ZENUWSTELSEL
Je kunt de bouw en werking van het zenuwstelsel beschrijven (BINAS 88A, 88B, 88C, 88J, 88L);
Het zenuwstelsel kan op twee manieren worden ingedeeld.
Centraal zenuwstelsel (met de hersenen en het ruggenmerg) en het perifeer zenuwstelsel (verspreid in het lichaam), deze bevat zenuwen, bundels van zenuwceluitlopers, die bestaan uit sensorische (zintuigcellen → CZS) en motorische (CZS → spieren/klieren) uitlopers.
Animaal zenuwstelsel (bewuste activiteiten en reflexen) en autonoom zenuwstelsel (onbewust).
Het autonoom zenuwstelsel bestaat uit het orthosympatisch deel, dat actiever is bij actie en stress. Bevordert processen voor dissimilatie (versnellen hartslag, vertraging vertering, verwijding bronchiën. adrenaline afgifte)
en het parasympatisch deel, dat actiever is in rust. Bevordert processen voor assimilatie.
Dubbele innervatie: er lopen zenuwen van het orthosympatisch en parasympatisch zenuwstelsel naar de doelorganen.
De grote hersenen bestaan uit zintuigcentra en bewegingscentra, waar impulsen respectievelijk binnen komen en vertrekken. De grijze stof in de buitenlaag bestaat uit cellichamen van schakelcellen, de uitlopers zitten in het merg (de witte stof). Functies: bewustzijn, geheugen, concentratie, denken, waarneming.
De kleine hersenen coördineren spierbewegingen voor de handhaving van de houding en het houden van balans, werkt met behulp van het evenwichtscentrum, spierspoeltjes en peessensoren.
De hersenstam zit tussen de grote hersenen en het ruggenmerg. Hier wordt de ademhaling geregeld, de hoofd- en halsreflexen en worden impulsen tussen het ruggenberg en hersenen via zenuwbanen geleid.
Het ruggenmerg bevat cellichamen in de grijze stof in het midden en witte stof in de buitenlaag. Met zenuwbanen voor reflexen, gevoel en beweging van romp en ledematen via de ruggenmergzenuwen die uit het ruggenmerg ontspringen. Impulsgeleiden vindt plaats via schakelcellen naar de hersenen en terug.
Je kunt het ontstaan van de membraanpotentiaal in een neuron beschrijven en het ontstaan van impulsen uitleggen (BINAS 88A, 88D, 88F);
Een neuron is een cellichaam met een kern en uitlopers, de dendrieten (ontvanger) en axonen (donateur), die impulsen geleiden. Om veel axonen zitten cellen van Schwann met myeline die een isolerende werking hebben. Synaptische eindknopjes zijn uitloperuiteinden, waarmee de zenuwceluitloper contact maakt met andere zenuwcellen. De contactplaats heet de synaps. Motorische zenuwcellen eindigen met eindplaatjes, synaptische eindknopjes waarmee een motorische zenuw contact maakt met spiervezels of klierweefsel.
Sensorische neuronen: geleidt impulsen van zintuigen naar CZS.
Eén lange dendriet, ontvangt impulsen van een zintuigcel.
Het cellichaam is gelegen in het spinaal ganglion, een zenuwknoop gelegen langs de hersenstam of het ruggenmerg.
Kort axon, heeft synaptische eindknopjes bij schakelcellen.
Schakelneuronen: geleidt impulsen tussen andere zenuwcellen via synapsen, liggen in het CZS.
Motorische neuronen: geleidt impulsen van CZS naar spieren of klieren.
Korte dendrieten, ontvangen impulsen van schakelcellen in het CZS.
Het cellichaam is geleden in de voorzijde van de hersenstam of het ruggenmerg.
Eén lange axon, loopt vanuit het CZS en maakt door eindplaatjes contact met een spier/klier.
Een impuls is een actiepotentiaal, een plaatselijke omkering van de lading in rusttoestand (-70mV). Ontstaat door toename van permeabiliteit van het neuronmembraan onder invloed van een stimulerende neurotransmitter of een andere prikkel. De drempelwaarde (-50mV) moet worden bereikt, boven deze waarde gaan de poriën open, waardoor ionen door de celmembraan diffunderen.
Depolarisatie: natriumionen diffunderen de cel in door openstaande poriën, waardoor vermindering van het potentiaalverschil optreedt (tot +30mV).
Repolarisatie: kaliumionen diffunderen de cel in waardoor de rustpotentiaal hersteld.
(kortdurende) Hyperpolarisatie, tijdens het herstel van de rustpotentiaal. Dit wordt hersteld door de natrium/kaliumpomp, die actief natrium naar de extracellulaire vloedstof en kalium naar de intracellulaire vloeistof pompt.
