alleen in vaten.

    • Enkele bloedsomloop: het bloed stroomt per omloop één keer door het hart (met één boezem en één kamer).

Slagaders

Van het hart af, zuurstofrijk (behalve longslagaders).

Dikke gespierde, elastische wand; dieper gelegen; hoge bloeddruk en stroomsnelheid.

Haarvaten

Tussen weefsels en organen.

Dunne wand van één cel dik, kleine diameter, matige bloeddruk, lage snelheid.

Aders

Naar het hart toe, zuurstofarm (behalve longaders).

Dunne wand, grote diameter, oppervlakkig gelegen, lage bloeddruk, kleppen, matige snelheid.

Het hart bestaat uit twee boezems en twee kamers.

  • Rechterboezem: dunne spierwand, met zuurstofarm bloed, met uitmonding van de bovenste en onderste holle ader.

  • Rechterkamer: dikke spierwand, met zuurstofarm bloed, verbonden met de longslagaders.

  • Linkerboezem: dunne spierwand, met zuurstofrijk bloed, met uitmonding van de longaders.

  • Linkerkamer: hele dikke spierwand, met zuurstofrijk bloed, verbonden met de aorta.

Het harttussenschot is de scheidingswand tussen de linker- en rechterharthelft. Tussen boezems en kamers zitten hartkleppen. Tussen kamers en slagaders zitten slagaderkleppen (halvemaanvormige kleppen). De kransslagaders voorzien de hartspier zelf van zuurstofrijk bloed.

Je kunt in een context de embryonale bloedsomloop van de mens toelichten en verschillen en overeenkomsten benoemen met de bloedsomloop na de geboorte (BINAS 84B);

Via twee navelstrengslagaders stroomt zuurstofarm bloed naar de placenta (hier worden stoffen uitgewisseld tussen moeder en foetus), via één navelstrengader stroomt zuurstofrijk bloed naar de onderste holle ader, waarna het vermengt met zuurstofarm bloed naar het hart stroomt. De grote en kleine bloedsomloop zijn nog niet geheel gescheiden:

  • Ductus Botalli: bloedvat waarin bloed van de longslagader naar de aorta stroomt, de longen werken nog niet en niet al het bloed hoeft dus door de longen te stromen.

  • Klep in harttussenschot: waardoor bloed van de rechterboezem naar de linkerboezem stroomt.

Direct na de geboorte sluiten de navelstrengbloedvaten, en nemen de organen de functie van de placenta over. De ductus Botalli sluit. Ook de klep in het harttussenschot wordt dichtgedrukt doordat de druk in de linkerboezem nu hoger is geworden dan rechts. Als deze niet goed sluit zal er minder zuurstofopname in de longen plaats vinden, doordat zuurstofrijk bloed zich kan vermengen met zuurstofarm bloed in de rechterboezem.

Je kunt in een context beschrijven dat de bloeddruk tijdens een hartcyclus varieert en wanneer de verschillende kleppen in het hart open en dicht zijn (BINAS 84D);

De pompwerking van het hart wordt opgewekt door impulsen van de sinusknoop, een zenuwknoop in de wand van de rechterboezem waarin zelfstandig impulsen ontstaan. Het gevolg is de boezemsystole en stimulatie van de AV-knoop: deze geeft iets later met dezelfde frequentie impulsen af. Vervolgens vindt impulsgeleiding plaats door de bundel van His die loopt naar de hartpunt. Het signaal komt terecht in de purkinjevezels, waardoor een kamersystole plaats vindt.

  • Boezemsystole: de boezems trekken samen voor extra vulling van de kamers, hartkleppen open en slagaderkleppen dicht → bloed stroomt van boezems naar kamer.

  • Kamersystole: de kamers trekken samen om bloed in de slagaders te komen, boezems ontspannen en vullen zich vanuit aders, slagaderkleppen open en hartkleppen dicht → bloed stroomt de kamers uit naar aorta / longslagader.

  • Diastole: kamerontspanning → de boezems en kamers worden gevuld, hartkleppen open en slagaderkleppen dicht.

Het dichtslaan van de hartkleppen veroorzaakt de eerste harttoon, het dichtslaan van de slagaderkleppen de tweede. De frequentie van de hartslag wordt beïnvloed door het autonoom zenuwstelsel (orthosympatisch verhoging, parasympatisch verlaging).

Een ECG is een grafische weergave van elektrische veranderingen van het hart.

  • PQ: boezemactivatie → boezemsystole

  • QRS: activatie van de kamers → kamersystole

  • T: repolarisatie → diastole.

Je kunt in een context de functie van bestanddelen van bloed, bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe beschrijven;

Bloed bestaat uit bloedcellen, bloedplaatjes, en bloedplasma.

  • Rode bloedcellen: voor transport van zuurstof, geen kern, vorming in rood beenmerg uit stamcellen, bevatten hemoglobine met ijzer dat zuurstof kan binden, afbraak in de lever.

    • Myoglobine: eiwit in de spiercellen dat sterker zuurstof bindt dan hemoglobine en afgeeft aan de mitochondria.

  • Bloedplaatjes: voor bloedstolling, bestaan uit celfragmenten, vorming in rood beenmerg.

  • Witte bloedcellen: voor bescherming (immuniteit), verplaatsen zich door de wand van vaten en door weefsels, vorming in rood beenmerg uit stamcellen en ontwikkelen zich daarna in de milt en lymfeknopen.

