Oefening 10.
Kies de juiste betekenis. 1. Wat denk je van een kopje koffie? a Denk je ook aan een kopje koffie? b Heb je zin in een kopje koffie? 2. Ze ziet af van een verdere procedure. a Ze verliest de procedure. b Ze gaat niet door met een verdere procedure. 3. Hij heeft kijk op auto’s. a Hij kijkt graag naar auto’s. b Hij heeft verstand van auto’s. 4. Het stikt hier van de muggen. a Ik kan geen lucht meer krijgen. b Er zijn hier erg veel muggen. 5. Daar kijk je van op, hè? a Dat had je niet verwacht, hè? b Nu kijk je omhoog, hè? 6. Ik ben niet gediend van zijn complimentjes! a Ik vind zijn complimentjes niet leuk. b Hij geeft nooit complimentjes. 7. Ik leen me daar niet voor. a Ik leen niets meer uit. b Ik laat me niet gebruiken. 8. Er is veel te doen geweest over dat optreden. a Er was veel werk. b Er was veel drukte, veel opschudding. 9. Ik sta erop dat je komt. a Ik sta op als je komt. b Ik eis dat je komt. 10. Hij laat zich niet uit over de vergadering. a Hij vertelt niets. b Hij vertelt niet alles. 11. Ik ga niet op zijn voorstel in. a Hij heeft mij geen voorstel gedaan. b Ik reageer niet op zijn voorstel. 5 12. Hij gaat op in zijn boek. a Hij gaat naar boven met zijn boek. b Hij zit geconcentreerd te lezen. 13. Hij is vol van de komende feestdagen. a Hij eet veel met de feestdagen. b Hij kan bijna nergens anders meer aan denken. 14. Ik ben niet opgewassen tegen zijn charmes. a Ik ben niet zo opgegroeid. b Ik kan hem niet weerstaan.
Kies de juiste betekenis. 1. Wat denk je van een kopje koffie? a Denk je ook aan een kopje koffie? b Heb je zin in een kopje koffie? 2. Ze ziet af van een verdere procedure. a Ze verliest de procedure. b Ze gaat niet door met een verdere procedure. 3. Hij heeft kijk op auto’s. a Hij kijkt graag naar auto’s. b Hij heeft verstand van auto’s. 4. Het stikt hier van de muggen. a Ik kan geen lucht meer krijgen. b Er zijn hier erg veel muggen. 5. Daar kijk je van op, hè? a Dat had je niet verwacht, hè? b Nu kijk je omhoog, hè? 6. Ik ben niet gediend van zijn complimentjes! a Ik vind zijn complimentjes niet leuk. b Hij geeft nooit complimentjes. 7. Ik leen me daar niet voor. a Ik leen niets meer uit. b Ik laat me niet gebruiken. 8. Er is veel te doen geweest over dat optreden. a Er was veel werk. b Er was veel drukte, veel opschudding. 9. Ik sta erop dat je komt. a Ik sta op als je komt. b Ik eis dat je komt. 10. Hij laat zich niet uit over de vergadering. a Hij vertelt niets. b Hij vertelt niet alles. 11. Ik ga niet op zijn voorstel in. a Hij heeft mij geen voorstel gedaan. b Ik reageer niet op zijn voorstel. 5 12. Hij gaat op in zijn boek. a Hij gaat naar boven met zijn boek. b Hij zit geconcentreerd te lezen. 13. Hij is vol van de komende feestdagen. a Hij eet veel met de feestdagen. b Hij kan bijna nergens anders meer aan denken. 14. Ik ben niet opgewassen tegen zijn charmes. a Ik ben niet zo opgegroeid. b Ik kan hem niet weerstaan.