Refractaire periode: periode tot het einde van de herstelfase, waarbij het membraan ongevoelig is voor een nieuwe prikkel.
De grootte van een impuls is altijd gelijk, ook bij verandering van de prikkelsterkte. Bij iedere synaps wordt slechts een deel van de impulsen doorgelaten, doordat er niet voldoende stimulerende synapsen op het volgende neuron inwerken.
Je kunt de overdracht van signalen van het ene naar het andere neuronen beschrijven (BINAS 88G);
Een synaps bestaat uit een presynaptisch membraan van de impulsaanvoerende zenuw, een synapsspleet en een postsynaptisch membraan van de volgende zenuwcel. Een neurotransmitter komt vrij uit het synaptische eindknopje en komt in de synapssleet terecht.
Exciterend: stimulerende schakelcel geeft deze neurotransmitter af → depolarisatie.
Inhiberend: remmende schakelcel geeft deze neurotransmitter af → hyperpolarisatie.
In het postsynaptisch membraan ontstaat een impuls als het membraan voldoende gedepolariseerd wordt. De concentratie neurotransmitters is afhankelijk van het aantal actieve synapsen en de impulsfrequentie per synaps. Het doorgeven van impulsen via synapsen is veel trager dan geleiding langs zenuwvezels. Impulsen kunnen de synaps slechts in één richting passeren.
Alcohol, drugs en geneesmiddelen werken als neurotransmitters, of stimuleren of remmen de werking ervan.
Door voortgaande depolarisatie en repolarisatie vanuit het naast gelegen deel van de uitloper met de actiepotentiaal ontstaat impulsgeleiding. Saltatoire impulsgeleiding vindt plaats doordat een actiepotentiaal zich verspringend verplaats via achtereenvolgende insnoeringen in de myelineschede van uitlopers. Dit gaat snel.
Je kunt de invloed van het zenuwstelsel op de activiteit van organen uitleggen;
Je kunt de werking van een regelkring in het zenuwstelsel uitleggen;
Een regelkring is voor het handhaven van bepaalde normwaarden.
Een sensor meet de waarde.
Het controlecentrum bepaalt de afwijking van de normwaarde en stimuleert een herstelreactie door een effector.
Een effector (spier of klier) gaat sneller werken.
Je kunt de relatie tussen het zenuwstelsel en het zintuig-, spier- en hormoonstelsel toelichten;
Je kunt de bouw en werking van het zenuwstelsel beschrijven (BINAS 88A, 88B, 88C, 88J, 88L);
Het zenuwstelsel kan op twee manieren worden ingedeeld.
Centraal zenuwstelsel (met de hersenen en het ruggenmerg) en het perifeer zenuwstelsel (verspreid in het lichaam), deze bevat zenuwen, bundels van zenuwceluitlopers, die bestaan uit sensorische (zintuigcellen → CZS) en motorische (CZS → spieren/klieren) uitlopers.
Animaal zenuwstelsel (bewuste activiteiten en reflexen) en autonoom zenuwstelsel (onbewust).
Het autonoom zenuwstelsel bestaat uit het orthosympatisch deel, dat actiever is bij actie en stress. Bevordert processen voor dissimilatie (versnellen hartslag, vertraging vertering, verwijding bronchiën. adrenaline afgifte)
en het parasympatisch deel, dat actiever is in rust. Bevordert processen voor assimilatie.
Dubbele innervatie: er lopen zenuwen van het orthosympatisch en parasympatisch zenuwstelsel naar de doelorganen.
De grote hersenen bestaan uit zintuigcentra en bewegingscentra, waar impulsen respectievelijk binnen komen en vertrekken. De grijze stof in de buitenlaag bestaat uit cellichamen van schakelcellen, de uitlopers zitten in het merg (de witte stof). Functies: bewustzijn, geheugen, concentratie, denken, waarneming.
De kleine hersenen coördineren spierbewegingen voor de handhaving van de houding en het houden van balans, werkt met behulp van het evenwichtscentrum, spierspoeltjes en peessensoren.
De hersenstam zit tussen de grote hersenen en het ruggenmerg. Hier wordt de ademhaling geregeld, de hoofd- en halsreflexen en worden impulsen tussen het ruggenberg en hersenen via zenuwbanen geleid.
Het ruggenmerg bevat cellichamen in de grijze stof in het midden en witte stof in de buitenlaag. Met zenuwbanen voor reflexen, gevoel en beweging van romp en ledematen via de ruggenmergzenuwen die uit het ruggenmerg ontspringen. Impulsgeleiden vindt plaats via schakelcellen naar de hersenen en terug.