  • Bloedplasma: heeft een hogere osmotische waarde dan weefselvloeistof.

    • Water als oplosmiddel.

    • Opgeloste stoffen, zoals zouten en voedingsstoffen en plasma-eiwitten (antistoffen, stollingsfactoren, transporteiwitten).

    • Gassen (CO2 en O2).

    • Hormonen.

    • Afvalstoffen, zoals ammonia en ureum.

Het lymfevatenstelsel is een vatenstelsel waarin lymfe wordt afgevoerd naar het bloedvatenstelsel.

  • Blind beginnende lymfehaarvaten in weefsels transporteren vetten vanuit de darmvlokken en voeren overtollig weefselvloeistof uit alle lichaamsweefsels af.

  • Lymfevaten waarin alle lymfehaarvaten samenkomen en lymfeknopen waar alle lymfevaten bij elkaar komen (daar worden witte bloedcellen gevormd, die antistoffen produceren en ziekteverwekkers fagocyteren). Lymfevaten hebben kleppen.

  • De borstbuis en de rechterlymfestam voeren lymfe af naar het bloed van de ondersleutelbeenaders waarin bloed van de armen naar het hart stroomt.

Weefselvloeistof is vloeistof tussen de cellen van de weefsels; de samenstelling is hetzelfde als het bloedplasma maar het bevat geen grote eiwitmoleculen (wel witte bloedcellen).

Je kunt in een context beschrijven hoe opname, transport en afgifte van CO2 en O2 plaatsvindt en wat de rol van hemoglobine en myoglobine daarbij is, hierbij kan je het Bohr-effect gebruiken (BINAS 83D, 83E);

Bohr-effect: verminderde bindingskracht van hemoglobine voor zuurstof door hoge concentratie CO2 en of lage pH, hierdoor wordt zuurstof het bloed uit de weefsels ingedreven.

  • CO2 diffundeert de rode bloedcellen in en wordt omgezet in koolzuur en een klein deel wordt aan Hb gekoppeld. Vrijkomend H+ verdrijft O2 uit hemoglobine, waardoor zuurstof uit het bloed vrij wordt gemaakt.

Hoge concentratie zuurstof in de longhaarvaten heeft tot gevolg dat CO2 wordt vrijgemaakt.

  • O2 diffundeert de rode bloedcellen in en verdrijft H+ ionen uit hemoglobine. Vrijkomend H+ bindt zich aan opgelost koolzuur → CO2 komt vrij en gaat uit het bloed de longblaasjes in.

Bufferende werking: constant houden van de pH van het bloed door evenwichtsreacties van koolzuur en H+, hemoglobine en H+, aminogroepen die in zuur milieu H+ opnemen, zuurgroepen die in basisch milieu H+ afstaan.

Je kunt berekenen hoeveel ml O2 er per liter bloed kan worden opgenomen in de longen en hoeveel er kan worden afgegeven in het lichaam.

Je kunt in een context oorzaken en gevolgen van een afwijkende (hoge/lage) bloeddruk uitleggen (BINAS 84E, 84G);

De bloeddruk van de grote bloedsomloop is hoger dan die van de kleine bloedsomloop.

  • Bovendruk: tijdens kamersamentrekkking.

  • Onderdruk: tijdens hartpauze.

De bloeddruk wordt geregeld door middel van de nieren die de water en zouthuishouding regelen, de samentrekking van de bloedvatwanden, de hartslagfrequentie, en het slagvolume: hoeveelheid bloed die de linkerkamer per hartslag in de aorta pompt.

De bloeddruk kan verhoogd zijn door cholesterolafzetting aan de binnenwand van de bloedvaten waardoor de weerstand voor de bloedstroom groter wordt.

Je kunt beschrijven hoe cellen stoffen met het bloed uitwisselen en hoe de vorming van weefselvloeistof en lymfe plaatsvindt, waarbij je ook begrijpt hoe oedeemvorming kan optreden (BINAS 84E, 84N);

Weefselvloeistof ontstaat aan het begin van de haarvaten doordat bloedvloeistof door openingen tussen de endotheelcellen in de wand van de haarvaten geperst wordt door de bloeddruk, naar het einde van een haarvat neemt de bloeddruk af.

  • Netto filtratiedruk ontstaat als de bloeddruk naar buiten groter is dan de colloïd-osmotische druk en de druk van de weefselvloeistof samen.

Het grootste deel wordt verderop in haarvaten terug gezogen doordat eiwitten in het bloed een hogere osmotische waarde veroorzaken. Een klein deel wordt opgenomen in lymfevaten en heet dan lymfe.

  • Bij oedeemvorming treedt vochtophoping op in de weefsels:

    • Verhoging van de filtratiedruk door toename van bloeddruk.

    • Afname van COD door afname van de eiwitconcentratie in het bloed.

    • Obstructie van de lymfeafvoer.

Je kunt in een context beschrijven hoe de bloedstolling verloopt (BINAS 84O);

Bloedstolling is een reeks van reacties die vloeibaar plasma omvormt tot een gel, treedt alleen op in aanwezigheid van calciumionen.

  • Stollingsfactoren: eiwitten uit geactiveerde bloedplaatjes uit beschadigd weefsel brengen samen met calciumionen een keten van reacties op gang.

    • Trombokinase: enzym in bloedplasma, stimuleert de vorming van trombine uit protrombine → stimuleert de vorming van fibrine uit fibrinogeen: vormt een netwerk van draden waarin bloedcellen blijven hangen.

robot