L

biologie 5.1 genotype en fenotype

In de celkern van elke cel in je lichaam zitten chromosomen. Dit zijn dunne draadjes die voor het grootste deel uit DNA bestaan en altijd in paren liggen. In het DNA zitten alle eigenschappen van een organisme. Bij celdeling krijgen alle dochtercellen kopieën van deze eigenschappen. 1 eigenschap heet een gen. Al deze eigenschappen samen heten het genotype. Wat je hiervan aan de buitenkant ziet, is het fenotype. Het genotype kan niet veranderen, het fenotype wel; als je bijv. je haar verft.

Een cel gebruikt alleen de eigenschappen die het nodig heeft. De andere staan ‘uit’. Ze kunnen ook hard of zacht staan. Bijv. het gen voor haarkleur staat aan in de haarcellen, maar uit in de darmen. Dit heet genexpressie.


  • chromosomen

    lange dunne draden die in paren in de celkern liggen

  • DNA

    stof die informatie bevat voor cellen

  • celdeling

    de vorming van nieuwe cellen

  • dochtercel

    cel die ontstaat tijdens een celdeling

  • gen

    stukjes DNA die samen de informatie voor 1 eigenschap bevatten

  • genotype

    informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme (DNA)

  • fenotype

    de eigenschappen die je aan de buitenkant ziet

  • genexpressie

    het tot uiting komen van een gen