Je kunt het ontstaan van de membraanpotentiaal in een neuron beschrijven en het ontstaan van impulsen uitleggen (BINAS 88A, 88D, 88F);
Een neuron is een cellichaam met een kern en uitlopers, de dendrieten (ontvanger) en axonen (donateur), die impulsen geleiden. Om veel axonen zitten cellen van Schwann met myeline die een isolerende werking hebben. Synaptische eindknopjes zijn uitloperuiteinden, waarmee de zenuwceluitloper contact maakt met andere zenuwcellen. De contactplaats heet de synaps. Motorische zenuwcellen eindigen met eindplaatjes, synaptische eindknopjes waarmee een motorische zenuw contact maakt met spiervezels of klierweefsel.
Sensorische neuronen: geleidt impulsen van zintuigen naar CZS.
Eén lange dendriet, ontvangt impulsen van een zintuigcel.
Het cellichaam is gelegen in het spinaal ganglion, een zenuwknoop gelegen langs de hersenstam of het ruggenmerg.
Kort axon, heeft synaptische eindknopjes bij schakelcellen.
Schakelneuronen: geleidt impulsen tussen andere zenuwcellen via synapsen, liggen in het CZS.
Motorische neuronen: geleidt impulsen van CZS naar spieren of klieren.
Korte dendrieten, ontvangen impulsen van schakelcellen in het CZS.
Het cellichaam is geleden in de voorzijde van de hersenstam of het ruggenmerg.
Eén lange axon, loopt vanuit het CZS en maakt door eindplaatjes contact met een spier/klier.
Een impuls is een actiepotentiaal, een plaatselijke omkering van de lading in rusttoestand (-70mV). Ontstaat door toename van permeabiliteit van het neuronmembraan onder invloed van een stimulerende neurotransmitter of een andere prikkel. De drempelwaarde (-50mV) moet worden bereikt, boven deze waarde gaan de poriën open, waardoor ionen door de celmembraan diffunderen.
Depolarisatie: natriumionen diffunderen de cel in door openstaande poriën, waardoor vermindering van het potentiaalverschil optreedt (tot +30mV).
Repolarisatie: kaliumionen diffunderen de cel in waardoor de rustpotentiaal hersteld.
(kortdurende) Hyperpolarisatie, tijdens het herstel van de rustpotentiaal. Dit wordt hersteld door de natrium/kaliumpomp, die actief natrium naar de extracellulaire vloedstof en kalium naar de intracellulaire vloeistof pompt.
Refractaire periode: periode tot het einde van de herstelfase, waarbij het membraan ongevoelig is voor een nieuwe prikkel.
De grootte van een impuls is altijd gelijk, ook bij verandering van de prikkelsterkte. Bij iedere synaps wordt slechts een deel van de impulsen doorgelaten, doordat er niet voldoende stimulerende synapsen op het volgende neuron inwerken.
Je kunt de overdracht van signalen van het ene naar het andere neuronen beschrijven (BINAS 88G);
Een synaps bestaat uit een presynaptisch membraan van de impulsaanvoerende zenuw, een synapsspleet en een postsynaptisch membraan van de volgende zenuwcel. Een neurotransmitter komt vrij uit het synaptische eindknopje en komt in de synapssleet terecht.
Exciterend: stimulerende schakelcel geeft deze neurotransmitter af → depolarisatie.
Inhiberend: remmende schakelcel geeft deze neurotransmitter af → hyperpolarisatie.
In het postsynaptisch membraan ontstaat een impuls als het membraan voldoende gedepolariseerd wordt. De concentratie neurotransmitters is afhankelijk van het aantal actieve synapsen en de impulsfrequentie per synaps. Het doorgeven van impulsen via synapsen is veel trager dan geleiding langs zenuwvezels. Impulsen kunnen de synaps slechts in één richting passeren.
Alcohol, drugs en geneesmiddelen werken als neurotransmitters, of stimuleren of remmen de werking ervan.
Door voortgaande depolarisatie en repolarisatie vanuit het naast gelegen deel van de uitloper met de actiepotentiaal ontstaat impulsgeleiding. Saltatoire impulsgeleiding vindt plaats doordat een actiepotentiaal zich verspringend verplaats via achtereenvolgende insnoeringen in de myelineschede van uitlopers. Dit gaat snel.
Je kunt de invloed van het zenuwstelsel op de activiteit van organen uitleggen;
Je kunt de werking van een regelkring in het zenuwstelsel uitleggen;
Een regelkring is voor het handhaven van bepaalde normwaarden.
Een sensor meet de waarde.
Het controlecentrum bepaalt de afwijking van de normwaarde en stimuleert een herstelreactie door een effector.
Een effector (spier of klier) gaat sneller werken.
Je kunt de relatie tussen het zenuwstelsel en het zintuig-, spier- en hormoonstelsel toelichten;